ECLI:NL:RBNNE:2014:5906

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
1 december 2014
Zaaknummer
650051-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van hennepkwekerij met betrekking tot verdachte en medeverdachte

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 27 november 2014, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van het medeplegen van een hennepkwekerij. De tenlastelegging betrof het opzettelijk telen en aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep, met een totaal van ongeveer 32 kilogram. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. O.G. Schuur, heeft tijdens de zitting op 13 november 2014 verklaard dat hij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en enkel was gekomen om te helpen met het opruimen van de schuur op verzoek van zijn broer, die de eigenaar van de kwekerij was. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman, stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van hennep, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, was geschonden. Desondanks heeft de rechtbank het verweer van de verdediging verworpen, omdat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat overschrijding van de redelijke termijn in beginsel niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde feit. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte, alsook de inhoud van het dossier, gaven geen aanleiding om aan te nemen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen of aanwezig hebben van hennep. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/650051-12
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
27 november 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres],
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 november 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. O.G. Schuur, advocaat te Rotterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2011 te [pleegplaats], gemeente Loppersum,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan of nabij de [straatnaam])
(een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 32 kilogram hennep
(18,87 kilogram nat en 13,53 kilogram droog) , in elk geval (telkens) een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is de zaak niet voortvarend afgedaan en is er sprake van een undue dealy in de zin van artikel 6 EVRM. Sinds de aanhouding op 26 augustus 2011 is er de facto niets gebeurd. De zaak van verdachte is meegelift op het tempo van de zaak tegen de medeverdachte. De redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet zijn afgerond, is zonder goede reden en in zo ernstige mate overschreden, dat niet volstaan kan worden met de gebruikelijke strafvermindering.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet-ontvankelijkheidsverweer moet worden verworpen. De officier van justitie heeft erkend dat de redelijke termijn is overschreden maar niet-ontvankelijkheid is niet aan de orde nu op andere wijze compensatie kan worden geboden aan de verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in dit geval is geschonden.
De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat overschrijding van de redelijke termijn in beginsel niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding af te wijken van de lijn van de Hoge Raad en verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen met dien verstande dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten behoeve van de hennepkwekerij meer handelingen heeft verricht dan het opruimen van het afval.
Op grond hiervan is de officier van justitie van mening dat verdachtes rol ten aanzien van deze kwekerij niet gekwalificeerd kan worden als die van medepleger.
Verdachte wist evenwel dat de werkzaamheden die hij verrichte betrekking hadden op het opruimen van restanten van een hennepkwekerij. Door het actief opruimen/aanvegen van restafval van hennep heeft verdachte zich derhalve schuldig gemaakt een het voorhanden hebben van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het ten laste gelegde nu uit het dossier onvoldoende is gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij hebben, telen, danwel verwerken en/of aanwezig hebben van hennep.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
[medeverdachte], broer van verdachte, heeft verklaard eigenaar te zijn van de hennepkwekerij. Over de betrokkenheid van verdachte hierbij heeft hij verklaard dat hij verdachte op de avond van 26 augustus 2011 had gevraagd om te komen helpen met het opruimen van de schuur. [medeverdachte] heeft daarbij niet vermeld dat het ging om het opruimen van een hennepkwekerij. Verdachte heeft zowel bij het politieverhoor als op de terechtzitting verklaard dat hij na het telefoontje van zijn broer naar diens woning is gereden. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij in de schuur bladeren en potten met aarde aantrof.
Verdachte heeft op verzoek van zijn broer het afval, de aarde en plantenresten in plastic vuilniszakken gedaan. Verdachte heeft ontkend op de hoogte te zijn geweest van de hennepkwekerij. Hij heeft geen hennepplanten zien staan in de schuur.
Gelet op de inhoud van het dossier en de hiervoor weergeven omstandigheden is er onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk "telen/bereiden/ bewerken/verwerken van hennep.
De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting hoe dan ook niet is vast te stellen dat verdachte een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep aanwezig heeft gehad.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het laste gelegde feit heeft gepleegd.
Derhalve dient verdachte van het ten laste gelegde vrij te worden gesproken.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, A. Fokkema en P.H.M. Smeets rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 november 2014