ECLI:NL:RBNNE:2014:5875

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
730311-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van verkeersongeval

Op 25 november 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 28 april 2014. De verdachte, bestuurder van een bestelauto, heeft tijdens het rijden plotseling linksaf geslagen naar een parallelweg, terwijl hij een verkeersbord negeerde dat eenrichtingsverkeer aangaf. Hierdoor ontstond een aanrijding met een tegemoetkomende auto, bestuurd door [slachtoffer 1], die als gevolg van de botsing zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken borstbeen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende rekening heeft gehouden met het overige verkeer en dat zijn handelen heeft geleid tot het ongeval. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd, met een werkstraf van 90 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld.

De rechtbank heeft het primair ten laste gelegde bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, met vervangende hechtenis van 45 dagen bij niet-naleving. Daarnaast is de verdachte voor zes maanden de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft de ernst van het verkeersgedrag van de verdachte benadrukt, vooral gezien de gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds herstellende is van haar verwondingen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730311-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 november 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Deenen, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 april 2014, te [pleegplaats], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam 1] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met het door hem bestuurde motorrijtuig (plotseling) ter hoogte van een doorsteek in de berm, die was gelegen tussen de hoofdrijbaan en een parallelweg, naar links af te slaan,
- terwijl in die berm, ter hoogte van die doorsteek een bord C2 van de bijlage van het Reglement verkeersregels en verkeerstegens 1990, inhoudende "eenrichtingsverkeer, in deze richting gesloten voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee" was geplaatst,
zonder daarbij de hem, verdachte, op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurster van een auto, te weten [slachtoffer 1], die hem, verdachte, dicht was genaderd voor te laten en/of vrije doorgang te verlenen,
tengevolge waarvan een botsing tussen die auto en het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig en (vervolgens) een botsing tussen die auto (van [slachtoffer 1]) en het door [getuige] bestuurde motorrijtuig is ontstaan, waardoor die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken borstbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 april 2014, te [pleegplaats], als bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de hoofdrijbaan van de [straatnaam 1],
ter hoogte van een doorsteek in de berm, die was gelegen tussen de hoofdrijbaan en een parallelweg, (plotseling) naar links is afgeslagen, (terwijl in die berm, ter hoogte van die doorsteek een bord C2 van de bijlage van het Reglement verkeersregels en verkeerstegens 1990 was geplaatst, inhoudende "eenrichtingsverkeer, in deze richting gesloten voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee")
op een moment dat een tegemoetkomende bestuurster van een auto hem, verdachte, dicht
waardoor, althans mede waardoor, tussen genoemde voertuigen een botsing of aanrijding, althans aanglijding is ontstaan, tengevolge waarvan de bestuurster van die auto ernstig gewond is geraakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Beoordeling van het bewijs

De raadsman heeft ten aanzien van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde aangevoerd dat geen sprake is geweest van verwijtbare schuld. Verdachte hoorde dat zijn auto een raar geluid maakte. Hij had naar zijn idee twee keuzes: òf midden op de weg stoppen òf zijn auto op een veilige plaats parkeren. Hij heeft voor de laatste optie gekozen en heeft gas geminderd, richting aangegeven en is links af geslagen. Hij zag dat uit tegengestelde richting een auto aan kwam rijden, maar dacht dat hij nog wel voor deze auto langs kon.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangegeven dat uit het rapport van de Verkeersongevalanalyse blijkt dat de krassen op verdachtes auto ogenschijnlijk overeenkomen met de kleur van de door [slachtoffer 1] bestuurde Rover. Uit voornoemde rapportage blijkt echter niet dat de krassen het gevolg zijn van de botsing tussen verdachtes auto en de Rover. Volgens de verdediging heeft er ook geen botsing plaatsgevonden nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij geen botsing heeft gevoeld en de [getuige] en [getuige 1] ook niets over een botsing tussen verdachtes auto en de Rover hebben verklaard. Verdachte heeft datgene gedaan wat nodig was in het verkeer; hij heeft de situatie ingeschat en kon, volgens hem, nog voor de Rover langsrijden. Van een gevaarzettende situatie is derhalve geen sprake geweest.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt.
