Uitspraak
Tenlastelegging
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18/630496-11 heeft de raadsman voorts aangevoerd dat de aanhouding op onrechtmatige wijze is geschied nu het proces-verbaal niet transparant is omtrent de reden van aanhouding. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de cautie niet tijdig is gegeven, hetgeen zou moeten leiden tot de niet- ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, voor zover er al sprake zou zijn van gebreken tijdens de aanhouding, door de raadsman onvoldoende is onderbouwd hoe dit zou kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de zaak van verdachte.
Uit voornoemde omstandigheden blijkt niet dat verbalisanten onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheden die zouden kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de zaak van verdachte. Bovendien is het voornoemd proces-verbaal op ambtseed opgemaakt en twijfelt de rechtbank niet aan de betrouwbaarheid daarvan. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman met betrekking tot het niet tijdig geven van de cautie is de rechtbank van oordeel dat dit niet kan worden aangemerkt als een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte zowel bij het politieverhoor alsmede bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 13 november 2014, nadat hem de cautie was medegedeeld, een bekennende verklaring heeft gelegd.
Bewijsvraag
Strafoplegging
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van meerdere busjes pepperspray/traangas en een katapult en is hij in het bezit geweest van een hoeveelheid pillen (XTC).
In beslaggenomen goederen ten aanzien parketnummer 18/630496-11
Toepasselijke wettelijke voorschriften
een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden,bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.