ECLI:NL:RBNNE:2014:5874

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
820187-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf wegens diefstal en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal door middel van braak en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal in het eerste tenlastegelegde feit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de diefstal uit een café op 7 juni 2014, waarbij hij zich toegang tot het pand heeft verschaft door middel van braak. Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een ploertendoder en een stroomstootwapen op 21 mei 2014. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 243 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Tevens is er een taakstraf van 140 uren opgelegd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging in overweging genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan inbraak en het voorhanden hebben van wapens, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen met zich meebrengt. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 200,-. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de rechthebbenden gelast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820187-14
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/830589-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
27 november 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2014. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.M.S. Bal, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. B. van der Burg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 juni 2014, in de gemeente Groningen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in/uit een pand, gevestigd aan het [pleegplaats]
([café 1]), heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of
sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]
en/of [café 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 7 juni 2014, in de gemeente Groningen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in/uit een pand, gevestigd aan het [pleegplaats]
([café 2]), heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de
toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking
en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 21 mei 2014 te Groningen, een wapen, van categorie I,
onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad en/of heeft
gedragen;
4.
hij op of omstreeks 21 mei 2014 te Groningen (een) wapen(s) van categorie II
onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot
personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht,
voorhanden heeft gehad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de stukken in het dossier het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het mogelijk is dat er op 7 juni 2014 een alternatief scenario heeft plaatsgevonden. [café 1] is om half drie 's nachts door het personeel afgesloten en de politie heeft er pas om 9 uur de volgende ochtend rondgekeken. Er zijn geen personen getuige geweest van de inbraak en er zijn geen vingerafdrukken van verdachte aangetroffen. Voorts kan niet uit het dossier worden afgeleid waar de sleutels zouden zijn aangetroffen. Dit volgt ook niet uit het proces-verbaal van aanhouding. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op grond van het voorgaande dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, omdat verdachte niet wist dat de zaklamp die hij in zijn auto had liggen een stroomstootwapen betrof.
Beoordeling
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Een proces-verbaal d.d. 7 juni 2014, opgenomen op pagina 33 e.v. van dossier nr. PL01KN 2014066182 d.d. 19 juni 2014, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven:
p. 33 Ik ben namens de benadeelde [café 2] gerechtigd tot het doen van aangifte. Vanmorgen 7 juni 2014 werd ik omstreeks 10.15 uur gebeld door de politie. Die vertelde mij dat er in mijn [café 2] was ingebroken. Mijn [café 2] heet [café 2] en is gevestigd aan het [pleegplaats] te Groningen.
Ik zag dat er een halve deur tegen de bar aan stond en dat de andere helft van de deur nog in de scharnieren in de deuropening hing. Het gaat om de deur die aan de ingang van de pub aan het [straatnaam] zat. De deur was helemaal door midden en totaal vernield. Ik zag dat het deurbeslag ook was beschadigd dan wel verbogen.
p. 34 Toen ik zelf ging kijken zag ik dat uit een groen/blauw geldkistje muntgeld weggenomen was. Dat geldkistje stond achter de bar onder de trap. Ik had in dat kistje altijd voor de weekenden een wisselgeldvoorraad van € 264,- In het kistje zaten 3 rolletjes met 2 euromunten, 2 rolletjes met 10 eurocentmunten, 2 rollen van 20 eurocentmunten, 2 rolletjes van 50 eurocentmunten en 2 rollen met 1 euromunten.
De voordeur gaat altijd op slot en de zijdeur aan het [straatnaam] gaat altijd met drie of vier sloten op slot.
Een proces-verbaal d.d. 7 juni 2014, opgenomen op pagina 37 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de getuigenverklaring van [getuige], zakelijk weergegeven:
