ECLI:NL:RBNNE:2014:5801

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
176373-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van personeelslid in kliniek met een thermoskan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte, die in een kliniek verbleef, werd ervan beschuldigd op 21 mei 2013 een personeelslid, [slachtoffer], met een volle thermoskan op het hoofd te hebben geslagen. De officier van justitie vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden, met een proeftijd van drie jaren, en stelde dat de verdachte onder de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) stond, welke op 16 september 2014 was verlengd met twee jaar.

Tijdens de zitting op 11 november 2014 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.J. de Mare. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook de proces-verbaal van de politie, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn psychische problemen, verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op en veroordeelde hem tot betaling van € 3.000,00 aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter vergoeding van immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door het strafbare feit was toegebracht. De uitspraak benadrukte de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer en de omstanders, en de rechtbank hield rekening met de adviezen van gedragsdeskundigen over de behandeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.176373-13
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 25 november 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedatum] op [geboorteplaats],
verblijvende in de [verblijfplaats 1]
.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 11 november 2014.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. E.J. de Mare, advocaat te Groningen.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 21 mei 2013, te [pleegplaats], gemeente Westerveld, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een volle thermoskan meermalen, althans eenmaal op en/of tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 mei 2013, te [pleegplaats], gemeente Westerveld opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een volle thermoskan meermalen, althans eenmaal, op of tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. B.D. van der Burg, acht hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie vordert dat de rechtbank verdachte voor dit feit zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met een proeftijd van 3 jaren.
Verder vordert de officier van justitie de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Bewijsmiddelen

De rechtbank hanteert voor het bewijs van het primair tenlastegelegde de navolgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 november 2014, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik had op 21 mei 2013 in [verblijfplaats 2] meningsverschil met begeleidster [begeleidster] over het feit dat ik niet met mijn mobiele telefoon mocht bellen. Mijn verlof was ingetrokken. Dat was ten onrechte gebeurd en ik was ten einde raad toen ik hoorde dat ik een jaar lang binnen moest blijven. Tijdens de koffieronde die dag rond een uur of zeven, was ik aan het koffie en thee schenken. Ik vroeg de aanwezigen of ze koffie of thee wilden drinken. Ik heb [begeleidster] gevraagd of ze thee wilde. Zij keek me toen heel vies aan. Ik heb haar toen tot drie keer gevraagd waarom ze me zo vies aankeek. Meneer Huisman die vlak bij [begeleidster] in de buurt stond, kwam toen heel dicht bij mij staan. Ik voelde mij daardoor bedreigd. Ik heb toen tegen hem gezegd: “dit is de grens, tot hier en niet verder.” Ik heb dat drie keer tegen hem gezegd. Meneer Huisman blokkeerde mij mijn uitweg. Vanaf dat moment weet ik niets meer. Ik weet alleen nog dat toen ik onderweg was naar de isoleercel dat er op de alarmknop werd gedrukt.
2. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Politie Drenthe, District
Zuidwest, Basiseenheid Meppel/Westerveld/De Wolden, registratienummer PL033W
2013036187 d.d. 20 juni 2013, met bijlagen, onder meer inhoudende:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van Politie Drenthe, District Zuidwest, Basiseenheid Meppel/Westerveld/De Wolden, proces-verbaalnummer PL033W 2013036187-1 d.d. 27 mei 2013, houdende de verklaring van aangeefster [aangeefster], namens [benadeelde] te [pleegplaats], (pagina’s 9 en 10), onder meer inhoudende:
Ik doe namens mijn werkgever aangifte van poging tot doodslag c.q. zware mishandeling, gepleegd op dinsdag 21 mei 2013 tussen 20:00 uur en 20:30 uur. Ik ben gemachtigd om namens Trajectum aangifte te doen. De verdachte heeft gepoogd mijn collega [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven. De uitvoering van de doodslag is niet voltooid. Daarnaast is door de mishandeling [benadeelde] buiten westen geraakt. Ik weet dat het incident erg veel indruk heeft gemaakt op [benadeelde]. Ik kon het letsel van [benadeelde] niet echt zien, behalve een opgezwollen hoofd. Maar ik hoorde hem aangeven dat hij veel pijn had aan zijn gehele gezicht, oren, kaken. Hij was voornamelijk op zijn hoofd geslagen.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe, Dienst Bedrijfsvoering, Politieonderwijs, proces-verbaalnummer PL0300 2013036187-2 d.d. 27 mei 2013, houdende de verklaring van de getuige Ruth Ismay [begeleidster], wonende te [pleegplaats], (pagina’s 11 en 12), onder meer inhoudende:
Op dinsdag 21 mei 2013 omstreeks 20.00 uur bevond ik, [begeleidster], sociotherapeut van de [afdeling], van [instelling], mij op de [afdeling] voor de uitoefening van mijn taken op [afdeling]. Na een gesprek met cliënt [verdachte] te hebben gehad liepen we vanaf de zogenaamde therapieruimte, op de [afdeling], naar de woonkamer toe. Deze ruimte ligt tegenover de huiskamer. Ik ging zitten en ging in gesprek met de dove cliënt [medebewoner 1]. Op dat moment vroeg cliënt [verdachte] aan alle aanwezigen of ze koffie of thee wilde hebben. Hij sloeg mij, [begeleidster], over. Cliënt [verdachte] had sowieso aan één persoon thee gegeven en wist dus dat er hete thee in zat en dat de thermoskan gevuld was met thee. Hij kon voelen hoe zwaar de thermoskan met thee was. Vervolgens vroeg hij aan mij, sociotherapeut [begeleidster], of ik thee wilde hebben. Op dat moment stond cliënt en had in zijn hand een thermoskan en een theeglas. Ik antwoorde “ja, lekker”. Waarop cliënt [verdachte] antwoorde dat ik niet zo vuil naar hem moest kijken. Hij vroeg bevestiging aan sociotherapeut [benadeelde]. Dit deed hij door te zeggen “kijk dan hoe ze naar me kijkt”; dit vroeg hij meerder malen aan sociotherapeut [benadeelde]. Sociotherapeut [benadeelde] is gaan staan en op dit moment stonden beide personen ongeveer 40 cm van elkaar af. Cliënt [verdachte] had een thermoskan in zijn rechterhand en in zijn linkerhand een glazen theekopje. Sociotherapeut [benadeelde] vroeg hem of ze samen een kopje koffie zouden gaan drinken om dit gesprek niet zo voort te zetten, of woorden van gelijke strekking.
Vervolgens zag ik, [begeleidster], dat cliënt [verdachte] een afwachtende houding aannam, ik ging verder in gesprek (gebaren) met de dove cliënt [medebewoner 1] en zag vanuit mijn ooghoeken dat hij, [verdachte], met de thermoskan plotseling zeer gericht op het hoofd van collega [benadeelde] sloeg. De manier waarop hij sloeg deed mij denken aan de manier waarop een professionele bokser iemand slaat. Zijn armen licht gebogen en zeer gericht naar het gezicht slaan. Hierop viel mijn collega [benadeelde] direct in de stoel die bijna in de hoek stond en hij had geen enkele manier om te vluchten. Ik heb direct alarm gemaakt middels het aanwezige alarmsysteem dat wij hebben. Gelijk ben ik gaan schreeuwen “[benadeelde], stop met slaan”. Dit heb ik herhaaldelijk geschreeuwd en heb geprobeerd om hem vast te pakken om hem te doen stoppen met slaan. Dit had geen enkel effect. Vervolgens zag ik dat [verdachte] wederom zeer direct en gericht op het gezicht sloeg met de thermoskan waarop mijn collega [benadeelde] een bebloed gezicht kreeg. Ik zag dat hij sloeg als een bokser die in een boksring stond. Ik heb geschreeuwd “het is genoeg, je hebt gewonnen, kijk naar zijn gezicht hij