ECLI:NL:RBNNE:2014:5608

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
730465-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarigen

Op 10 november 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met minderjarigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, en een werkstraf van 40 uren. De feiten vonden plaats in de jaren 1999-2000, waarbij de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij een minderjarig vriendje van zijn zoon, die toen 11 jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meer ernstige beschuldigingen, omdat er onvoldoende bewijs was om deze te ondersteunen. De verklaringen van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden door de rechtbank als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld, vooral omdat ze niet door ander bewijs werden ondersteund. De rechtbank heeft echter wel voldoende bewijs gevonden voor de ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2], die bij de verdachte logeerde. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk verklaard, maar de vordering van [slachtoffer 2] tot schadevergoeding van € 1.194,00 is toegewezen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de psychische gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beperkte behandelbaarheid na een auto-ongeluk. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de rechters de zaak hebben behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730465-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 november 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. de Haan, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 1998 tot en met 14 oktober 1999
te Dokkum, (althans) de gemeente Dongeradeel, meermalen, althans eenmaal,
met [slachtoffer 1] (geboren [datum]), die toen de leeftijd
van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende
verdachte (telkens) (ondermeer)
- zijn (ontblote) geslachtsdeel tussen de schaamlippen, althans tegen de
vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of
gehouden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 1998 tot en met 14 oktober 1999
te Dokkum, (althans) in de gemeente Dongeradeel, meermalen, althans eenmaal,
met [slachtoffer 1] (geboren [datum]), die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het duwen/brengen van zijn (ontblote) geslachtsdeel tegen de (onbedekte)
vagina en/of de mond en/of de lippen van die [slachtoffer 1] en/of
- het houden van zijn (ontblote) geslachtsdeel tegen de wang en/of voor het
gezicht van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten/strelen, althans aanraken, van de (onbedekte) vagina, althans (van een of meer
ander(s) de(e)l(en)) van het lichaam van die [slachtoffer 1];
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 september 1999 tot en met 4 september
2000 te Dokkum, (althans) in de gemeente Dongeradeel, met [slachtoffer 2]
(geboren [datum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
bestaande uit het (ondermeer)
- met zijn verdachte's hand(en) de penis van die [slachtoffer 2] heeft
vastgepakt/vastgehouden en/of (vervolgens) daarmee (een) heen- en weergaande
beweging(en) heeft gemaakt, althans de penis van die [slachtoffer 2] heeft
betast, althans heeft aangeraakt.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van
€ 3.613,00;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 3.613,00;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van
€ 1.194,00;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 1.194,00.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van feiten 1. en 2.
De officier van justitie heeft ter zitting betoogd dat de aangiftes van seksueel misbruik door verdachte van [slachtoffer 2] en zijn zus [slachtoffer 1] elkaar in hun onderlinge samenhang ondersteunen. Het waren jonge kinderen die dergelijke seksuele handelingen niet zomaar verzinnen. Ook zijn beide aangevers specifiek over de plek waar het gebeurde en de tijdstippen. [slachtoffer 2] heeft vrijwel direct nadat het seksueel misbruik had plaatsgevonden aan zijn moeder verteld dat verdachte zijn piemel had aangeraakt. Voorts heeft [slachtoffer 1] toen eveneens aan hun moeder bevestigd dat zij op een seksuele manier door verdachte was betast. De moeder is daarop naar de woning van verdachte gegaan om hem hiermee te confronteren. De ex-vrouw van verdachte, getuige [getuige 1], heeft dit bevestigd. De officier van justitie acht het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van feiten 1. en 2.