In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 27 november 2014, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van het medeplegen van een hennepkwekerij. De tenlastelegging betrof het opzettelijk telen en aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep, met een totaal van ongeveer 32 kilogram. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. O.G. Schuur, heeft tijdens de zitting op 13 november 2014 verklaard dat hij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij en enkel was gekomen om te helpen met het opruimen van de schuur op verzoek van zijn broer, die de eigenaar van de kwekerij was. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman, stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van hennep, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, was geschonden. Desondanks heeft de rechtbank het verweer van de verdediging verworpen, omdat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat overschrijding van de redelijke termijn in beginsel niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde feit. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte, alsook de inhoud van het dossier, gaven geen aanleiding om aan te nemen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen of aanwezig hebben van hennep. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen.