Op 12 november 2014 heeft de Noordelijke Fraudekamer van de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek van een klager tot opheffing van het beslag op een bankrekening gegrond verklaard. Het verzoek was ingediend in het kader van een lopende strafzaak waarin de klager wordt verdacht van overtredingen van de artikelen 326, 336 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De klager had op 26 juni 2014 een schriftelijk verzoek ingediend om het conservatoir beslag op zijn bankrekening op te heffen, zodat hij zijn hypotheeklasten kon blijven betalen. De rechtbank heeft het klaagschrift behandeld in raadkamer op 29 oktober 2014, waarbij de klager, zijn raadsman mr. R.P. Snorn, en de officier van justitie mr. E.L. Edens aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager door het beslag in financiële problemen is geraakt, wat zijn mogelijkheid om aan zijn vaste lasten te voldoen ernstig belemmert. De officier van justitie stelde dat het beslag noodzakelijk was voor het behoud van het recht tot verhaal van vermoedelijk wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de precaire financiële situatie van de klager en zijn gezin, en de lange duur van de strafprocedure.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het beslag gedeeltelijk op te heffen. Een bedrag van € 8.538,57 werd vrijgegeven voor de betaling van de hypotheekachterstand, en maandelijks een bedrag van € 2.840,-- werd vrijgegeven voor de kosten van de hypothecaire lening. De rechtbank oordeelde dat deze beslissing een redelijke afweging was van de belangen van de klager en het Openbaar Ministerie.