2.12.vier schriftelijke bescheiden, opgenomen op de pagina's 2992 tot en met 2995 van het dossier, zijnde afdrukken van overzichten rekeningmutaties van de Rabobank, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
- dat van rekeningnummer [nummer 2] op rentedatum 7 februari 2005 een bedrag van € 4.381,70 is overschreven naar de tegenrekening [nummer 3] met de naam/omschrijving "[verdachte]";
- dat op rekeningnummer [nummer 2] op rentedatum 22 februari 2005 een bedrag van € 4.381,70 is bijgeschreven van de tegenrekening [nummer 3] met de naam/omschrijving "[verdachte] BETALINGSKENM. CONFORM AFSPRAAK";
- dat van rekeningnummer [nummer 2] op rentedatum 15 juni 2005 een bedrag van € 4.381,70 is overschreven naar de tegenrekening [nummer 3] met de naam/omschrijving "[verdachte] bet. 14-06-05";
- dat op rekeningnummer [nummer 2] op rentedatum 6 juli 2005 een bedrag van € 4.649,45 is bijgeschreven van de tegenrekening [nummer 4] met de naam/omschrijving "[bedrijf 3] B. CONFORM AFSPRAAK".
Rechtsoverwegingen ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde (zaaksdossier A4)
Onder 2. primair is (kort gezegd) ten laste gelegd het oplichten van een hypotheekverstrekker door het indienen van een hypotheekaanvraag, een (valse) werkgeversverklaring en een (valse) salarisspecificatie.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. primair ten laste gelegde omdat de ingediende werkgeversverklaring en salarisspecificatie niet vals zijn. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst bestond tussen verdachte en [bedrijf 2], dat verdachte in dat kader daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht en dat verdachte daarvoor daadwerkelijk het in de salarisspecificatie vermelde salaris heeft ontvangen.
De rechtbank acht op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de inhoud van de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie niet in overeenstemming zijn met de waarheid en dat deze documenten dus (materieel) vals zijn. Daartoe overweegt zij het volgende. Uit de verklaring van [bedrijf 2] blijkt dat verdachte niet op de loonlijst van [bedrijf 2] stond en dat hij van dit bedrijf geen salaris heeft ontvangen. Dit wordt bevestigd door de in het relaas van verbalisanten vermelde gegevens van het Uwv en de Belastingdienst. Uit deze gegevens blijkt niet alleen dat een arbeidsrelatie tussen verdachte en [bedrijf 2] bij deze instanties niet bekend was, maar ook dat verdachte in de desbetreffende periode een werkloosheidsuitkering ontving.
Uit het e-mailbericht van [werknemer bank 1] en de daarbij gevoegde afdrukken van overzichten rekeningmutaties blijkt dat op 7 februari 2005 en 15 juni 2005 door [bedrijf 2] tweemaal een bedrag van € 4.381,70 is overgemaakt aan verdachte. Daaruit blijkt echter ook dat deze bedragen korte tijd later (op 22 februari 2005 en 6 juli 2005) door verdachte en zijn bedrijf [bedrijf 3] zijn terugbetaald. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, inhoudende -zakelijk weergegeven- dat hij slechts twee of drie maanden voor [bedrijf 2] heeft gewerkt, dat hij vervolgens gebrouilleerd is geraakt met [bedrijf 2], dat de arbeidsovereenkomst binnen de proeftijd is beëindigd en dat hij toen het door hem ontvangen salaris heeft terugbetaald omdat hij geen moeilijkheden wilde, volstrekt onaannemelijk. Deze verklaring strookt niet met de verklaring van [bedrijf 2] en de gegevens van het Uwv en de Belastingdienst. Voorts geldt dat het dienstverband volgens de werkgeversverklaring is aangevangen op 1 november 2004 en de beide betalingen dus drie en zeven maanden na aanvang van het dienstverband zijn gedaan. Voorts was blijkens de werkgeversverklaring geen sprake van een proeftijd. Dit valt niet te rijmen met de verklaring van verdachte dat hij slechts twee of drie maanden voor [bedrijf 2] heeft gewerkt en dat het dienstverband binnen de proeftijd is beëindigd. Bovendien is ongeveer vier maanden na de eerste terugbetaling nogmaals een bedrag van € 4.381,70 aan verdachte uitbetaald. Dit valt niet te rijmen met de verklaring van verdachte dat hij het salaris heeft terugbetaald nadat hij gebrouilleerd was geraakt met [bedrijf 2]. Ook de omschrijving bij de beide terugbetalingen ("conform afspraak") valt daarmee niet te rijmen. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de betalingen van [bedrijf 2] aan verdachte gefingeerde salarisbetalingen betroffen.
Voorts acht de rechtbank op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie in het kader van een aanvraag voor een hypothecaire lening bij de hypotheekverstrekker heeft ingediend of heeft laten indienen, terwijl hij wist dat deze documenten vals waren. Daardoor heeft hij de hypotheekverstrekker in strijd met de waarheid doen geloven dat hij in vaste dienst was bij Ingenieursbureau [bedrijf 2] B.V. en dat hij uit hoofde van dat dienstverband een bruto maandsalaris van € 7.200,00 ontving. Daardoor heeft hij (medewerkers van) de hypotheekverstrekker bewogen hem een hypotheek te verstrekken en aan hem een bedrag van € 445.000,00 af te geven. Hieruit volgt dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen.
De rechtbank verwerpt het verweer en acht het onder 2. primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.