p. 37 Vanmorgen omstreeks 08.38 uur hoorde ik veel lawaai onder mijn raam. Dit raam is gevestigd aan het [straatnaam] te Groningen. Ik heb het raam geopend en zag onder mijn raam, een man heel hard tegen de deur van de [café 2] aan schoppen. Ik zag dat de man dit met kracht deed, ik zag dat hij een aanloopje nam en vervolgens meerdere malen tegen de deur trapte. Voordat ik uit het raam ging kijken hoorde ik dit geluid al een paar minuten. Op een gegeven moment hoorde ik ook glasgerinkel. Ik heb vervolgens in de hal de politie gebeld. Daarna ben ik weer naar het raam gelopen en toen zag ik de man niet meer. Even later zag ik dat dezelfde man die ik tegen de deur had zien trappen werd aangehouden door de politie.
Ik kan de man als volgt omschrijven:
- Ongeveer begin 20 jaar;
- Normaal postuur;
- Kort donker haar;
- Lichte spijkerbroek;
- Zwarte jas tot op de heup;
- Wit T-shirt met opdruk.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 7 juni 2014, opgenomen op pagina 25 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], zakelijk weergegeven:
p. 25 Op 7 juni 2014 omstreeks 8.35 uur kregen wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] melding om te gaan naar het [pleegplaats] te Groningen alwaar een inbraak gaande zou zijn. Omstreeks 8.37 uur kwamen wij ter plaatse aan bij de achterzijde van [pleegplaats]. Dit betreft een café genaamd [café 2]. Ik, verbalisant [verbalisant 1] zag terwijl ik aan de voorzijde van het café stond en door het raam keek een man staan in het café welke richting de zijingang liep. Ik, verbalisant [verbalisant 2] zag dat de zijdeur van [café 2] geheel vernield was. Ik, verbalisant heb naar binnen geroepen dat de politie er was en dat personen die in [café 2] waren zich kenbaar moesten maken. Hierop zag ik verbalisant [verbalisant 2] dat een persoon naar buiten kwam lopen welke ik aangehouden heb. Ik, verbalisant [verbalisant 2] zag nadat de verdachte aangehouden was dat de verdachte diverse rollen met muntgeld in zijn jaszak had zitten.
p. 26 Wij troffen tijdens deze fouillering diverse rollen met muntgeld in de jaszak van de verdachte aan. Tevens troffen wij diverse losse bankbiljetten in de broekzak van de verdachte aan.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2014, opgenomen op pagina 33 e.v. van dossier nr. PL01KN 2014055149 d.d. 26 juni 2014, inhoudende de relatering van [verbalisant 3] en [verbalisant 4], zakelijk weergegeven:
p. 33 Op 21 mei 2014 omstreeks 19.45 uur waren wij verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] in uniform gekleed en maakten onderdeel uit van een grootschalige ANPR controle op het Sontplein te Groningen.
Omstreeks bovengenoemd tijdstip werd er door een collega van de motordienst een voertuig het controleterrein op begeleid. Dit voertuig betrof een personenauto van het merk Audi A3 voorzien van het [kenteken]. Wij hoorden van de motorrijder dat het voertuig gescand was door de ANPR (Automatic NumberPlate Recognition) en dat er een aandachtsvestiging op het voertuig stond, daarbij de identiteit van de inzittenden van het voertuig moest worden vastgelegd.
Daarnaar gevraagd legitimeerde de bestuurder zich en bleek hij te zijn genaamd:
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
Woonachtig op [woonadres] te [woonplaats].
Ik verbalisant [verbalisant 3] vroeg aan [verdachte] of hij mogelijk verboden spullen in zijn voertuig had liggen. Hij antwoordde dat wij wel in zijn voertuig mochten gaan kijken. Ik vroeg nogmaals aan [verdachte] of er mogelijk verboden wapens of drugs in het voertuig lagen. Ik hoorde [verdachte] hierop antwoorden: "Ik heb er wel een ploertendoder in liggen."
Op grond van artikel 51 van de Wet Wapens en Munitie hebben wij het bovenstaande voertuig doorzocht. Ik, verbalisant [verbalisant 3], heb ik in de middenarmsteun van het voertuig een ploertendoder aangetroffen. Nadat ik [verdachte] verteld had dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij mij daarnaar gevraagd: 'Ik ben overvallen en heb daarom deze ploertendoder bij mij voor mijn veiligheid'.
Vervolgens trof ik in de middenarmsteun van het voertuig een voorwerp aan dat leek op een zaklamp. Mij is ambtshalve bekend dat dit voorwerp ook wel als taser dient. Ik vroeg aan [verdachte] of dat voorwerp een taser betrof, waarop hij dit ontkende. Vervolgens nam ik het voorwerp van [verdachte] over en drukte op een aantal knoppen die op het voorwerp bevestigd zaten. Daarbij drukte ik op een knop aan de zijkant van het voorwerp en hoorde vervolgens een hard knetterend geluid aan de bovenzijde van het voorwerp komen. Ik zag daarbij dat er vonken aan de bovenzijde van het voorwerp kwamen. Het voorwerp, dat de uiterlijke kenmerken van een zaklamp had, betrof een taser.
Een proces-verbaal van aanvulling d.d. 6 augustus 2014, opgenomen als los dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 5], zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van het door mij verbalisant [verbalisant 5] opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2014055149 d.d. 26 juni 2014 betreffende de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], relateer ik het navolgende.