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat er twee aangiftes zijn van vermeend misbruik, maar dat ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Beide aangevers verklaren enkel over het seksueel misbruik dat henzelf zou zijn overkomen. De verklaringen vinden geen steun in ander bewijsmateriaal. De verklaring van moeder bevat niet meer dan opmerkingen die afkomstig zijn van de beide aangevers zelf. Zij heeft geen eigen waarnemingen gedaan. Haar verklaring dat beide aangevers weleens bij verdachte thuis speelden of logeerden, maakt dat niet anders. Die bevestiging is onvoldoende specifiek om zodanige steun te bieden aan de aangiftes dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. De ex-vrouw van verdachte, getuige [getuige 1], heeft bovendien verklaard dat er nooit logeerpartijtjes zijn geweest. Nu de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet worden ondersteund door enig ander bewijs moet verdachte worden vrijgesproken van het aan hem onder 1. primair en subsidiair en 2. ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer het arrest van 28 januari 2010, NJ 2010/512) geldt ten aanzien van het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat toen zij ongeveer zes jaar oud was zij op een seksuele manier zou zijn betast door verdachte. Ze benoemt hierbij twee specifieke gebeurtenissen en een aantal momenten waarop verdachte haar zou hebben aangeraakt op een seksuele manier, maar dit kan ze niet concreet beschrijven. Voorts heeft aangeefsters moeder, getuige [getuige 2], verklaard dat toen ze aan haar dochter vroeg of er weleens wat gebeurde bij de familie [van verdachte] dat zij dit bevestigde. Moeder heeft in haar verklaring geen specifieke gebeurtenissen kunnen noemen die overeenkomen met de verklaring van aangeefster. Naast het feit dat de bron van deze verklaring over het misbruik dezelfde is, te weten aangeefster, speelt ook een rol dat dit gesprek pas een jaar na het vermeende misbruik heeft plaatsgevonden en aangeefster er niet spontaan over heeft verklaard, maar pas nadat haar moeder ernaar vroeg. Voorts is de rechtbank -anders dan de officier van justitie- van oordeel dat de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet als zodanig op essentiële punten met elkaar overeenkomen dat zij elkaar ondersteunen. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de verklaringen in het dossier onvoldoende steunbewijs op om bevestiging te vinden van de door aangeefster in haar verklaring omschreven handelingen dan wel de door haar geschetste concrete context waarin die handelingen zouden zijn verricht. De rechtbank acht voor het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde onvoldoende wettig bewijs aanwezig. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat hij bevriend was met de zoon van verdachte en daar een nacht had gelogeerd. Hij heeft verklaard dat hij een pyjama droeg en dat verdachte zijn hand in de pyjamabroek stak en aan aangevers piemel wriemelde. De volgende dag heeft aangever direct aan zijn moeder verteld wat er gebeurd was. De moeder van aangever, getuige [getuige 2], heeft dit bevestigd. Zij heeft verklaard dat aangever had gelogeerd bij de familie [van verdachte] en dat hij overstuur was thuisgekomen. Ze gaf aan dat aangever huilde en na enige tijd zei: '[verdachte] ging naast me zitten en stak zo zijn hand in mijn onderbroek bij het spul in.'
De rechtbank acht het van belang dat getuige [getuige 2] zelfstandig heeft waargenomen dat aangever overstuur thuiskwam en dat hij vrijwel direct uit eigen beweging aan haar vertelde dat verdachte zijn hand in aangevers onderbroek had gestopt (zie in dat kader ook het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2014, NJ 2014, 328). Bovendien komt de handeling waarover de getuige heeft verklaard overeen met hetgeen aangever zelf heeft verklaard in zijn aangifte.
De rechtbank is van oordeel dat in de verklaring van getuige [getuige 2] voldoende steunbewijs is te vinden voor de bevestiging van de concrete context die geschetst wordt door aangever in zijn verklaring. De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2012074494, gesloten op 30 mei 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1. een ambtsedig proces-verbaal verhoor aangever, nummer PL02R2 2012074494-5, d.d. 10 december 2012 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2] (geboren [datum]):
Het begon in de zomervakantie. Ik zat in groep 8. Ik was ongeveer 11 of 12 jaar oud. Dit is dus 1999, 2000. Ik heb die zomervakantie bij hen gelogeerd, een week lang bij [zoon van verdachte] thuis. De familie [van verdachte] woonde in Dokkum. Het was op een avond rond een uur of tien. Ik was bij [van verdachte] thuis in de woonkamer. Ik droeg een pyjama en was een spelletje aan het doen. Ik speelde met [zoon van verdachte]. De vader stak een hand in mijn pyjamabroek. Hij friemelde aan mijn geslachtsdeel. Ik ben toen naar de wc gelopen en de man hield op toen ik weg liep. Ik was die ochtend in de war. Ik ben die dag naar huis gegaan en heb het meteen aan mijn ouders verteld. De ochtend nadat het gebeurd was.