heeft al bloed” maar hij ging door. Ik zag dat cliënt zeer constant heeft geslagen en zeker minimaal zeven keer heeft geslagen met de thermoskan op het hoofd van collega [benadeelde]. Vervolgens zag ik dat cliënte [medebewoner 2] de linkerarm van cliënt [verdachte] vast pakte. Op dit moment probeerde ik zijn rechterarm vast te houden. Ik voelde dat [verdachte] zich verzette. Vanaf dit moment ging hij met beide handen slaan, met daarin de aluminium theekan en in zijn andere hand een glazen kopje. Hij ging als een bezetene slaan waar hij kon en op dat moment lag collega [benadeelde] nog bewegingsloos en met een bebloed gezicht in de fauteuil. Tijdens de slaande bewegingen van [verdachte] raakte hij mij en cliënte [medebewoner 2] herhaaldelijk met de thermoskan en het theekopje. Tijdens deze situatie was ik zo vreselijk bang dat collega [benadeelde] dood geslagen zou worden omdat [verdachte] door ging met slaan, gericht op het hoofd van mijn collega en [verdachte] was niet te stoppen. Mijn collega [benadeelde] riep nog eenmaal “maak alarm” en lag daarna bewegingsloos in de stoel. Cliënt [verdachte] sloeg zo vreselijk hard op het hoofd van mijn collega maar we kregen hem niet van mijn collega af. De moed zakte me in de schoenen omdat ik hem er niet vanaf kreeg en mijn collega niet meer reageerde. Ik dacht wat kan ik nu nog doen om mijn collega te redden. Plotseling vlogen we, [medebewoner 2], [verdachte]
en ik door de deur van de huiskamer en lagen we op de gang van de afdeling.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe, Dienst Bedrijfsvoering, Politieonderwijs, proces-verbaalnummer PL0300 2013036187-3 d.d. 27 mei 2013, houdende de verklaring van de getuige/slachtoffer [benadeelde], wonende te [pleegplaats], (pagina’s 14 t/m 18), onder meer inhoudende:
Op dinsdag 21 mei 2013 bevond ik, [benadeelde], mij samen met mijn collega, [begeleidster] , op de afdeling van de [instelling] voor de uitoefening van onze taken.
Op 12 mei 2013 of 13 mei 2013 was er een extra cliënt toegevoegd aan onze afdeling. Zijn naam is [verdachte]. [verdachte] is een man van ongeveer 1.70 meter lang maar met een zeer krachtig postuur. Hij heeft een breed bovenlichaam en zeer gespierde bovenarmen.
Ik zag dat [verdachte] omstreeks 19:45 met mijn collega [begeleidster] de gesprekruimte/recreatieruimte in ging. Omstreeks 20:00 uur zag ik beide personen weer uit deze ruimte komen en ik zag ze de gang over steken richting de gezamenlijke huiskamer. Ik was op dat moment ook in de gezamenlijke huiskamer. Ik zag dat ze aan de salontafel gingen zitten om koffie te drinken. [verdachte] ging in de fauteuil zitten die gelijk schuin naast mij stond. Ik zag dat hij ging staan en een volle thermoskan met hete thee pakte. Ik hoorde dat hij om een theekopje vroeg en of iemand iets te drinken wilde hebben. Ik wist dat deze thermoskan met thee vol was omdat nog niemand thee had ingeschonken en er iedere avond om 20:00 uur een volle thermoskan met koffie en thee op tafel staat. Dit wordt altijd rond die tijd op tafel gezet en iedereen weet dat er een hete en volle thermoskan met koffie en thee staat. Ik kan mij niet herinneren of [verdachte] al een kopje thee voor iemand had ingeschonken. Vervolgens hoorde ik [verdachte] zeggen dat mijn collega [begeleidster] niet zo vuil moest kijken. Ik hoorde [begeleidster] zeggen dat zij niet vuil keek. Vervolgens hoorde ik [verdachte] zeggen dat [begeleidster] hem niet moest uitdagen. Dit zei hij op een geïrriteerde manier. Dit bleek uit zijn stemverheffing en hij was zeer kortaf. Op mij kwam dit over als uitdagend en provocerend gedrag. Ik hoorde mijn collega [begeleidster] aan [verdachte] uitleggen dat ze hem niet irriteerde. Ik zag en hoorde dat [verdachte] doorging en ik vroeg aan [verdachte] om gezellig mee te doen aan het koffiemoment. Ik ging vervolgens staan en ik vroeg [verdachte] om wat te drinken in te schenken en gezellig te gaan koffie drinken. Op dat moment stonden we ongeveer 40 cm bij elkaar vandaan. Vanaf dat moment weet ik niet meer wat er is gebeurd. Ik heb niets gezien, gehoord, gevoeld of ervaren.
