In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 december 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling van haar kinderen, die recentelijk met de ouders naar Hongarije zijn verhuisd. De ouders, die met hun kinderen naar Hongarije zijn geëmigreerd, hebben de ondertoezichtstelling niet besproken met de gezinsvoogd, wat leidde tot vragen over de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen, ondanks hun verhuizing, nog steeds een nauwe band met Nederland hebben, aangezien zij daar zijn geboren en tot hun vertrek onafgebroken hebben gewoond. De rechtbank oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft voor de oudste minderjarige, [minderjarige 1], die in Nederland bij een pleegouder verblijft en autistisch is. De moeder heeft aangevoerd dat de situatie in Hongarije verbeterd is en dat de kinderen daar beter functioneren, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling afgewezen, maar heeft wel de mogelijkheid van een overdracht van de ondertoezichtstelling aan de Hongaarse autoriteiten in overweging genomen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de rechtbank de noodzaak van toezicht benadrukt, gezien de omstandigheden van de ouders en de kinderen.