ECLI:NL:RBNNE:2014:5908

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
1 december 2014
Zaaknummer
650201-11o
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontnemingsvordering wederrechtelijk verkregen voordeel ter zake van exploitatie hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 november 2014 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit de exploitatie van een hennepkwekerij. De officier van justitie had op 21 augustus 2013 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de veroordeelde de verplichting krijgt opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 26.141,94. Tijdens de behandeling van de vordering op 13 november 2014, heeft de officier van justitie haar vordering aangepast naar een bedrag van € 18.480,20, gebaseerd op een herberekening volgens de normen van Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) van 1 november 2010.

De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering afgewezen dient te worden, gezien de bepleite vrijspraak in de strafzaak. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten die hij heeft gepleegd, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De rechtbank heeft de hennepkwekerij, die op 16 januari 2010 werd aangetroffen, als bewijs gebruikt en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het rapport van 14 april 2010, waarbij de rekenmethode van BOOM is gehanteerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 19.480,20. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters H.L. Stuiver, A. Fokkema en P.H.M. Smeets betrokken waren, en is openbaar uitgesproken op 27 november 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/650201-11 (vordering ontneming)
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 27 november 2014 op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres],
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 21 augustus 2013 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 26.141,94 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit het in de zaak met bovengenoemd parketnummer voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 13 november 2014. De veroordeelde, diens raadsman, mr. A. Allersma, en de officier van justitie zijn op de vordering gehoord.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft aan haar vordering het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 14 april 2010 ten grondslag gelegd met dien verstande dat de officier van justitie uitgaat van de normen van Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (verder: BOOM) van 1 november 2010 en niet zoals genoemd in voornoemd rapport de normen van BOOM april 2005.
Gelet op bovenstaande heeft de officier van justitie een herberekening gemaakt en ter terechtzitting van 13 november 2014 de vordering teruggebracht tot een bedrag van
€ 18.480,20.

Standpunt van de verdediging

Namens veroordeelde is aangevoerd dat, gelet op de bepleite vrijspraak in de strafzaak, de vordering afgewezen dient te worden.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 27 november 2014 in de zaak met bovengenoemd parketnummer veroordeeld ter zake van het in de periode van 1 november 2009 tot en met 16 januari 2010, opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal.
Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals opgenomen in voormeld vonnis, af dat veroordeelde de hennepkwekerij, die op 16 januari 2010 in een winkelpand gelegen aan de [straatnaam] te [plaats] is aangetroffen, gedurende de periode van 1 november 2009 tot en met 16 januari 2010 in werking heeft gehad en dat hij één oogst heeft gehad. [1]
De rechtbank is bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede uitgegaan van de verklaringen van de [mededaders] [2] [mededaders] [3] , ten overstaan van de politie.
Voorts neemt de rechtbank voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat als uitgangspunt de berekening zoals weergegeven in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 14 april 2010.
Daarbij is de rekenmethode en de norm gehanteerd als bedoeld in het rapport "wederechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht" van BOOM van 1 november 2010.
Aldus komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
(1 oogst) 300 planten x 28,2 gram= 4860,00 x € 2,37 per gram = € 20.050,20,
minus de afschrijving op investeringskosten à € 570,00 = € 19.480,20.
De rechtbank acht aannemelijk geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ten bedrage van € 19.480, 20.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 19.480,20;
- legt [verdachte] de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 19.480,20 (zegge: negentienduizend en vierhonderd en tachtig euro en twintig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, A. Fokkema en P.H.M. Smeets rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 november 2014

Voetnoten

1.stafdossiernr. 2010004858-1 d.d. 17 januari 2010 pagina 48 e.v.
2.voormeld strafdossier pagina 141 e.v.
3.voormeld strafdossier pagina 200 e.v.