Ik weet dat ik ineens zag en voelde dat hij zijn hand in mijn broek deed. Ik weet nog dat ik voelde dat hij zijn handen via de zijkant mijn pyjamabroek in liet glijden. Voordat ik het wist zat hij in mijn onderbroek en bewoog met zijn hand of handen over mijn piemel. Hij trok aan mijn lul zeg maar met zijn rechterhand. Hij zat aan mijn penis te friemelen terwijl hij achter me stond. Hij maakte heen en weer, op en neer gaande bewegingen.
2. een ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige, nummer PL02R2 2012074494-4, d.d. 5 oktober 2012 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 2]:
[slachtoffer 2] had gelogeerd bij de familie [van verdachte]. Hij kwam overstuur thuis. Ik zag dat [slachtoffer 2] huilde. Ik vroeg wat er was. [slachtoffer 2] zei: 'dat kan ik niet zeggen, durf ik niet te zeggen.' [slachtoffer 2] zei na enige tijd: 'Mem, ik zat gisteravond in de kamer, [zoon van verdachte] was er ook bij voor de tv. [verdachte] ging toen naast mij zitten en stak zo zijn hand in mijn onderbroek bij het spul in'.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 5 september 1999 tot en met 4 september 2000 te Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, met [slachtoffer 2] (geboren [datum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
- met zijn verdachtes hand de penis van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en vervolgens daarmee heen- en weergaande bewegingen heeft gemaakt.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte psychiatrisch rapport d.d. 16 april 2014, het psychologisch rapport d.d. 7 mei 2014 en het reclasseringsadvies d.d. 9 oktober 2014, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 september 2014, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij een minderjarig vriendje van zijn zoon in de jaren 1999-2000, die toen 11 jaar oud was. Door zo te handelen heeft verdachte de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Ook het vertrouwen en het zich veilig mogen voelen bij een volwassen persoon zijn door verdachte geschonden. Uit de slachtofferverklaring is gebleken dat het slachtoffer nog steeds last ondervindt van de psychische gevolgen van hetgeen hem is overkomen. Het betreft naar het oordeel van de rechtbank dan ook een ernstig feit.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij vanwege een ernstig auto-ongeluk, waardoor zijn geheugen is aangetast, geen herinneringen heeft aan het gebeurde. Uit de psychologische rapportage blijkt dat verdachte door zijn hersenbeschadiging zeer beperkt behandelbaar is, maar dat hij zijn impulsen onder controle lijkt te hebben. Reclasseringscontact zou wel haalbaar zijn en ook voldoende om het risicomanagement verder te borgen. De reclassering kan zich hierin vinden en zij geeft aan dat met verdachte kan worden gekeken naar mogelijkheden van interventies om zijn copingvaardigheden te vergroten. Nu uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte in het verleden meermalen (in 1995 en 1996) is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen bij minderjarigen, acht de rechtbank reclasseringstoezicht van belang. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank wegens het tijdsverloop na het bewezenverklaarde niet opleggen. Wel ziet de rechtbank – anders dan de officier van justitie – aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, waarmee uitdrukking wordt gegeven aan de ernst van het feit, en waaraan de bijzondere voorwaarde zoals hiervoor beschreven kan worden gekoppeld. De rechtbank acht daarnaast een werkstraf voor de duur van veertig uren passend en geboden.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 40 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1. dat veroordeelde zich binnen een week na de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1, 8933 AJ Leeuwarden, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die door of namens de instelling of reclassering aan veroordeelde zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.194,00 (zegge: duizendhonderdenvierennegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 1999.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 1.194,00 (zegge: duizendhonderdenvierennegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 1999, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. A.W. Wassink, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 november 2014.
Mr. A.W. Wassink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Wiersma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Vlietstra
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Gosselaar
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730465-13
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 27 oktober 2014
Tegenwoordig:
mr. Th.A. Wiersma, voorzitter,
mr. N.A. Vlietstra en mr. A.W. Wassink, rechters, en
mr. L.S. Gosselaar, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. P.F. Hoekstra.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de oudste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de oudste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A. de Haan, advocaat te Heerenveen.
…..
De oudste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 10 november 2014 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.