ECLI:NL:RBNNE:2014:5701

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
614004-10 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel uit frauduleuze exploitatie van 0900-nummers

Op 19 november 2014 heeft de Noordelijke Fraudekamer van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de frauduleuze exploitatie van 0900-nummers. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om € 510.420,00 aan de Staat te betalen, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze uitspraak volgde op een eerdere veroordeling van de verdachte voor oplichting en gewoontewitwassen, waarbij de rechtbank op 23 december 2013 al een vonnis had gewezen. De ontnemingsvordering was gebaseerd op de opbrengsten die de veroordeelde had genoten uit de exploitatie van de frauduleuze 0900-nummers, waarbij de officier van justitie aanvankelijk een bedrag van € 1.209.476,00 had gevorderd.

Tijdens de zittingen op 9 december 2013 en 8 oktober 2014 is het onderzoek naar de ontnemingsvordering gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 december 2004 tot en met 31 maart 2007 opbrengsten had gegenereerd uit de exploitatie van 0900-nummers, die aan hem en zijn mededader toekwamen. De rechtbank heeft de kosten die de veroordeelde had gemaakt in verband met deze exploitatie in aanmerking genomen en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.020.841,90. Aangezien de veroordeelde samen met zijn mededader de vennoot was van het bedrijf dat de 0900-nummers exploiteerde, heeft de rechtbank het voordeel gelijkmatig verdeeld, wat resulteerde in de verplichting om € 510.420,00 aan de Staat te betalen.

De verdediging had betoogd dat het bedrag op nihil gesteld moest worden vanwege de geringe draagkracht van de veroordeelde, maar de rechtbank oordeelde dat dit een kwestie is voor de executiefase. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het meer of anders gevorderde afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
parketnummer: 19/614004-10 (vordering ontneming)
datum uitspraak: 19 november 2014
raadsman: mr. M.A.W. Nillesen te ‘s-Hertogenbosch

UITSPRAAK

van de meervoudige strafkamer, Noordelijke Fraudekamer in bovengenoemde rechtbank, zitting houdende in de vestiging Groningen, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De veroordeelde en zijn raadsman zijn ter terechtzitting verschenen.
Deze uitspraak is gewezen naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 december 2013 en 8 oktober 2014.

Gang van zaken

De vordering strekt tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat en tot het opleggen van de verplichting aan de veroordeelde tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zal bepalen op € 1.209.476,00.
Op de terechtzittingen van 8 april 2013, 13 mei 2013 en 9 december 2013 is de strafzaak met bovenvermeld parketnummer tegen de veroordeelde behandeld. De rechtbank heeft op 23 december 2013 in de strafzaak vonnis gewezen.
Op de terechtzitting van 9 december 2013 heeft de rechtbank beslist dat de behandeling van de ontnemingsvordering zal worden voorafgegaan door een schriftelijke voorbereiding en heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier, bevattende onder meer:
- een ambtsedig proces-verbaal, dossiernummer PL0490260F, Rapportage WVV FIN-006 van de Bovenregionale Recherche Noord- en Oost-Nederland, politie IJsselland.
- de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde gewisselde conclusies.
Ter terechtzitting van 8 oktober 2014 is het onderzoek ter terechtzitting in de ontnemingsvordering opnieuw aangevangen. De raadsman van veroordeelde, mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te ‘s Hertogenbosch en de officier van justitie mr. P. de Jong, zijn in de gelegenheid gesteld hun ingenomen standpunten nog nader toe te lichten.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting in de ontnemingsvordering gesloten en meegedeeld dat in deze zaak op 19 november 2014 (heden) uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

Bij vonnis van 23 december 2013 is veroordeelde door de rechtbank veroordeeld ter zake van
(1) het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van oplichting, gepleegd door de rechtspersonen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2], in de periode van 17 december 2004 tot en met 18 augustus 2007, en (2) het medeplegen van gewoontewitwassen van een aantal vermogensbestanddelen.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde feiten en soortgelijke feiten.
De raadsman van veroordeelde heeft bij zijn verweerschrift c.q. conclusie van antwoord van 28 april 2014 betoogd dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen omdat veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft gekregen. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om, indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de opbrengsten in de periode dat die aan [bedrijfsnaam 1] ten goede kwamen wel aan de veroordeelde kunnen worden toegerekend, een aantal in de conclusie van antwoord met name genoemde getuigen te horen.
De officier van justitie heeft bij zijn conclusie van repliek gepersisteerd bij zijn eerder ingenomen standpunt. De raadsman van veroordeelde heeft afgezien van dupliek.
Ter terechtzitting van 8 oktober 2014 hebben de raadsman van veroordeelde en de officier van justitie verder hun ingenomen standpunten en stellingen nader toegelicht.
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen de bevindingen van de verbalisanten, zoals neergelegd in het hierboven genoemde proces-verbaal van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank komt tot de volgende conclusies en berekening:
Naar het oordeel van de rechtbank staat, gelet op de inhoud van het dossier en de ten laste van veroordeelde bewezenverklaarde feiten, in voldoende mate vast dat de veroordeelde de beschikking heeft gehad over de opbrengsten uit de exploitatie van 0900-nummers die aan [bedrijfsnaam 2] ten goede zijn gekomen. Voor wat betreft de eerdere periode (deels voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode) waarin de opbrengsten aan [bedrijfsnaam 1] ten goede kwamen, kan naar het oordeel van de rechtbank met onvoldoende mate van zekerheid worden gezegd dat de veroordeelde op de hoogte was het frauduleuze karakter van de exploitatie.
Nu de rechtbank deze eerdere periode, waarin de opbrengsten aan [bedrijfsnaam 1] ten goede kwamen, bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing zal laten, zal het door de verdediging van de veroordeelde gedane (voorwaardelijke) verzoek tot het horen van getuigen worden afgewezen.
In de periode van 1 december 2004 tot en met 31 maart 2007 zijn er door de exploitatie van 0900-nummers (beheerd door [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 2]) op frauduleuze wijze omzetten gegenereerd. Het bedrijf [bedrijfsnaam 2] ontving in totaal netto € 2.949.123,18 aan opbrengsten in deze periode van het bedrijf [bedrijfsnaam 4].
Gelet op de inhoud van de afspraken tussen de mededaders [verdachte] en [mededader] met betrekking tot de verdeling van de gelden die door de platformhouder aan [bedrijfsnaam 2], zoals die uit het strafdossier blijken, kwam aan [bedrijfsnaam 2] 80% van deze opbrensten toe.
In deze zelfde periode heeft [bedrijfsnaam 2] kosten gemaakt die rechtstreeks aan de exploitatie van de 0900-nummers te liëren zijn. Het gaat om de volgende kosten:
Advertentiekosten € 361.353,67
Personeelskosten uitzendbureaus € 188.291,72
Kosten vragenlijst € 300,00
Andere kosten
€ 778.511,25
€ 1.328.456,64
De kosten voor het Voice Response System zal de rechtbank, in afwijking van het standpunt van de officier van justitie, in redelijkheid en billijkheid begroten op een bedrag van € 10.000,--. De totale kosten komen daarmee op € 1.338.456,64.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn terecht de op pagina 17 van het proces-verbaal van wederrechtelijk verkregen voordeel opgesomde kosten niet meegenomen in de berekening, aangezien deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van legale activiteiten van [bedrijfsnaam 2] (de exploitatie van 0800-nummers) en derhalve ook zouden zijn gemaakt als er geen strafbare feiten zouden zijn gepleegd.
Gelet op de inhoud van de eerdergenoemde afspraken tussen [verdachte] en [mededader] kwamen de kosten van de exploitatie in deze periode geheel voor rekening van [bedrijfsnaam 2].
Het voordeel dat [bedrijfsnaam 2] in de genoemde periode heeft genoten komt aldus uit op het volgende bedrag:
Opbrensten € 2.949.123,18 x 0,8 = € 2.359.298,54
Kosten € 1.338.456,64
Voordeel € 1.020.841,90
Nu de veroordeelde samen met [mededader] de vennoot was van [bedrijfsnaam 2] en zij bovendien in deze periode met elkaar in de echt waren verbonden, acht de rechtbank het redelijk om het genoten voordeel volgens een verdeelsleutel van 50-50 over [verdachte] en de veroordeelde te verdelen. Voor de veroordeelde dient het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve te worden vastgesteld op € 510.420,95.
Nu de rechtbank in haar berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaat van de door haar bij vonnis van 23 december 2013 bewezenverklaarde periode, kan het door de verdediging van veroordeelde gedane voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen vervallen.
Toerekening voordeel:
De rechtbank zal op grond van het hiervoor overwogene en gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat veroordeelde ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de hiervoor vermelde feiten het bedrag van € 510,420,00 aan de Staat dient te betalen.
De verdediging heeft betoogd dat dit bedrag op nihil gesteld moet worden, gezien de geringe draagkracht van de veroordeelde. In beginsel is dat echter een gegeven dat in de executiefase aan de orde komt. Niet is gebleken dat het verdienvermogen van de veroordeelde, in het bijzonder gelet op haar leeftijd, zodanig beperkt is en voor de voorzienbare toekomst zal blijven, dat reeds nu kan worden vastgesteld dat de veroordeelde nimmer in staat zal zijn om het genoten voordeel aan de Staat terug te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door veroordeelde door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 510.420,00 (ZEGGE: vijfhonderdtien duizend vierhonderdtwintig euro)en legt aan veroordeelde de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze uitspraak is gewezen door mrs. J. van Bruggen, voorzitter, L.W. Janssen en C.M.M. Oostdam, rechters, in tegenwoordigheid van A.E. Tuinstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2014.