Uitspraak
Tenlastelegging
Bewijsvraag
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Strafbaarheid van verdachte
Oplegging van straf en/of maatregel
Toepasselijke wettelijke voorschriften
3 weken.
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal door middel van inklimming. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was preventief gedetineerd. De tenlastelegging omvatte twee diefstallen, gepleegd op respectievelijk 6 september en 6 oktober 2014, waarbij de verdachte bierkratten had weggenomen uit tuinen in de gemeente Groningen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat plaatsvond tijdens de zitting op 27 november 2014, waar de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.J.E. van Haarst. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.J. Wildeman.
De officier van justitie stelde dat de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen konden worden, met name op basis van getuigenverklaringen en de aangifte. De verdediging betwistte de bewijsvoering voor de tweede tenlastelegging, maar erkende de eerste. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tweede tenlastelegging en sprak de verdachte daarvan vrij. Voor de eerste tenlastelegging oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door middel van inklimming, wat strafbaar is volgens artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel niet proportioneel was, gezien de omstandigheden van de zaak en de houding van de verdachte ten opzichte van behandeling. De rechtbank legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van drie weken op, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, met mr. K.E. van Rhijn als griffier.