Het oordeel of een verkeersongeval aan iemands schuld te wijten is in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van die persoon, de aard en ernst van die gedragingen en de overige omstandigheden van het geval (vgl. Hoge Raad 1 juni 2004, NJ 2005, 252).
Uit het procesdossier blijkt dat de [getuige] en [getuige 2] hebben verklaard dat verdachte plotseling is afgeslagen. De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] verklaren bovendien dat verdachte nooit voor de Rover langs had kunnen rijden. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het proces-verbaal van politie, in het bijzonder het proces-verbaal van de Verkeersongevalanalyse, voldoende vast staat dat de bestuurster van de Rover de auto van verdachte heeft geraakt en is 'afgeketst' naar de linker rijstrook, waarna zij de Volvo van [getuige] heeft geraakt.
Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat verdachte een uitrit van een benzinestation is ingereden, terwijl dit verboden was. De rechtbank is van oordeel dat verkeer uit de tegengestelde richting -in dit geval de Rover- derhalve niet hoefde te verwachten dan wel rekening hoefde te houden met een tegenligger die deze inrit zou inrijden. Uit verdachtes eigen verklaring leidt de rechtbank af dat verdachte deze manoeuvre willens en wetens heeft uitgevoerd. Dat de auto een raar geluid maakte is mogelijk, maar dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de manier waarop verdachte heeft gehandeld. Verdachte had er ook voor kunnen kiezen om zijn auto uit te laten rollen en zijn alarmlichten aan te zetten. Achteropkomend verkeer zou dan tijdig gewaarschuwd zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door aldus te handelen, niet op een correcte en veilige manier deelgenomen aan het verkeer. De door verdachte gemaakte inschattingsfout, waardoor een verkeersongeval is ontstaan waarbij de bestuurster van de Rover zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, acht de rechtbank voldoende ernstig om te kunnen spreken van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank derhalve het primair ten laste gelegde bewezen.
De rechtbank past de hierna te noemen bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 1. redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting van 11 november 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 28 april 2014 reed ik als bestuurder van een bestelauto op de [straatnaam 1] in [pleegplaats]. Uit tegengestelde richting kwam een Rover aan rijden. Omdat mijn auto een raar geluid maakte, ben ik stil gaan staan, heb ik richting aangegeven en ben ik linksaf geslagen. Ik wist dat ik die weg niet in mocht rijden.
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014044325-1, gesloten op 8 juli 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014044325-1, d.d. 8 juli 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Voertuig A - voorzien van kenteken [kenteken 2]
Voertuig B - voorzien van kenteken [kenteken 1]
Voertuig C - voorzien van kenteken [kenteken 3]
Voertuig C kwam uit zuidelijk richting rijden over de [straatnaam 1] te [pleegplaats]. De bestuurder hoorde een geluid in zijn motor waardoor hij plotseling de parallelweg op wilde rijden. Hij zag een afrit aan de linkerzijde van deze weg waar hij in reed. Hierbij heeft hij voertuig A met de rechterachterzijde van zijn voertuig geraakt.
Voertuig B reed achter voertuig C vanuit zuidelijke richting over de [straatnaam 1]
te [pleegplaats]. Voertuig B zag dat voertuig C plotseling uitweek naar links, om de parallelweg op te rijden. Hierop zag de bestuurder dat er een ander voertuig achter vandaan die met hem in botsing kwam op zijn linkervoorzijde.
Voertuig A kwam vanuit noordelijke richting rijden over de [straatnaam 1] te [pleegplaats]. Plotseling kwam er een voertuig voor haar langs rijden die kennelijk naar de benzinepomp wilde en haar raakte aan de rechtervoorzijde. Door de klap kwam zij op de linkerweghelft terecht waar zijn met haar linkervoorzijde in botsing kwam met voertuig B.
De bestuurster van voertuig A is met de ambulance vervoerd naar het ziekenhuis De
Tjongerschans te Heerenveen. Later zou blijken dat zij haar borstkas had gebroken.
1.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014044325-4, d.d. 8 juli 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op 28 april 2014, omstreeks 09.50 uur werd ons door de Noordelijke Meldkamer Noord Nederland verzocht te gaan naar een aanrijding met letsel op de [straatnaam 1] te [pleegplaats].
Ter plaatse zagen wij dat er twee voertuigen beschadigd op het wegdek stonden. Een voertuig was uit zuidelijke richting over de [straatnaam 1] gekomen en dit betrof een zwarte Volvo, v.v.k. [kenteken 1]. Vervolgens zagen wij een groene Rover, v.v.k [kenteken 2], welke uit noordelijke richting was gekomen. Wij liepen naar de voertuigen toe, waarin nog 1 persoon zich bevond. Ik, [verbalisant 2], zag een manspersoon naar mij toe komen die mij aansprak. Ik zag dat hij aangeslagen was.
Ik begreep van deze manspersoon dat hij ook betrokken was bij deze aanrijding. Ik, [verbalisant 1], hoorde van de 2 betrokkenen, rijdend in de Volvo, dat de jonge manspersoon welke bij
[verbalisant 2] stond, de veroorzaker zou zijn van het ongeval. Ik, [verbalisant 1] hoorde van betrokkenen uit de Volvo zeggen dat de bestuurder van de bestelauto voor hen reed en zeer plotseling linksaf sloeg naar de parallelweg, zonder hierbij rekening te houden met het overige verkeer.
Wij hebben het volgende geconstateerd: de bestuurder [verdachte] had een bord 04, verplichte rijrichting, op de [straatnaam 1] genegeerd en heeft een bijzondere verrichting gepleegd zonder hierbij rekening te houden met het overige verkeer. Ten gevolge van het handelen van bestuurder [verdachte] is een aanrijding ontstaan.
De bestuurster van de Rover raakte dusdanig gewond dat zij naar het ziekenhuis moest worden afgevoerd.
1.3.
een schriftelijk stuk, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 8 juni 2014, opgemaakt door dokter Wit, onder meer inhoudende:
Medische informatie betreffende:
Achternaam [slachtoffer 1]
[voornaam]
Geboren[geboortedatum 2]
A. Uitwendig waargenomen letsel : drukpijn op borstbeen
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht : 28/04/2014
E. Overige van belang zijn informatie (operaties, blijvend letsel ed) : gebroken borstbeen
1.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014044325-3, d.d. 28 april 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik ben in het bezit van rijbewijs B sinds 7 juni 2012. Ik rij elke dag in een auto en maak behoorlijk wat kilometers.
Vanmorgen 28 april 2014 ben ik vanaf de patatzaak naar het centrum van [pleegplaats] gereden. Ik weet niet hoe die weg heet. (opm. verb. Verdachte reed over de [straatnaam 1] komende uit de richting van de [straatnaam 2].)
Toen ik ongeveer ter hoogte van de benzinepomp bij die weg was, hoorde ik opeens een heel raar geluid uit de motor komen. Ik vertrouwde dit niet en ben toen de eerste afslag die ik zag ingereden. Ik reed ongeveer 40 a 50 kilometer per uur. Ik heb in mijn spiegel gezien dat er een Volvo achter mij reed en ik zag dat in tegenovergestelde richting een auto kwam rijden. Ik weet niet op welke afstand die precies van mij reed. Ik schatte in dat ik nog voor die auto langs kon rijden.
Ik ben in een (1) vloeiende beweging de afrit afgereden. Ik geloof wel dat ik mijn knipperlicht aan had, maar dat weet ik niet helemaal zeker. Ik heb niet sterk afgeremd, maar wel het gas losgelaten. Op het moment dat ik de afrit in wilde rijden zag ik opeens dat er een bord stond dat ik daar niet in mocht rijden. Dit was een rond rood bord met een witte balk er
in. Ik heb er wel voor gekozen om die afrit in te rijden. Ik kon niet meer remmen midden op de weg, want dan had ik midden op de weg stil gestaan en had die Volvo op mijn achterkant gereden. Toen ik de afslag in reed heb ik verder niets gemerkt. Ik zag opeens in de spiegel
dat de auto die mij tegemoet was gekomen tegen de voorzijde van die Volvo reed die achter mij reed. Ik ben gestopt en ben direct naar de aanrijding gelopen. Ik heb met de mensen gesproken en wilde ze helpen.
De vrouw die in de auto zat die mij tegemoet was gekomen vertelde mij dat ze mij niet had gezien. Later zag ik dat er schade aan de achterzijde van de buis zat, het was lakschade aan een buis aan de achterzijde.
Ik heb de aanrijding niet opzettelijk veroorzaakt. Ik weet wel dat ik het misschien anders had moeten oplossen, ik had een afslag verder kunnen nemen, maar omdat ik bang was dat de motor kapot zou gaan wilde ik gelijk de auto aan de kant zetten.
1.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014044325-7, d.d. 28 april 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige]:
Ik reed op 28 april 2014 met mijn voertuig, een zwarte Volvo, voorzien van kenteken [kenteken 1], over de [straatnaam 1]. Ik reed naar het centrum van [pleegplaats], dat is in zuidelijke richting. Ik had een getuige, genaamd [getuige 2], bij mij in het voertuig zitten . Ik zag dat er voor mij een pick-up busje reed met normale snelheid. Plotseling zag ik dat het busje, welke voor mij reed, linksaf ging. Ik riep gelijk "wat doet hij nu ? " Mijn bijrijdster riep precies hetzelfde. Direct nadat hij linksaf ging, zag ik dat er een auto, een Rover, opdoemde achter weg op die op mijn weghelft kwam. Een aanrijding met de Rover was niet meer te voorkomen.
U vraagt mij of ik heb gezien of de bus richting aangaf voordat hij links af sloeg. Dat kan ik mij niet herinneren. Ik kan nog wel herinneren dat ik heb gezien dat de remlichten kort oplichtten. Ik denk dat ik reed met een snelheid van 50 a 55 km per uur en ook mijn voorganger reed met deze snelheid.
1.6.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014044325-8, d.d. 28 april 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 2]:
Op 28 april 2014 omstreeks 10.00 uur zat ik als bijrijder in het voertuig gekentekend, [kenteken 1]. Ik zag dat er voor ons op de [straatnaam 1] een wit bestelbusje reed met open laadruimte.
Ik zag dat het busje ineens plots afsloeg. Ik schrok hier erg van net als de bestuurder, [getuige], van het voertuig waarin ik zat. Ik zei tegen [getuige]: "Wat doet hij nu.?", ook omdat er een groene personenauto in tegengestelde richting aangereden kwam. Hier kon de bestuurder van het bestelbusje nooit voorlangs rijden. De bestuurder van de groene personenauto kon dan ook niet meer uitwijken voor de witte bestelbus, waardoor een aanrijding ontstond. Door de aanrijding met de witte bestelbus is de groene personenauto tegen het voertuig aangereden/geklapt waarin ik zat.
Ik heb niet gezien dat het busje richting aangaf. Het bestelbusje reed niet erg snel. Ik vind het moeilijk inschatten maar ik schat dat het bestelbusje ongeveer 50 kilometer per uur reed.
1.7.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014044325-6, d.d. 28 april 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 3]:
Op 28 april 2014 omstreeks 10.00 uur, reed ik op de parallelweg van de [straatnaam 1] te [pleegplaats]. Ik was net bij het Texaco tankstation geweest en ik wilde de [straatnaam 1] weer op rijden. Ik stond te wachten bij de oprit om links af te slaan. Ik keek en ik zag een groenige auto aan komen rijden. Ik keek daarna naar rechts en ik zag een bedrijfsauto in de witte kleur aan komen rijden. Ik keek nog een keer naar links en ineens zag ik in mijn ooghoek de bestelbus link naast mij de oprit inrijden.