Aantreffen en inbeslagname stroomstootwapen/ploertendoder
Bij onderzoek in de personenauto van de verdachte [verdachte] werden op 21 mei 2014 een elektrisch stroomstootwapen in de vorm van een zaklamp en een ploertendoder aangetroffen. Deze goederen werden in beslag genomen.
Onderzoek aangetroffen zaklantaarn/stroomstootwapen
Uit onderzoek kon blijken dat de aangetroffen zaklantaarn/stroomstootwapen een voorwerp betrof bedoeld om een stroomstoot mee te geven. Met dit voorwerp kunnen personen door een elektrische stroomstoot weerloos worden gemaakt of pijn toegebracht. Dit voorwerp is niet een medisch hulpmiddel. De vrijstelling als bedoeld in artikel 21 van de Regeling wapens en munitie is niet van toepassing. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie.
Onderzoek ploertendoder
Uit onderzoek kon blijken dat de aangetroffen ploertendoder een voorwerp betrof bedoeld om mee te slaan. Dit voorwerp is een ploertendoder als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder g van de Regeling wapens en munitie.
Een proces-verbaal d.d. 7 juni 2014, opgenomen op pagina 41 e.v. van dossier nr. PL01KN 2014066182 d.d. 19 juni 2014, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
p. 47 V: Ben je wel eens eerder in aanraking geweest met de politie?
A: Ja laatste keer had ik een stroomstootwapen in de auto.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit omdat verdachte niet wist dat de 'zaklamp' die in zijn auto was aangetroffen een stroomstootwapen betrof. De rechtbank overweegt dat hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd niet in de weg staat aan een bewezenverklaring. Ten laste gelegd is immers het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Nu op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is gebleken dat het stroomstootwapen in de auto van verdachte is aangetroffen en het voor rekening en risico van verdachte komt wat er zich in zijn auto bevindt, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
2.
hij op 7 juni 2014 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gevestigd aan het [pleegplaats] ([café 2]), heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte zich de
toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
3.
hij op 21 mei 2014 te Groningen een wapen van categorie I onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 21 mei 2014 te Groningen wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
2.
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde een gevangenisstraf van 3 dagen met aftrek, een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 3 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in de rapportage van de reclassering d.d. 24 oktober 2014.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een forse deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in de rapportage van de reclassering. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat oplegging van een proeftijd van 3 jaar niet aan de orde is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezen- en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie en hetgeen de raadsvrouw ter verdediging heeft aangevoerd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 7 juni 2014 onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol en cocaïne ingebroken in [café 2] waar hij een hoeveelheid geld heeft weggenomen. Een getuige heeft gezien hoe verdachte, door meermalen met kracht tegen de deur van het café te schoppen, zich de toegang tot het café heeft verschaft. Verdachte heeft door zijn handelen aangetoond dat hij geen enkel respect heeft voor andermans eigendom. Inbraken zijn kwalijke feiten, die naast materiële schade vaak veel overlast veroorzaken voor de gedupeerden.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een ploertendoder en een stroomstootwapen. Het behoeft geen betoog dat het voorhanden hebben van dergelijke wapens een onaanvaardbaar risico is voor de veiligheid van personen.
De rechtbank heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d.
13 oktober 2014, waaruit is gebleken dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en dat hij staat geregistreerd als veelpleger.
Tevens heeft de rechtbank gelet op het rapport van de reclassering d.d. 24 oktober 2014 waarin de reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daaraan gekoppeld verschillende bijzondere voorwaarden zoals onder andere de meldplicht, een drugs- en alcoholverbod en een ambulante behandelverplichting.
Gelet op het feit dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, zal zij aan verdachte een lagere werkstraf opleggen dan is gevorderd. De rechtbank zal daarnaast aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals verwoord in de rapportage van de reclassering d.d. 24 oktober 2014.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij zich van de inbraak bij [café 2] niets meer kan herinneren. Dit baart de rechtbank zorgen. Gelet op de verslavingsproblematiek van verdachte en om te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten, zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een proeftijd van 3 jaar verbinden.

