In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanranding van zijn minderjarige buurmeisje. De tenlastelegging omvatte onder andere het zoenen van het slachtoffer en het aanraken van haar borsten en buik. De feiten vonden plaats op 21 oktober 2012 in Ezinge, gemeente Winsum, waar de verdachte het slachtoffer, dat als oppas bij hem en zijn partner werkte, onder druk zette om ontuchtige handelingen te dulden. Tijdens de zitting op 27 oktober 2014 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.P. Eefting, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. van der Burg.
De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kon worden bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder sms-berichten en e-mails van de verdachte waarin hij zijn spijt betuigde en zijn eerdere gedrag erkende.
De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur en moest een schadevergoeding van € 1.025,80 aan het slachtoffer betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten.