ECLI:NL:RBNNE:2014:593

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
Awb 14/262
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij sluiting woning wegens aanwezigheid van hennepplanten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een koopwoning, was geconfronteerd met een besluit van de burgemeester van de gemeente Midden-Drenthe om zijn woning voor drie maanden te sluiten vanwege de aanwezigheid van 42 hennepplanten. De burgemeester stelde dat de woning een risico vormde voor de openbare orde en de veiligheid van omwonenden. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om schorsing van het besluit.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de motivering van de burgemeester onvoldoende was. Er was geen afdoende belangenafweging gemaakt en de risico's voor de omgeving waren niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorste het besluit van de burgemeester. Tevens werd de burgemeester opgedragen om het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden en werd verweerder in de proceskosten veroordeeld.

De voorzieningenrechter benadrukte dat er sprake was van een spoedeisend belang bij de beoordeling van het besluit tot sluiting van de woning. De rechter wees erop dat de burgemeester bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen, maar dat dit wel gepaard moest gaan met een deugdelijke motivering en een zorgvuldige belangenafweging. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet had aangetoond dat de sluiting van de woning noodzakelijk was en dat de belangen van verzoeker onvoldoende waren meegewogen.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de handhaving van de Opiumwet en de wijze waarop gemeenten besluiten nemen in vergelijkbare situaties. De voorzieningenrechter heeft de burgemeester opgedragen om het besluit te heroverwegen in de bezwaarprocedure, waarbij de eerder geconstateerde gebreken in de motivering hersteld dienen te worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD NEDERLAND
Afdeling bestuursrecht
Locatie Groningen
zaaknummer: AWB 14/262
Proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, in het openbaar gehouden te Groningen, op
6 februari 2014, aangevangen om 11:00 uur.
Zitting heeft mr. M.W. de Jonge, voorzieningenrechter, bijgestaan door M.J. ‘t Hart, griffier.
De voorzieningenrechter opent de zitting.
De voorzieningenrechter stelt aan de orde de procedure geregistreerd onder nummer
AWB 14/262 in de zaak tussen:

[naam verzoeker], wonende te [plaats], verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde

mr. M.R.M. Schaap,
en
de burgemeester van de gemeente Midden-Drenthe, verweerder, vertegenwoordigd door mr. D. Reitsma en W. Hazenberg,
Verzoeker en verweerder lichten hun standpunten toe. Het onderzoek is ter zitting gesloten. De volgende mondelinge uitspraak is gedaan:
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 3 februari 2014 tot en met 6 weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- draagt verweerder op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 166,= (zegge: eenhonderdzesentig euro) aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,– (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) (1 punt voor het verzoekschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting).
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.
Niet in geschil is dat sprake is van een spoedeisend belang bij beoordeling van het besluit tot sluiting van verzoekers woning voor een periode van drie maanden. De voorzieningenrechter acht van belang dat het besluit tot sluiting van de woning op
6 februari 2014 zou worden geëffectueerd en verweerder eerst na het indienen van het thans voorliggend verzoek om voorlopige voorziening -na daarom door de griffier te zijn verzocht- bereid is gebleken de effectuering van de last onder dwangsom op te schorten totdat door de voorzieningenrechter uitspraak is gedaan op het verzoek.
2.
Verzoeker is eigenaar van de koopwoning gelegen aan [adres]. Op 6 januari 2014 heeft in de woning van verzoeker een doorzoeking plaatsgevonden in verband met een vermoeden van overtreding van de Opiumwet. Bij de doorzoeking zijn 42 hennepplanten aangetroffen en meerdere goederen voor het kweken van hennep, zoals combilampen, een koolstoffilter en tijdschakelaars. De burgemeester heeft naar aanleiding hiervan de sluiting van de woning van verzoeker gedurende drie maanden als last onder bestuursdwang opgelegd.
3.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.
Verzoeker heeft niet ontkend dat op 6 januari 2014 hennepplanten zijn aangetroffen. Hennepplanten worden vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke lijst softdrugs vermeldt. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen hennepplanten is in beginsel aannemelijk dat de hennepplanten bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. Er hoeft, gezien jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), geen bewijs voorhanden te zijn dat daadwerkelijk hennep is verkocht, afgeleverd of verstrekt vanuit dit pand (zie de uitspraak in zaak nr. 201300425/1/A3). Dat betekent dat de burgemeester bevoegd was om krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van de woning op te leggen. Nu verzoeker eigenaar is van de woning waar de hennep is aangetroffen, is verzoeker verantwoordelijk voor hetgeen plaatsvindt in die woning en kon verweerder de last dan ook aan verzoeker opleggen.
5.
Namens verzoeker is aangevoerd dat verweerder voor de uitvoering van de bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geen beleidsregels heeft vastgesteld en gepubliceerd, terwijl daaraan in de media en in de beschikbare stukken wel aan wordt gerefereerd door verweerder. Verzoeker heeft gesteld dat dit in strijd is met de zorgvuldige voorbereiding van het nemen van besluiten, alsmede in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat er bij verzoeker niets bekend is over de wijze van handhaving van verweerder in dit soort situaties. Verder is aangevoerd dat geen sprake is geweest van een op de omstandigheden van het geval toegespitste motivering.
5.1.
Verweerder heeft bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beleidsvrijheid. De rechter moet de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester daarom terughoudend toetsen.
5.2.
Van een verplichting tot het vaststellen van beleidsregels ten aanzien van het gebruikmaken van de bevoegdheid tot handhaven is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake in dit geval. Dat er beleidsregels in voorbereiding zijn maakt niet dat die nu al bekend gemaakt kunnen worden. Wel moet bij een besluit tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet sprake zijn van eerbiediging van het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel en dient een dergelijk besluit voorzien te zijn van een deugdelijke motivering, waarbij de door verweerder gemaakte belangenafweging inzichtelijk wordt gemaakt. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de AbRS van 11 december 2013 (vindplaats: ECLI: NL:RVS:2013:2365).
5.3.
In de Kamerstukken (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.
5.4.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat de tijdelijke sluiting tot doel heeft verloedering van de woonomgeving en aantasting van de openbare orde ten gevolge van drugs gerelateerde activiteiten tegen te gaan. De woning van verzoeker heeft door de aangetroffen handelshoeveelheid hennep en als hennepkwekerij een risico gevormd voor de veiligheid en gezondheid van omwonenden. Drugsfabricage en handel zorgt voor ernstige maatschappelijke risico’s. Naast aantasting van de leefomgeving en gevaar voor de veiligheid en gezondheid van omwonenden, wordt ook de rechtsorde aangetast door het witwassen van criminele winsten in de bovenwereld. Het afgelopen jaar heeft verweerder als vaste lijn aangehouden bij overtreding van de Opiumwet de betreffende woning voor drie maanden te sluiten.
5.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met deze motivering onvoldoende gemotiveerd waarom hij is overgegaan tot het gelasten van de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. De voorzieningenrechter komt tot dat oordeel op grond van de volgende overwegingen.
Allereerst staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de bestendige gedragslijn van verweerder, zoals die ter zitting uiteengezet is, op gespannen voet met het in de wetgeschiedenis verwoorde uitgangspunt dat bij een eerste overtreding in beginsel niet dient te worden overgegaan tot sluiting van een woning. De gegeven motivering om – ook al gaat het hier om een eerste overtreding – toch tot sluiting over te gaan berust op zeer algemene stellingen omtrent verloedering en overlast, terwijl daarvoor geen concrete en op dit geval toegesneden onderbouwing is gegeven.
De aangetroffen hoeveelheid hennepplanten is weliswaar meer dan vijf zodat mag worden aangenomen dat sprake kan zijn van handel in hennep, maar uit de beschikbare stukken blijkt niet van een concrete aanwijzing dat daarmee een risico voor overlast bestond of daadwerkelijk overlast is veroorzaakt.
Voorts blijkt in het geheel niet in welke zin verweerder de belangen van verzoeker heeft betrokken bij de besluitvorming. De door verzoeker ingediende zienswijze bevindt zich niet bij de door verweerder ingezonden stukken en in het bestreden besluit is niet ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van verzoeker.
Ter zitting heeft verzoeker zijn situatie toegelicht. Verzoeker heeft een koopwoning en leeft van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en van een aanvulling daarop. Als hij zijn woning moet verlaten is dat voor hem financieel, maar ook gelet op zijn geestelijke en lichamelijke gezondheid, zeer bezwarend. Hij gebruikt wiet met instemming van zijn behandelend artsen in verband met pijnklachten. Verweerder heeft deze feiten en omstandigheden niet betwist.
5.6.
In de bezwaarprocedure zal verweerder het bestreden besluit moeten heroverwegen. Mogelijk kunnen daarbij, onder aanpassing van motivering van het besluit, de hiervoor vastgestelde gebreken die nu aan het besluit kleven worden hersteld. Nu de uitkomst van die heroverweging echter niet vaststaat ziet de voorzieningenrechter aanleiding om thans over te gaan tot schorsing van het bestreden besluit. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de door verweerder beoogde sluiting van de woning voor verzoeker zeer ingrijpend is en deels onomkeerbaar.
6.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen en er is aanleiding om verweerder op te dragen over te gaan tot vergoeding van proceskosten en griffierecht zoals in het dictum aangegeven.
Aldus opgemaakt door de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Afschrift verzonden op: