ECLI:NL:RBNNE:2014:5532

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
18.730028-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het uitgeven van valse bankbiljetten en winkeldiefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging uitgeven van valse bankbiljetten en meerdere winkeldiefstallen. De verdachte heeft in de periode van 1 tot en met 8 oktober 2013 in Friesland, valse bankbiljetten van vijftig euro uitgegeven aan verschillende slachtoffers, waaronder kleine middenstanders en particulieren. Dit heeft geleid tot aanzienlijke schade en een schending van het vertrouwen in contante betalingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte nauw samenwerkten bij het plegen van deze misdrijven, waarbij de verdachte het initiatief nam om de valse biljetten te verwerven.

De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat deze straf onvoldoende recht deed aan de ernst van de feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder van vier jonge kinderen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een gevangenisstraf van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn de in beslag genomen valse bankbiljetten verbeurd verklaard en zijn er schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het uitgeven van valse bankbiljetten een ernstig misdrijf is dat het vertrouwen in het maatschappelijk verkeer schaadt. De verdachte heeft niet alleen de slachtoffers benadeeld, maar ook de bredere gemeenschap door haar daden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de frequentie waarmee deze zijn gepleegd, meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730028-14
ter berechting gevoegd parketnummer 18/177748-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 november 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te
West-Terschelling.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.T. Kooistra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 8 oktober 2013, in ieder geval in het jaar 2013 (tot en met 8 oktober 2013), in de provincie Friesland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
A.
te weten
- op of omstreeks 8 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, bij [slachtoffer 1], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 3 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in gemeente Leeuwarden, bij [slachtoffer 2], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 3 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Het Bildt, bij [slachtoffer 3], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 6 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Sûdwest Fryslân, bij het bedrijf [slachtoffer 4], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 6 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Sûdwest Fryslân, aan [slachtoffer 5], bij een kraam op een vlooienmarkt, opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 6 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Leeuwarden, bij [slachtoffer 6], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Dantumadiel, bij [slachtoffer 7], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, bij [slachtoffer 7], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Dantumadeel, bij [slachtoffer 8], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, [slachtoffer 9], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Dantumadeel, bij [slachtoffer 10], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, bij [slachtoffer 11], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 8 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, bij [slachtoffer 12], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- op of omstreeks 8 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, bij [slachtoffer 13], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro, en/of
- in of omstreeks de periode omvattende de dagen 8 oktober 2013 en 9 oktober 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, aan [slachtoffer 14], opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven of doen uitgeven, te weten (een) vals(e) bankbiljet(ten) van vijftig euro,
waarvan (telkens) de valsheid of vervalsing verdachte en/of haar medeverdachte(n), toen zij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), (telkens) bekend was, en/of
B.
opzettelijk meerdere valse bankbiljetten van vijftig euro, waarvan (telkens) de valsheid of vervalsing verdachte en/of haar medeverdachte(n), toen zij die bankbiljetten ontving(en), (telkens) bekend was, (telkens) heeft ontvangen en/of verschaft en/of vervoert en/of in voorraad heeft gehad, (telkens) met het oogmerk om deze als echte en onvervalste bankbiljetten uit te geven of uit te doen uitgeven;
2. ( parketnummer 177748/13)
zij op of omstreeks 1 oktober 2013 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een kledingwinkel, gelegen aan of bij [pleegadres] heeft weggenomen een of meer(dere) (meisjes) kledingstukken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat zij op of omstreeks 1 oktober 2013 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kledingwinkel, gelegen aan of bij [pleegadres] weg te nemen een of meer(dere) (meisjes)kledingstukken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, toen aldaar met een (geprepareerde) tas die kleding winkel is binnengegaan en/of (vervolgens) in die kledingwinkel meerdere (meisjes) kledingstukken in die (geprepareerde)
tas heeft gedaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij op of omstreeks 12 september 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Dantumadiel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelpand (gelegen aan of bij [pleegadres]) heeft weggenomen meerdere speelgoed knuffels (Furby's) en/of twee paraplu's en/of een (snelkook)pan en/of speelgoedfiguurtjes en/of een of meerdere pennen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
4.
zij op of omstreeks 18 september 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Boarnsterhim, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelpand (gelegen aan of bij [pleegadres]) heeft weggenomen twee autostoeltjes (kinderzitjes), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s).
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1., 2. primair, 3. en 4. ten laste gelegde;
- oplegging van een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van een meldplicht;
- onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen bankbiljetten;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de [benadeelde partij 1];
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 50,00;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de [benadeelde partij 2];
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 50,00.