Het eerstvolgende moment dat ik me weer kan herinneren lig ik in de fauteuil. Ik weet niet hoelang ik hier heb gelegen. Ik kan me herinneren dat het muisstil was. Ik weet dat ik heb geschreeuwd dat mijn collega alarm moest maken. Ik weet dat ik heel bewust mijn armen voor mijn hoofd moest doen en houden. Deze herinnering kreeg ik op donderdag 23 mei 2013 (twee dagen later). Waarom ik mijn hoofd moest beschermen weet ik niet. Ik hoorde, zag en voelde niets maar wist dat ik mijn armen voor mijn hoofd moest houden. Mijn benen probeerde ik
te strekken om iets of iemand uit mijn buurt te houden. Op vrijdag 24 mei 2013 kreeg ik de herinnering terug dat er op die bewuste avond in slow motion zware dreunen rond mijn hoofd waren. Ik weet niet van wie, van wat, waarmee, hoeveel of hoelang. Ik lag in een fauteuil die in een hoek stond en ongeacht of ik kon staan kon ik mijzelf niet verdedigen of vluchten.
Het tweede moment dat ik mij kan herinneren is dat ik een vrouwenstem hoor schreeuwen: “Nee, [benadeelde]”. Ik weet niet wie dit heeft gezegd en tegen welke [benadeelde]. Cliënt [verdachte] of ik zelf [benadeelde]. Het derde moment dat ik me kan herinneren is dat ik zag dat mijn collega [begeleidster] en cliënte [medebewoner 2] in de gang ter hoogte van de munttelefoon de wild zwaaiende armen van [verdachte] probeerden vast te pakken. Ik wilde hen ondersteunen, echter voelde ik geen enkele kracht in mijn lichaam. Ik zag de zeer waarschijnlijk gealarmeerde collega’s de afdeling op komen rennen. Tot op dat moment hoorde ik nog niets. Ik weet nog dat ik de overige cliënten in de huiskamer heb gevraagd om naar hun kamer te gaan. Ik keek naar mijn handen en zag allemaal bloed in mijn handen. Ik voelde pijn op mijn hoofd, neus kaak, tanden, hals en nek. Ik heb de voor mij bekende collega en verpleegkundige, [collega], gevraagd om mij te controleren en te helpen. We zijn naar ons kantoor gelopen en vanaf dat moment hoor ik mijn alarm afgaan en hoor ik mijn collega’s praten en schreeuwen.
- een formulier “Opvragen medische informatie” (pagina’s 29 en 30) houdende onder meer het door de [huisarts], geconstateerde letsel bij [slachtoffer], te weten onder meer een hematoom bovenlip, een hersenschudding, kneuzing kaak en nekklachten.
De rechtbank acht op grond van voormelde bewijsmiddelen dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het hem primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 mei 2013, te [pleegplaats], gemeente Westerveld, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een volle thermoskan meermalen tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het primair bewezen geachte levert op:
Poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch rapport d.d. 27 mei 2014, opgemaakt door[naam 1], psychiater te Groningen, onder supervisie van [naam 2], psychiater te Groningen en geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
Bij verdachte is sprake van een reactieve hechtingsstoornis, een psychotische stoornis NAO die door medicamenteuze behandeling in remissie is, een stoornis in misbruik van cannabis, die in remissie is en vermoedelijk is sprake van een posttraumatische stress-stoornis. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een licht verstandelijke beperking en trekken van antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornissen.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was sprake van al deze stoornissen, behalve van die welke in remissie zijn en beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden.
Verdachte had zich op 10 mei 2013 onttrokken aan zijn verlof, waardoor de omstandigheden zijn ontstaan waarin hij uiteindelijk het ten laste gelegde delict zou hebben gepleegd. Het is aannemelijk dat verdachte niet in staat was terug te reizen door een onvoldoende tegoed op zijn OV-chipkaart, doordat hij was vergeten uit te checken. Hij heeft hierin vervolgens echter zelf een keuze gemaakt om niet direct contact te zoeken hierover en vervoer terug te (laten) organiseren. Hij genoot van zijn vrijheid. De gevolgen hiervan leidden vervolgens tot grote teleurstelling, krenkende ervaringen en onduidelijkheid over zijn toekomst.
Verdachte is vanwege zijn hechtingsstoornis, narcistische en antisociale persoonlijkheids-problematiek en lichte zwakbegaafdheid verminderd in staat om om te gaan met dergelijke teleurstellingen, krenking en omstandigheden waarin veel onduidelijkheid is. Verdachte interpreteert bovendien bedoelingen van anderen vanuit zijn hechtingsproblematiek sneller als vijandig of vernederend. Op de dag van het ten laste gelegde delict had verdachte reeds een conflict gehad over een mobiele telefoon, waarbij hij boos werd omdat hij deze niet mocht hebben. Vlak voor het delict dacht hij dat een vrouwelijke sociotherapeut hem vuil aan keek en haar collega, het latere slachtoffer, zou aan haar kant staan. Deze kwam vervolgens erg dichtbij verdachte staan, wat hij als bedreigend interpreteerde. Hierin speelt zijn hechtings- en persoonlijkheidsproblematiek een duidelijke rol. Dat verdachte vervolgens met excessief geweld zou hebben gereageerd, hangt mogelijk samen met eerdere traumatische ervaringen en de vermoedelijk aanwezige PTSS. Als verdachte in zijn verleden is mishandeld en/of misbruikt, zonder zich te hebben kunnen verdedigen, is het waarschijnlijk dat hij situaties sneller als bedreigend ervaart en in een als bedreigend ervaren situatie sneller tot excessief geweld over gaat dan mensen zonder een traumatisch verleden. Eén en ander gebeurde in behoorlijke mate.
Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 28 mei 2014, opgemaakt door [naam 3], GZ-psycholoog te Groningen en ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen.
De psychologe komt tot nagenoeg dezelfde beschouwing en conclusie als genoemd in het voormelde psychiatrische rapport van psychiater [naam 1].
De psychologe adviseert om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusies en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten; de omstandigheden waaronder het feit is begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 7 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder terzake van geweldsdelicten is veroordeeld.
De officier van justitie heeft voor het primair tenlastegelegde feit een voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 7 maanden, met een proeftijd van 3 jaren.
De officier van justitie stelde daarbij dat verdachte krachtens de maatregel van terbeschikkingstelling van overheidswege wordt verpleegd en dat deze maatregel op 16 september 2014 met 2 jaar is verlengd. Zij zag om die reden af van het vorderen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De raadsman van verdachte heeft onder meer gesteld dat, indien de rechtbank het tenlastegelegde bewezen acht, de eis van de officier van justitie alleszins redelijk is.
Hij stelde verder dat verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling wordt behandeld in de Van Mesdag-kliniek, afdeling Reitdiep 2, en dat verdachte zich daar op zijn plaats voelt.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde een ernstig feit betreft waarbij verdachte door zijn handelen een forse inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer en heeft door zijn handelen bij het slachtoffer en bij het voorval aanwezige omstanders grote gevoelens van angst opgewekt.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de bevindingen en de adviezen van de gedragsdeskundigen [naam 1] en [naam 2] in hun rapporten van respectievelijk 27 mei 2014 en 28 mei 2014. De gedragsdeskundigen stellen daarin onder meer dat verdachte is teruggevallen in ernstig gewelddadig gedrag, ondanks een jarenlange behandeling binnen het kader van TBS met dwangverpleging welke behandeling mede gericht was op agressieregulatie en impulscontrole. De gedragsdeskundigen stellen verder dat de ernstige multipele problematiek van verdachte nog onvoldoende ten positieve is veranderd om hem in een ander dan streng beveiligd kader verder te begeleiden. Volgens de gedragsdeskundigen moet verdachte worden getraind in het onder andere leren omgaan met al dan niet vermeende krenkingen, het beter leren omgaan met (de opbouw van) spanningen en stress, het beter leren verdragen van onduidelijkheden, het leren stellen van realistische doelen, het leren generaliseren van hetgeen hij binnen de therapieën en modules heeft geleerd en nog gaat leren. Daarnaast dient naar de mening van de gedragsdeskundigen nagegaan te worden of een behandeling van bepaalde trauma’s uit het verleden, met in achtneming van de beperkte draagkracht van verdachte, te realiseren is. Medicatietrouw en abstinentie van middelen dienen geconsolideerd te worden.
Derhalve adviseren de gedragsdeskundigen [naam 1] en [naam 2] de klinische behandeling binnen de beveiliging van een TBS-kader te continueren.
De rechtbank acht in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden de voorwaardelijk gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd passend en geboden.

Benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade ingediend ten bedrage van € 3.000,00.
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de immateriële schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen.
De vordering acht de rechtbank tot een bedrag van € 3.000,00 voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk.
De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.

Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer]

Met betrekking tot de in het bewezen verklaarde acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot een bedrag van € 3.000,00 aansprakelijk voor de schade, die door dat strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
gevangenisstrafvoor de duur van
7 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank beveelt dat het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer], van de som van
€ 3.000,00ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.000,00ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], bij gebreke van betaling te vervangen door 40 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voor-meld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. J.G. de Bock, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 25 november 2014.