ECLI:NL:RBNNE:2014:6469

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
C-18-151748 - JE RK 14-671
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van ondertoezichtstelling van minderjarigen na emigratie naar Hongarije

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 december 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling van haar kinderen, die recentelijk met de ouders naar Hongarije zijn verhuisd. De ouders, die met hun kinderen naar Hongarije zijn geëmigreerd, hebben de ondertoezichtstelling niet besproken met de gezinsvoogd, wat leidde tot vragen over de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen, ondanks hun verhuizing, nog steeds een nauwe band met Nederland hebben, aangezien zij daar zijn geboren en tot hun vertrek onafgebroken hebben gewoond. De rechtbank oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft voor de oudste minderjarige, [minderjarige 1], die in Nederland bij een pleegouder verblijft en autistisch is. De moeder heeft aangevoerd dat de situatie in Hongarije verbeterd is en dat de kinderen daar beter functioneren, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling afgewezen, maar heeft wel de mogelijkheid van een overdracht van de ondertoezichtstelling aan de Hongaarse autoriteiten in overweging genomen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de rechtbank de noodzaak van toezicht benadrukt, gezien de omstandigheden van de ouders en de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknr.: C/18/151748 / JE RK 14-671
beschikking kinderrechter d.d. 15 december 2014
betreffende opheffing ondertoezichtstelling
in de zaak van

[naam 1], verzoekster, hierna te noemen de moeder,

met betrekking tot
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats],
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats],
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum]te [plaats],
hierna te noemen de minderjarigen,
kinderen van:

[naam 1], voornoemd,

en

[naam 2] , hierna te noemen de vader,

beiden wonende te [adres]).
Het gezag over voornoemde minderjarigen berust bij de ouders.
Belanghebbende: Leger des Heils Jeugdzorg & Jeugdreclassering, namens het bureau jeugdzorg Groningen, hierna te noemen het LJ&R.

PROCESGANG

De kinderrechter heeft op 28 oktober 2014 een (tussen)beschikking gegeven.
Op 25 november 2014 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn daarbij: ouders, de heer[naam 3]namens het LJ&R en mevrouw
[naam 4], namens de Raad.
De minderjarige Sevânàya is op 25 november 2014 afzonderlijk door de kinderrechter gehoord.