Beoordeling van het bewijs

t.a.v. feit 1:
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 oktober 2014;
de inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02JS 2013113302, gesloten op
6 november 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02BB 2013113302-2,
d.d. 8 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 1];
2.2.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02BB 2013113302-2,
d.d. 8 oktober 2013, inhoudende de verklaring van [aangever 2];
2.3.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02AD 2013113302-7,
d.d. 8 oktober 2013, inhoudende de verklaring van [aangever 3];
2.4.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02SM 2013113302-23,
d.d. 9 oktober 2013, inhoudende de verklaring van verbalisanten;
2.5.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02GL 2013114107-1,
d.d. 10 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 4];
2.6.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02IA 2013111360-1,
d.d. 4 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 5];
2.7.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02JS 2013114233-1,
d.d. 10 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 6];
2.8.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02JS 2013114654-1,
d.d. 11 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 7];
2.9.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02GL 2013116437-1,
d.d. 16 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 8];
2.10.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02SM 2013116437-3,
d.d. 17 oktober 2013, inhoudende de verklaring van verbalisant;
2.11.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02AD 2013112907-1,
d.d. 7 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 9];
2.12.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02BB 2013112902-1,
d.d. 7 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 10];
2.13.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02AD 2013114016-1,
d.d. 10 oktober 2013, inhoudende de verklaring van [aangever 11];
2.14.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02BB 2013113524-1,
d.d. 9 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 12];
2.15.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02 BB 2013113524-2,
d.d. 9 oktober 2013, inhoudende de verklaring van [aangever 13];
2.16.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02AD 2013113573-1,
d.d. 9 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 14];
2.17.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02AD 2013113663-1,
d.d. 9 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 15];
2.18.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02AD 2013113686-1,
d.d. 9 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 16];
2.19.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02AD 2013113522-1,
d.d. 8 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 17];
2.20.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02R2 2013116929-1,
d.d. 17 oktober 2013, inhoudende de aangifte van [aangever 18].
Bewijsoverweging
Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van alle onder 1. A ten laste gelegde feiten sprake van medeplegen, nu verdachte en [medeverdachte] gedurende de periode 1 tot en met 9 oktober 2013 gezamenlijk optrokken, afspraken maakten over de te bezoeken locaties en beiden een substantiële, naar aard en inhoud vergelijkbare, bijdrage leverden aan de misdrijven. Wie precies welke handelingen verrichtte, was daarbij steeds betrekkelijk willekeurig. Om die reden stelt de rechtbank vast dat er - ook ten aanzien van die feiten waarbij door slechts één van beide verdachten vals geld is ingewisseld - sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
t.a.v. feit 2 primair:
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2. primair ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 oktober 2014;
de inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02GL 2013110343, gesloten op 19 oktober 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een formulier aangifte, op 1 oktober 2013 ingevuld door [aangever] namens benadeelde [winkelbedrijf] Leeuwarden;
2.2.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02GL 2013110343-11,
d.d. 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van [medeverdachte].
t.a.v. feit 3:
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 oktober 2014;
de inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02JS 2013113302, gesloten op 6 november 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02AD 2013104440-1,
d.d. 17 september 2013, inhoudende de aangifte van [aangever];
2.2.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02AD 2013104440-2,
d.d. 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van [aangever].
t.a.v. feit 4:
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot het onder 4. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 oktober 2014;
de inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02JS 2013113302, gesloten op 6 november 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02BB 2013105012-1,
d.d. 18 september 2013, inhoudende de aangifte van [aangever];
2.2.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02SM 2013105012-5,
d.d. 15 oktober 2013, inhoudende de verklaring van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2. primair, 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 8 oktober 2013 in de provincie
Friesland tezamen en in vereniging met een ander, meermalen,
A.