Beslag

De officier van justitie heeft ten aanzien van het beslag aangevoerd dat € 63,45 dient te worden geretourneerd aan de rechthebbende (de heer [slachtoffer 1]) en € 148,- dient te worden geretourneerd aan de rechthebbende (de heer [slachtoffer 2]).
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Teruggave

De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag, te weten € 148,-, moet worden teruggegeven aan [slachtoffer 2] en het overige inbeslagenomene moet worden teruggegeven aan de rechthebbende.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Met betrekking tot feit 1 heeft als benadeelde partij zich namens [café 1] in het strafproces gevoegd [café 3], gevestigd te Groningen.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. Ter zitting heeft de gemachtigde van de [benadeelde partij]
de vordering beperkt tot een bedrag van € 792,60.
Met betrekking tot feit 2 heeft als benadeelde partij in het strafproces gevoegd [slachtoffer 2], wonende te Groningen.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan in de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. Ter zitting heeft de [gemachtigde van de benadeelde partij]
de vordering beperkt tot een bedrag van € 200,-, in verband met gemaakte manuren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van [café 3]. moet worden afgewezen, nu het in beslag genomen geld zal worden geretourneerd aan de rechthebbende.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gevorderd dat
€ 200,- volledig dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de ingediende vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte is vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij [café 3]. in zijn vordering niet-ontvankelijk is. Dit houdt in dat de vordering niet in dit strafgeding wordt afgedaan, maar slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 200,-. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2]aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 18 november 2013, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken met aftrek, waarvan 8 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 3 december 2013.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 14 oktober 2014 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 18 november 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, acht de rechtbank termen aanwezig een taakstraf te gelasten in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te geven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 24c. 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 243 dagen

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 240 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen twee werkdagen na vonnis telefonisch meldt bij zijn toezichthouder van Reclassering Nederland te Groningen (050-3188188). Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor zijn (hard) drugs- en alcoholproblematiek bij VNN of soortgelijke ambulante forensische verslavingszorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/ behandelaar zullen worden gegeven;
- dat veroordeelde wordt verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/ behandelaar zullen worden gegeven;
- dat veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van cocaïne en/of andere harddrugs en/of alcohol, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en ten behoeve controle op de naleving van dit verbod aan bloedonderzoek of urineonderzoek meewerkt;
- dat veroordeelde meewerkt aan een door het UWV op te stellen plan om te komen tot arbeidsintegratie en aan de daaruit voorkomende aanwijzingen en/of opdrachten.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 140 uren onbetaalde arbeid

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 70 dagen zal worden toegepast.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Gelast de teruggave van:

- € 148,- aan [slachtoffer 2]
- het overige inbeslaggenomene aan de rechthebbende.

Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen

(feit 1)Verklaart de benadeelde partij
[café 3], gevestigd te Groningen, in de vordering niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
(feit 2)Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], wonende te Groningen, toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 200,-(zegge: tweehonderd euro). Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 200,- (zegge: tweehonderd euro), ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te Groningen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 200,- ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

Gelast het verrichten van een werkstraf voor de duur van 112 uren, in plaats van de last tot tenuitvoerlegging van gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, oorspronkelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter Noord-Nederland te Groningen d.d. 18 november 2013.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 56 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. P.H.M. Tapper - Wessels, voorzitter, H.L. Stuiver en
P.H.M. Smeets, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Fennema als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 november 2014.