OVERWEGINGEN

Bij beschikking d.d. 8 april 2014 is de termijn van de ondertoezichtstelling ten aanzien van voornoemde minderjarigen verlengd voor de duur van 1 jaar, ingaande 18 april 2014.
Voorts is bij beschikking d.d. 12 september 2014 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 18 april 2015.
De kinderrechter neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in voornoemde (tussen)beschikking. In deze beschikking is het verzoek van de moeder, tot opheffing van de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen, aangehouden tot nader verhoor. Voorts is de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek met betrekking tot beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1].
Uit de stukken en de verklaringen ter zitting blijkt dat de ouders met de kinderen [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn geëmigreerd naar Hongarije. [minderjarige 1] verblijft in Nederland bij een pleegouder.
Bevoegdheid
Op grond van artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Op grond van het tweede lid van voormeld artikel geldt het bepaalde in lid 1 evenwel onder voorbehoud van de artikelen 9,10 en 12.
De verordening Brussel II-bis bevat geen definitie van het begrip "gewone verblijfplaats". Volgens vaste rechtspraak moet het begrip gewone verblijfplaats in de zin van artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis, worden uitgelegd als de plaats die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het kind naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. De nationale rechter dient tegen de achtergrond van voormelde criteria ambtshalve op basis van een (globaal) onderzoek de gewone verblijfplaats van het kind te bepalen, rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak.
Uit het hiervoor weergegeven blijkt dat er ten aanzien van artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis, een uitzondering mogelijk is op grond van artikel 12, derde lid, Brussel II-bis. Op basis van dit artikel dient niet alleen sprake te zijn van een nauwe band van het kind met Nederland, maar moet daarnaast de bevoegdheid van de rechtbank, op het tijdstip waarop de zaak aanhangig is gemaakt, uitdrukkelijk dan wel op enige andere ondubbelzinnige wijze door alle partijen bij de procedure zijn aanvaard en door het belang van het kind worden gerechtvaardigd.
[minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wonen sinds de zomer van 2014 in Hongarije. Echter, er kan worden geoordeeld dat de kinderen vooralsnog een nauwe band hebben met Nederland, nu zij in Nederland zijn geboren en hier tot op het moment van vertrek onafgebroken hebben gewoond. De kinderen hebben een Nederlandse nationaliteit, spreken Nederlands en hebben nog steeds familiale en sociale banden met Nederland. Tevens was een ondertoezichtstelling van kracht ten tijde van het vertrek van de ouders met de drie jongste kinderen en hebben zij hun vertrek niet besproken met de gezinsvoogd. Zowel de gezinsvoogd als ook [minderjarige 1] waren overrompeld door het vertrek. Voorts heeft de moeder haar verzoek ingediend bij de Nederlandse rechter en heeft geen der partijen de bevoegdheid van deze rechtbank betwist.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank zich derhalve bevoegd om kennis te nemen van het onderhavige verzoek van de moeder.
Standpunt van de moeder
Moeder wil dat de ondertoezichtstelling wordt opgeheven. Het gaat beter met de kinderen nu het gezin in Hongarije woont. In Nederland werd hen niet de juiste hulp geboden. De kinderen hebben nu meer bewegingsruimte waardoor niets meer gemerkt wordt van hun gedragsproblemen. Ook doen zij het goed op hun nieuwe school. Moeder had graag gewild dat [minderjarige 1] mee was gegaan naar Hongarije. Zij maakt zich veel zorgen over de plek waar [minderjarige 1] verblijft. Moeder kent de persoon waar zij verblijft. [minderjarige 1] is autistisch een heeft een laag IQ. Er moet een veilige plek voor haar komen waar zij beter beschermd worden. Moeder heeft geen contact meer met [minderjarige 1]. Dit contact is verstoord. Moeder heeft het LJ&R altijd op de hoogte gehouden. De gezinsvoogd wist van de verhuisplannen naar Hongarije.
Standpunt van de vader
Vader geeft aan dat de verhuizing naar Hongarije duidelijk is aangegeven bij het LJ&R.
Hij was niet tevreden over de wijze waarop in Nederland om wordt gegaan met de gedragsproblemen van zijn kinderen. [minderjarige 2] kreeg in Nederland medicijnen voor zijn problematiek. In Hongarije hoeft dit niet. Het gaat nu beter met hem.
Standpunt van het LJ&R
In de zomervakantie zijn de ouders naar Hongarije vertrokken. Het was op dat moment niet duidelijk of het ging om een vakantie of een verhuizing. Ouders zijn er vervolgens wel op gewezen dat er sprake was van een ondertoezichtstelling en zij onder die omstandigheden niet mochten vertrekken. De zorgen omtrent het gezin waren nog aanwezig. De kinderen kampen met verschillende gedragsproblemen en hebben elk een eigen individuele aanpak nodig. Moeder zette zich welwillend in voor de kinderen. Indien het gezin nog in Nederland zou wonen, zou de hulpverlening nog nodig zijn geweest. Er is een melding gedaan bij de Hongaarse autoriteit dat de kinderen in Nederland onder toezicht zijn gesteld.
Standpunt van de Raad
De Raad acht - gezien de zorgen die nog worden geschetst door het LJ&R - de ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk. Duidelijk is dat de gestelde doelen nog niet zijn behaald. Hoewel de Raad het wel als een positieve ontwikkeling ziet dat ouders weer samen zijn en de kinderen veel bewegingsvrijheid hebben in Hongarije. Deze omstandigheden komen hun ontwikkeling ten goede. Het LJ&R kan met betrekking tot [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] geen uitvoering meer geven aan de maatregel. Het is echter wel van belang dat de situatie wordt gevolgd.
De Raad adviseert het LJ&R om een inhoudelijke overdracht te realiseren via de Centrale Autoriteit van Hongarije. De ondertoezichtstelling ten aanzien van voornoemde minderjarige zou onder deze voorwaarde kunnen worden opgeheven. De ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige 1] blijft nodig.
Standpunt van [minderjarige 1]
wil in Nederland blijven wonen. Zij hoopt zo snel mogelijk naar een begeleid wonen voorziening te kunnen verhuizen en daar te kunnen werken aan haar toekomst. Zij mist haar twee broertjes en zusje en zou graag weer in contact met hen willen komen.
Beoordeling
Op grond van de verkregen informatie en ter zitting aangevuld is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van [minderjarige 1] de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, nu de gronden hiervoor nog aanwezig zijn.
Het LJ&R heeft geen zicht meer op de ontwikkeling van [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4], nu zij met de ouders in Hongarije wonen. Er kan derhalve geen uitvoering meer worden gegeven aan de ondertoezichtstelling. De kinderrechter acht een ondertoezichtstelling nog noodzakelijk, nu ter zitting is gebleken dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen ten tijde van de verhuizing, nog aanwezig waren.
Voorts is ter zitting de mogelijkheid aan de orde geweest om de ondertoezichtstelling door het LJ&R over te dragen aan de Centrale Autoriteit van Hongarije. De kinderrechter acht - nu het LJ&R geen zicht meer heeft op het gezin - deze overdracht in het belang van de kinderen. De huidige ondertoezichtstelling loopt tot 18 april 2015. Het LJ&R zal deze periode nodig hebben om een zorgvuldige overdracht te kunnen realiseren.
Het verzoek van de moeder zal de kinderrechter derhalve afwijzen.

BESLISSING

wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. K.R. Bosker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
T. Meijer, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2014.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.