te weten:
- op 8 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Tytsjerksteradiel, bij [slachtoffer 1] opzettelijk als echt en onvervalst bankbiljetten heeft uitgegeven, te weten valse bankbiljetten van vijftig euro en
- op 3 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, bij [slachtoffer 2], opzettelijk als echt en onvervalst een bankbiljet heeft uitgegeven, te weten een vals bankbiljet van vijftig euro en
- op 3 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Het Bildt, bij [slachtoffer 3]
opzettelijk als echt en onvervalst een bankbiljet heeft uitgegeven, te weten een vals bankbiljet van vijftig euro en
- op 6 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Súdwest Fryslân bij het bedrijf [slachtoffer 4], opzettelijk als echt en onvervalst bankbiljetten heeft uitgegeven, te weten valse bankbiljetten van vijftig euro en
- op 6 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Súdwest Fryslân aan [slachtoffer 5], bij een kraam op een vlooienmarkt, opzettelijk als echt en onvervalst bankbiljetten heeft uitgegeven, te weten valse bankbiljetten van vijftig euro en
- op 6 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, bij [slachtoffer 6] opzettelijk als echt en onvervalst bankbiljetten heeft uitgegeven, te weten valse bankbiljetten van vijftig euro en
- op 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Dantumadiel, bij [slachtoffer 7], opzettelijk als echt en onvervalst bankbiljetten heeft uitgegeven, te weten valse bankbiljetten van vijftig euro en
- op 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Tytsjerksteradiel, bij [slachtoffer 7], opzettelijk als echt en onvervalst bankbiljetten heeft uitgegeven, te weten valse bankbiljetten van vijftig euro en
- op 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Dantumadiel, bij [slachtoffer 8] opzettelijk als echt en onvervalst een bankbiljet heeft uitgegeven, te weten een vals bankbiljet van vijftig euro en
- op 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Tytsjerksteradiel, bij [slachtoffer 9], opzettelijk als echt en onvervalst een bankbiljet heeft uitgegeven, te weten een vals bankbiljet van vijftig euro en
- op 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Dantumadiel, bij [slachtoffer 10] opzettelijk als echt en onvervalst een bankbiljet heeft uitgegeven, te weten een vals bankbiljet van vijftig euro en
- op 7 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Tytsjerksteradiel, bij [slachtoffer 11], opzettelijk als echt en onvervalst een bankbiljet heeft uitgegeven, te weten een vals bankbiljet van vijftig euro en
- op 8 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Tytsjerksteradiel bij [slachtoffer 12] opzettelijk als echt en onvervalst een bankbiljet heeft uitgegeven, te weten een vals bankbiljet van vijftig euro en
- op 8 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Tytsjerksteradiel, bij [slachtoffer 13], opzettelijk als echt en onvervalst een bankbiljet heeft uitgegeven, te weten een vals bankbiljet van vijftig euro en
- in de periode omvattende de dagen 8 oktober 2013 en 9 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Tytsjerksteradiel, aan [slachtoffer 14] opzettelijk als echt en onvervalst een bankbiljet heeft uitgegeven, te weten een vals bankbiljet van vijftig euro,
waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en haar medeverdachte, toen zij die
bankbiljetten ontvingen, telkens bekend was en
B.
opzettelijk meerdere valse bankbiljetten van vijftig euro, waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en haar medeverdachte, toen zij die bankbiljetten ontvingen, bekend was, heeft ontvangen, verschaft, vervoerd en in voorraad gehad, met het oogmerk om deze als echte en onvervalste bankbiljetten uit te geven of uit te doen uitgeven;
2. primair (parketnummer 18/177748-13)
zij op 1 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een kledingwinkel, gelegen aan [pleegadres], heeft weggenomen meerdere meisjeskledingstukken, toebehorende aan [winkelbedrijf];
3.
zij op 12 september 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Dantumadiel, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een
winkelpand, gelegen aan [pleegadres], heeft weggenomen meerdere speelgoedknuffels (Furby’s), twee paraplu’s, een pan en meerdere pennen, toebehorende aan [winkelbedrijf]
;
4.
zij op 18 september 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Boarnsterhim, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand,
gelegen aan [pleegadres], heeft weggenomen twee autostoeltjes (kinderzitjes), toebehorende aan [winkelbedrijf].
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. A. Medeplegen van opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid haar, toen zij ze ontving, bekend was, als echt en onvervalst uitgeven, meermalen gepleegd;
1. B. Medeplegen van het zich verschaffen, in voorraad hebben en vervoeren van bankbiljetten, waarvan de valsheid haar bekend was toen zij ze ontving, en met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven;
2. Diefstal door twee of meer verenigde personen;
3. Diefstal door twee of meer verenigde personen;
4. Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de over haar door Reclassering Nederland op 4 juni 2014 opgemaakte rapportage, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, gedateerd 16 september 2014, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en welke hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich verschillende malen schuldig gemaakt aan het uitgeven van valse bankbiljetten, waarmee zij een groot aantal ondernemers en particulieren heeft benadeeld. Betalingen met vals geld schaden het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt gesteld in contante betalingen in ernstige mate. De wetgever heeft de ernst van dit misdrijf benadrukt door het strafmaximum vast te stellen op een gevangenisstraf van negen jaren. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij bewust particulieren en met name kleine middenstanders als slachtoffers koos om de kans op ontdekking zo klein mogelijk te maken. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte deze feiten weliswaar in vereniging heeft gepleegd, maar dat zij degene was die het initiatief ertoe heeft genomen door de valse biljetten te verwerven.