Ik zag dat de bestelbus met redelijke hoge snelheid de inrit inrijden. Ik kon hieruit opmaken dat de bestelbus snel voor de groenige personenauto langs wilde rijden. Ik kon dan ook meteen de conclusie trekken dat de witte bestelbus nooit zo snel voor de groenige personenauto langs zou kunnen rijden. Ik zag dat de bestelauto al voor driekwart in de inrit ingereden was toen ik een harde knal hoorde. Ik zag dat groenige personenauto van de rechterrijbaan naar de linkerrijbaan schieten ten gevolge van de aanrijding met de witte bestelbus. Ik zag vervolgens dat de groenige personenauto tegen een tegemoetkomende auto aan reed/knalde. Dit voertuig betreft een zwarte Volvo deze stond op moment van aanrijden stil.
1.8.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014044325-11, d.d. 28 mei 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 28 april 2014 omstreeks 09.50 uur reed ik in mijn voertuig een Rover gekentekend [kenteken 2]. Ik reed over de [straatnaam 1] te [pleegplaats]. Ik ben deze dag betrokken geweest bij een aanrijding. Ik kan u een gedeelte van de aanrijding vertellen. Ik kan me namelijk weinig van de aanrijding herinneren.
Ik weet alleen dat ik een voertuig aangereden heb. Ik heb dit voertuig aan de voorzijde geraakt. Ik kan u nog vertellen dat ik een zwart voertuig heb aangereden. Wat de exacte toedracht van de aanrijding is geweest, kan ik me niet herinneren. Ik weet dat ik niet hard gereden heb omdat ik bij een afslag eerder mijn snelheid moest minderen voor afslaand verkeer. Ik kan u niet vertellen met welke snelheid ik reed.
De aanrijding heeft veel indruk op mij gemaakt. Ik heb door de aanrijding een breuk in mijn borstbeen opgelopen. Ik ben hiervan nog steeds herstellende. Vandaag 28 mei 2014 heb ik nog steeds last van mijn borst, arm, schouder en rug. Ik slik hiervoor nog steeds medicatie en ik ga volgende week de huisarts bezoeken.
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 280414.1020.0006, d.d. 31 mei 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
1.6.
Conclusie/beantwoording
A. Het ongeval is waarschijnlijk uitsluitend te wijten geweest aan het rijgedrag van de bestuurder van de Iveco. Hij had de naderende Rover tijdig kunnen waarnemen.
B. De betrokken voertuigen verkeerden, voor zover kon worden vastgesteld, rijtechnisch in een voldoende staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken of afwijkingen welke van invloed waren of konden zijn geweest op het ontstaan van dit ongeval.
3. Voertuigonderzoek
3.1
Voertuig 1
merk Iveco (vierwielige bedrijfsauto)
kenteken [kenteken 3]
kleur grijs
3.1.1.
Aangetroffen schade
De schade aan dit voertuig (foto 9 en 10) was zeer gering. Het betrof -naast de gebruiksschade- kennelijk uitsluitend enige lakschade aan het uiterste achterste deel van de rechterzijde van de laadbak (gele cirkel foto 11). De beschadigingen binnen dit deel waren ogenschijnlijk vers.
3.2.
Voertuig 2
merk Rover (vierwielige personenauto)
kenteken [kenteken 2]
kleur blauw
3.2.1.
Aangetroffen schade
De Rover was zowel aan de voorzijde als binnen het voorste gedeelte van linker en rechter flank beschadigd (foto 3 t/m 5). Daarnaast was een deel van de schade ontstaan tijdens bevrijdingswerkzaamheden. Het betrof o.a. de volgende schade.
  • Het rechter voorwielscherm was tot aan de rechter A-stijl volledig opgekruld. Tevens was het binnenscherm vernield (foto 5).
  • Op delen van de chassis aan die zijde werden blauwe laksporen aangetroffen (foto 6). De kleur van deze laksporen kwam ogenschijnlijk overeen met de lakkleur van de laadbak van de betrokken Iveco. Deze hiervoor genoemde schade was kennelijk ontstaan tijdens contact met de Iveco.
  • Het voertuig was over de gehele frontbreedte beschadigd: afgescheurde kunststof delen en vervormd plaatwerk.
  • De motorkap was flink vervorm.
  • De uiterst linker voorzijde/flank inclusief de linker voorophanging was relatief zwaar beschadigd (foto 3 en 4). De linker front/flankschade was kennelijk ontstaan tijdens de botsing tegen de Volvo.
7. Eindconclusie
7.1.
Vermoedelijke toedracht
Met betrekking tot het ontstaan van het ongeval lijken uitsluitend persoonsgebonden factoren
betreffende de bestuurder van de Iveco hebben bijgedragen. Naast het negeren van de voor hem -zijn rijrichting- bestemde bebording (C2 geslotenverklaring en 04 gebod volgen rijrichting) liet hij kort vóór dan wel tijdens de links-afslaan-manoeuvre de hem tegemoetkomende bestuurster van de Rover niet voor gaan. Laatstgenoemde was op het moment dat de bestuurder van de Iveco links af begon te slaan kennelijk zodanig dicht genaderd dat zij een botsing tegen de Iveco niet meer kon voorkomen.
Als gevolg van deze botsing "ketste" haar voertuig af naar de voor haar linker rijstrook waar op dat moment de Volvo reed. Ook de bestuurder van de Volvo werd plotseling geconfronteerd met de op zijn weghelft opdoemende Rover, dat er geen tijd/ruimte meer was om een botsing te voorkomen.
Er waren geen aanwijzingen dat (een van) de betrokkenen de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/h moet hebben overschreden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 28 april 2014, te [pleegplaats], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam 1] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig
- met het door hem bestuurde motorrijtuig plotseling ter hoogte van een doorsteek in de berm, die was gelegen tussen de hoofdrijbaan en een parallelweg, naar links af te slaan,
- terwijl in die berm, ter hoogte van die doorsteek een bord C2 van de bijlage van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende "eenrichtingsverkeer, in deze richting gesloten voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee" was geplaatst,
zonder daarbij de hem, verdachte, op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurster van een auto, te weten [slachtoffer 1], die hem, verdachte, dicht was genaderd voor te laten en/of vrije doorgang te verlenen,
tengevolge waarvan een botsing tussen die auto en het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en vervolgens een botsing tussen die auto van [slachtoffer 1] en het door [getuige] bestuurde motorrijtuig is ontstaan,
waardoor die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken borstbeen
werd toegebracht.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een bestelauto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt door, terwijl een hem tegemoetkomende auto al dicht was genaderd, een voor hem links gelegen inrit in te rijden. Het inrijden van deze inrit was niet toegestaan en aangegeven door middel van een verkeersbord.
De bestuurster van de hem tegemoetkomende auto is daarbij ernstig gewond geraakt. Het slachtoffer was een maand na het ongeval nog steeds herstellende en niet vrij van pijn.
De rechtbank rekent de verdachte dit verkeersgedrag aan. Hij heeft de situatie verkeerd ingeschat en had zich moeten realiseren dat hij onder de gegeven omstandigheden niet voor de auto langs kon. De rechtbank heeft ter zitting de indruk gekregen dat verdachte de ernst van zijn verkeersfout niet beseft heeft en nog steeds niet beseft.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en gelet op de toepasselijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting, van oordeel dat in dit geval een werkstraf en een bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 90 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 45 dagen zal worden toegepast.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van zes maanden.
Bepaalt, dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot drie maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 november 2014.
Mr. I.M. Dölle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Brinksma
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Postma-Westerhof
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730311-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 11 november 2014
Tegenwoordig:
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter,
mr. I.M. Dölle en mr. M. Brinksma, rechters, en
D.P. Postma-Westerhof, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. R.G. de Graaf.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de jongste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de jongste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J. Deenen, advocaat te Heerenveen.
……….
De jongste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 25 november 2014 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.