ECLI:NL:RBNNE:2014:6342

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
18.820305-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van inklimming met afwijzing ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal door middel van inklimming. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was preventief gedetineerd. De tenlastelegging omvatte twee diefstallen, gepleegd op respectievelijk 6 september en 6 oktober 2014, waarbij de verdachte bierkratten had weggenomen uit tuinen in de gemeente Groningen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat plaatsvond tijdens de zitting op 27 november 2014, waar de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.J.E. van Haarst. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.J. Wildeman.

De officier van justitie stelde dat de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen konden worden, met name op basis van getuigenverklaringen en de aangifte. De verdediging betwistte de bewijsvoering voor de tweede tenlastelegging, maar erkende de eerste. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tweede tenlastelegging en sprak de verdachte daarvan vrij. Voor de eerste tenlastelegging oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door middel van inklimming, wat strafbaar is volgens artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel niet proportioneel was, gezien de omstandigheden van de zaak en de houding van de verdachte ten opzichte van behandeling. De rechtbank legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van drie weken op, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, met mr. K.E. van Rhijn als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/820305-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
11 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[naam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans preventief gedetineerd in [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
27 november 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.E. van Haarst, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.J. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 september 2014, te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een tuin (behorende bij perceel [adres]) heeft weggenomen vijf bierkratten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de
verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op of omstreeks 06 oktober 2014 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een tuin (behorende bij perceel [adres]) weg te nemen 4 bierkratten, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die tuin te verschaffen en/of die/dat weg te nemen bierkratten onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking
en/of inklimming, zich via een schutting toegang tot die tuin heeft verschaft en/of een aantal bierkratten vanonder een afdakje heeft gepakt en/of op het dak van een schuurtje heeft geplaatst en/of heeft getracht een aantal bierkratten over een schutting te tillen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het onder 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen op basis van de aangifte en de verklaring van [getuige]. Verdachte past naadloos in het door [getuige] opgegeven signalement van de dader en is in de directe omgeving van de diefstal aangetroffen. Daar komt nog bij dat verdachte een maand voorafgaand aan het onder 2 ten laste gelegde exact hetzelfde feit heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het onder 2 ten laste gelegde, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank past bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
De bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting afgelegd.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 6 september 2014, opgenomen in dossier nummer
PL01PE 2014097902 d.d. 7 september 2014, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 1].
Een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 28 oktober 2014

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 6 september 2014 te [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een tuin (behorende bij perceel [adres]) heeft weggenomen bierkratten, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Oplegging van straf en/of maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde de ISD-maatregel wordt opgelegd voor de duur van twee jaar. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat verdachte vele malen eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Voorts heeft de officier van justitie rekening gehouden met de over verdachte opgemaakte rapportage. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er is voldaan aan de vereisten voor het opleggen van een
ISD-maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het opleggen van een straf en/of maatregel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal door middel van inklimming. Verdachte heeft, nadat hij over een schutting was geklommen, uit de tuin van een studentenwoning bierkratten weggenomen. Vermogensdelicten zijn kwalijke feiten, nu zij naast schade vaak veel hinder voor de gedupeerden opleveren.
De rechtbank heeft gelet op het rapport van de reclassering van 27 november 2014, opgemaakt door E. Kuijer, reclasseringswerker. Uit het rapport volgt dat de vanaf 2006 aan verdachte aangeboden reclasseringshulp en het aanbod van het dak- en thuislozencircuit niet heeft geholpen. Het is niet mogelijk om aan verdachte een behandelaanbod te doen bij gebrek aan medewerking van verdachte aan diagnostiek. Geadviseerd wordt om, ter voorkoming van recidive, de ISD-maatregel op te leggen.
E. Kuijer heeft ter zitting voornoemd rapport – zakelijk weergegeven – toegelicht:
Verdachte heeft aangegeven geen enkele medewerking te verlenen aan een klinische opname. Als de rechtbank de ISD-maatregel oplegt voor de duur van twee jaar en verdachte blijft ongemotiveerd, dan zal dat betekenen dat verdachte die twee jaar moet uitzitten.
Op grond van de justitiële documentatie van 28 oktober 2014 en het feit dat verdachte niet gemotiveerd is om mee te werken met de reclassering of een recidiveverminderend traject dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Het opleggen van een ISD-maatregel kan daarom in beginsel een geëigend middel zijn.
De rechtbank is echter van oordeel dat het opleggen van de ISD-maatregel thans niet passend is. De verwachting is dat een ISD-maatregel in het geval van verdachte, gelet op verdachtes weigering om mee te werken aan behandeling, zal uitmonden in twee jaar ‘kale’ detentie. Eén en ander acht de rechtbank, gelet op het bewezen verklaarde, op dit moment niet proportioneel. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders afwijzen.
Verdachte heeft reeds ruime recidive ten aanzien van vermogensdelicten. Eerdere bestraffingen hebben hem er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank ziet in het omvangrijke strafblad van verdachte dan ook aanleiding om hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van na te noemen duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van
3 weken.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mrs. L.M.E. Kiezebrink en
D.M. Schuiling, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 december 2014.