Verdachte heeft daarnaast een aanzienlijk aantal winkeldiefstallen gepleegd in een relatief korte periode. Zij heeft door dit handelen overlast en schade veroorzaakt voor winkeliers.
Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Mede gelet hierop is artikel 22b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
De rechtbank is, mede gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat de ernst van de feiten, alsmede de wijze waarop en de frequentie waarmee verdachte deze heeft gepleegd, onvoldoende tot uitdrukking komen in de door de officier van justitie geëiste straf. De rechtbank komt daarom tot een aanmerkelijk zwaardere strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf alleszins rechtvaardigen. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat echter in sterke mate rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, meer in het bijzonder met de omstandigheid dat zij, als alleenstaande moeder, de zorg heeft over vier jonge kinderen. Daarnaast houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met het feit dat zij, blijkens haar houding en verklaring ter terechtzitting, inzicht lijkt te hebben in haar daden alsmede met het feit dat zij daarvan spijt heeft betuigd.
Alles afwegend zal de rechtbank na te noemen straf opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de valse bankbiljetten, de onttrekking aan het verkeer zal worden bevolen. De rechtbank overweegt dat artikel 214bis van het Wetboek van Strafrecht dwingend voorschrijft dat valse of vervalste bankbiljetten ten aanzien waarvan een veroordeling wegens een in Boek 2, Titel X omschreven misdrijf is gevolgd, verbeurd worden verklaard. De rechtbank zal de bankbiljetten daarom verbeurdverklaren.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 2] heeft zich ter terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Ten aanzien van deze vordering heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, dat de benadeelde partij bij zijn aangifte een signalement heeft opgegeven dat niet overeenkomt met verdachte maar met de medeverdachte. De schade zou daarom uitsluitend voor rekening van de medeverdachte moeten komen.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van alle in de tenlastelegging opgenomen feiten bewezen is verklaard dat zij tezamen en in vereniging zijn gepleegd. Hieruit volgt dat verdachte, als strafbare dader, pleger is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is verdachte derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die zij samen met de medeverdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
[slachtoffer 5] heeft zich ter terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Ten aanzien van deze vordering heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden afgewezen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, dat de benadeelde partij schade vordert die door haar moeder dan wel haar zus is geleden, en dat zij niet over een machtiging beschikt om namens hen een vordering in te dienen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zelf de in haar vordering vermelde schade heeft geleden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [slachtoffer 5] het valse bankbiljet in ontvangst heeft genomen en dat zij het financiële verlies na het afstaan van het biljet voor eigen rekening heeft genomen. Bovendien heeft zij op persoonlijke titel aangifte gedaan bij de politie.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 22d, 27, 33, 36f, 47, 57, 209, 214bis en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1., 2. primair, 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Een gevangenisstraf voor de duur van 183 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zoutbranderij 1 in Leeuwarden en dat zij zich hierna blijft melden zolang en zo frequent als Reclassering Nederland dit nodig acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen valse bankbiljetten van vijftig euro.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 50,00 (zegge: vijftig euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
, te betalen een bedrag van € 50,00 (zegge: vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 50,00 (zegge: vijftig euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer 5], te betalen een bedrag van € 50,00 (zegge: vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer 5], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. M. Jansen en
mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. J.C. Huizenga, griffier, en
uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 november 2014.
Mr. Wiersma en mr. Timmermans zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Jansen
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Huizenga
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730028-14
ter berechting gevoegd parketnummer 18/177748-13
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 24 oktober 2014
Tegenwoordig:
mr. Th.A. Wiersma, voorzitter,
mr. M. Jansen en mr. S. Timmermans, rechters, en
mr. J.C. Huizenga, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. S.T. Kooistra.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de oudste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de oudste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. P.R. Logemann, advocaat te Terschelling-West.
Ter terechtzitting zijn tevens verschenen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2].
De behandeling van de zaak tegen de verdachte geschiedt - op praktische gronden - gelijktijdig met de behandeling van de zaak onder parketnummer 18/730029-14 tegen de [medeverdachte], maar zonder dat deze zaken worden gevoegd.
***
De oudste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 7 november 2014
te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de oudste rechter en de griffier.