ECLI:NL:RBNNE:2014:6341

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
18.830149-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse ISD-toetsing en voortzetting van de ISD-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 24 november 2014 uitspraak gedaan over de voortzetting van de ISD-maatregel voor een veroordeelde, die eerder op 17 juni 2013 was opgelegd voor de duur van twee jaar. De raadsman van de veroordeelde, mr. A.L. Rinsma, verzocht om een tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel, met als argument dat er een te lange periode van inactiviteit was geweest en dat de duur van de intramurale fase niet in verhouding stond tot de ernst van het feit. De officier van justitie pleitte voor voortzetting van de maatregel.

De rechtbank heeft het dossier en een rapport van de trajectcoördinator van de P.I. Esserheem bestudeerd. Tijdens de zitting op 10 november 2014 zijn de officier van justitie, de veroordeelde, zijn raadsman en een getuige-deskundige gehoord. De rechtbank concludeerde dat de voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk was, omdat opheffing zou leiden tot onveiligheid en overlast in het publieke domein. De veroordeelde had geen medewerking verleend aan diagnostiek en behandeling, wat de voortgang van zijn traject belemmerde.

De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde zelf verantwoordelijk was voor het gebrek aan diagnostiek en dat er geen reden was om de zaak aan te houden, aangezien hij niet wilde meewerken aan het traject. De rechtbank besloot de ISD-maatregel voort te zetten en het verzoek tot beëindiging van de maatregel af te wijzen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830149-13
Uitspraak d.d. 24 november 2014
BESLISSING
van de rechtbank Groningen, meervoudige raadkamer voor strafzaken, in de zaak van:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [verblijfplaats],
hierna te noemen: “veroordeelde”.

Procedure

Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank d.d. 17 juni 2013 is aan de veroordeelde de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij brief van 15 september 2014 heeft de raadsman van veroordeelde, mr. A.L. Rinsma, de rechtbank verzocht om een tussentijdse beoordeling van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel op grond van artikel 38 s van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van het onderliggende strafdossier en het rapport ten behoeve van de tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel d.d. 30 oktober 2014, opgemaakt door [trajectcoördinator] ISD bij de P.I. Esserheem, en conform art 38s, lid 1 Wetboek van Strafrecht voor akkoord getekend door de directeur van de inrichting.
De rechtbank heeft op 10 november 2014 de officier van justitie, de veroordeelde, de raadsman van veroordeelde mr. A.L. Rinsma en de [getuige-deskundige] van
de P.I. Esserheem gehoord.

Beoordeling

De raadsman heeft primair verzocht om beëindiging van de ISD-maatregel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er gedurende de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel een te lange periode van inactiviteit is geweest van de zijde van de inrichting. Daarnaast staat de duur van de intramurale fase niet in verhouding tot de ernst van het bewezen verklaarde feit.
De raadsman heeft subsidiair verzocht om aanhouding, zodat over drie maanden kan worden bezien hoe het inmiddels door de inrichting ingezette traject verloopt.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot voortzetting van de maatregel.
De rechtbank dient te beoordelen of in de gegeven omstandigheden de maatregel moet worden beëindigd. Ingevolge artikel 38s, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht beëindigt de rechtbank de ISD-maatregel indien zij naar aanleiding van inlichtingen over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel van oordeel is dat de verdere tenuitvoerlegging niet langer is vereist. Daartoe moet allereerst worden vastgesteld of opheffing van de ISD-maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
Uit de door [trajectbegeleider] opgemaakte rapportage d.d. 30 oktober 2014 volgt dat het traject van veroordeelde in de ISD tot nu toe niet gelopen is zoals vooraf gepland. De voornaamste reden daarvan is dat er van diagnostiek niets terecht is gekomen nu veroordeelde ter zake heeft afgezien van medewerking. Zowel diagnostiek door het Psychiatrisch Penitentiair Centrum te Zwolle als door de psycholoog van de P.I. Esserheem heeft veroordeelde afgewezen. Het was de bedoeling dat veroordeelde na diagnostiek geleidelijk zou worden toegeleid naar een eigen woning of een begeleide woonsetting. Veroordeelde wilde echter niets van geleidelijkheid weten. Vanuit de inrichting is desondanks geprobeerd met veroordeelde in gesprek te blijven om toch een traject uit te kunnen zetten. Op dit moment wordt een traject in gang gezet zoals de inrichting aanvankelijk voor ogen had. Veroordeelde is weer in gesprek met zijn reclasseringsmedewerker en er is sprake van begeleid verlof.
Ter zitting heeft de getuige-deskundige aangegeven dat er vanuit de stichting Terwille een toezegging is gedaan dat veroordeelde in januari 2015 zijn intrek kan nemen in een Housing First woning. In dagbesteding en intensieve begeleiding wordt voorzien.
Nu er geen sprake is van diagnostiek en er tot voor kort geen traject tot terugkeer in de maatschappij liep, concludeert de rechtbank op basis van het bovengenoemde rapport en het verhandelde ter zitting dat te verwachten is dat opheffing van de maatregel in deze stand van de begeleiding zal leiden tot onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van veroordeelde ligt. Immers het is aan veroordeelde zelf te wijten dat thans nog geen diagnostiek heeft plaatsgevonden noch behandeling is opgestart.
Daarnaast heeft veroordeelde ter zitting aangegeven dat hij niets ziet in een geleidelijk traject; hij wil per direct een eigen woning toegewezen krijgen.
De maatregel zal daarom niet worden beëindigd.
Met betrekking tot het verzoek om aanhouding oordeelt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat veroordeelde niet wil meewerken aan een voor hem uitgezet traject. Er is geen sprake van een situatie waarin dit traject om een reden buiten zijn wil om niet van de grond komt, in welk geval het van belang zou kunnen zijn om het traject te volgen. Onder die omstandigheid ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden.
Het verzoek moet worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat voortzetting van de ISD-maatregel is vereist;
- wijst het verzoek tot beëindiging van de ISD-maatregel af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.C. Bosch, voorzitter, M.J. Oostveen en
K.R. Bosker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.E. van Rhijn als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 november 2014.