ECLI:NL:RBNNE:2014:5501

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
18.730161-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid door het afdwingen van een zoen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte heeft op 3 september 2013 in de gemeente Dongeradeel, door middel van geweld, een vrouw gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, namelijk het opzettelijk zoenen op de mond. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze handeling, die plaatsvond in de woning van het slachtoffer, een ontuchtige handeling is in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde op basis van de verklaringen van het slachtoffer en een getuige dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.

De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar. Dit besluit is genomen na afweging van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het reclasseringsrapport, waaruit bleek dat de verdachte geen eerdere justitiële contacten had en een stabiel gezinsleven leidde.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot betaling van € 212,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de benadeelde partij recht heeft op schadevergoeding in verband met het gepleegde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de rechters de zaak hebben behandeld en de griffier het proces-verbaal heeft opgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730161-14
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 november 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Korvemaker, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 september 2013 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Dongeradeel, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (in haar woning) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit opzettelijk ontuchtig zoenen op/tegen de mond van die [slachtoffer] door verdachte en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte die [slachtoffer] (onverhoeds) stevig heeft vastgepakt en/of (daarbij) die [slachtoffer] onverhoeds op/tegen de mond heeft gezoend.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer];
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Beoordeling van het bewijs

Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster een zoen op de mond heeft gegeven, een en ander zoals ten laste gelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat op grond van nog nader uit te werken bewijsmiddelen wettig bewezen is dat verdachte aangeefster op 3 september 2013 in haar woning plotseling heeft vastgepakt en haar op de mond heeft gezoend. De rechtbank doelt hierbij op de verklaring van aangeefster, welke op belangrijke punten wordt gesteund door de verklaring van haar man, [getuige]. [getuige] heeft zijn bij de politie afgelegde verklaring ter terechtzitting onder ede bevestigd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat deze wettige bewijsmiddelen tevens overtuigend zijn, nu zij op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding ziet te twijfelen aan de inhoud van de afgelegde verklaringen.
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit nu hij van mening is dat de kus op de mond, zoals ten laste gelegd, geen ontuchtige handeling is in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht, nu deze handeling geen seksuele strekking had en niet in strijd was met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor bedoelde ‘ontuchtige handeling’ is vereist dat sprake is van seksueel contact in strijd met de sociaal-ethische norm. Het antwoord op de vraag of aan die eis is voldaan, hangt in hoge mate af van de omstandigheden van het geval. Daaronder zijn begrepen de context waarin de handeling plaatsvond, de verhouding tussen de betrokkenen alsmede de bedoeling die de verdachte klaarblijkelijk heeft gehad met de bewuste handeling.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van aangeefster blijkt dat verdachte haar op de mond zoende, direct nadat haar man de woonkamer had verlaten. Die zoen werd afgedwongen doordat deze onverhoeds plaatsvond, waarbij aangeefster ook werd vastgepakt. Zowel aangeefster als verdachte hebben verklaard dat zij elkaar slechts oppervlakkig kenden; zij onderhielden geen intieme, affectieve relatie in welke vorm dan ook. Ten slotte heeft een zoen op de mond voor verdachte klaarblijkelijk een seksuele strekking, aangezien hij heeft verklaard dat hij enkel zijn eigen vrouw op de mond zoent. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig voor wat betreft de betekenis die verdachte klaarblijkelijk toekent aan een dergelijke zoen.
De rechtbank is van oordeel dat gezien bovengenoemde feiten en omstandigheden de zoen op de mond een handeling was met een seksuele strekking, terwijl die handeling in strijd was met de sociaal-ethische norm. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de zoen op de mond gekwalificeerd dient te worden als een ‘ontuchtige handeling’ en verwerpt daarmee het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 3 september 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Dongeradeel, door een feitelijkheid [slachtoffer] in haar woning heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit opzettelijk ontuchtig zoenen op de mond van die [slachtoffer] door verdachte en bestaande die feitelijkheid hieruit dat verdachte die [slachtoffer] onverhoeds stevig heeft vastgepakt en daarbij die [slachtoffer] onverhoeds op de mond heeft gezoend.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid doordat hij een vrouwelijke kennis in haar woning onverhoeds op de mond heeft gezoend. Verdachte heeft hiermee gevoelens van onveiligheid en angst bij het slachtoffer doen ontstaan.
Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking geweest. Blijkens het opgemaakte reclasseringsrapport kent verdachte, buiten lichamelijke problemen, geen probleemgebieden in zijn leven. Hij is naar eigen zeggen gelukkig getrouwd en heeft kinderen en kleinkinderen.
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke werkstraf gevorderd. De rechtbank ziet in de persoon en omstandigheden van verdachte alsmede de aard van het feit echter aanleiding om aan verdachte de gevorderde werkstraf geheel voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaar.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 40 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Bepaalt, dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 212,00 (zegge: tweehonderdtwaalf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2013.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 212,00 (zegge: tweehonderdtwaalf euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. A. Postma, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2014.
Mr. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Dölle
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Troost
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730161-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 23 oktober 2014
Tegenwoordig:
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter,
mr. I.M. Dölle en mr. A. Postma, rechters, en
mr. E.M. Troost, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. R.G. de Graaf.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B. Korvemaker, advocaat te Leeuwarden.
Ter terechtzitting is tevens verschenen de heer van Maaren als gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer].
……
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 6 november 2014 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.