ECLI:NL:RBNNE:2014:55

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
2526680 - VV EXPL 13-103
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer na meldingen van misstanden bij werkgever

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever, Sauna Peize B.V. De werknemer, die eerder meldingen van misstanden bij de werkgever had gedaan, werd op 10 september 2013 op staande voet ontslagen. De werknemer vorderde in kort geding betaling van achterstallig salaris en een gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet onverwijld was gegeven, zoals vereist door artikel 7:677 BW. De werkgever had al eind juni 2013 kennis genomen van de beschuldigingen van de werknemer, maar wachtte tot september om het ontslag te geven. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat er een dringende reden voor het ontslag was, en dat het ontslag op staande voet derhalve onrechtmatig was. De vordering van de werknemer tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de onverwijldheid van ontslag en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures, vooral in situaties waarin werknemers misstanden melden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 2526680 \ VV EXPL 13-103

vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv van 8 januari 2014

in de zaak van

[Werknemer],

hierna te noemen: [werknemer],
wonende te [adres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.H.J. Swarte,
tegen

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sauna Peize B.V.,

hierna te noemen: Sauna Peize,
gevestigd te 9321 XB Peize, Smeerveensedijk 4,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.J. Welvering.

De procedure

1.1. Bij dagvaarding van 20 november 2013 heeft [werknemer] - samengevat - gevorderd om bij wege van onmiddellijke voorziening, en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Sauna Peize te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van
€ 12.976,64 bruto ex artikel 6:677 lid 4 jo artikel 7:680 BW vanaf 10 september 2013 tot
14 januari 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid alsmede tot betaling van de proceskosten.
1.2. De behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013. Het kort geding is gelijktijdig behandeld met de kort gedingprocedure die door een collega van [werknemer], de heer[dhr. X] (hierna: [dhr. X]) jegens Sauna Peize is ingediend (zaaknummer: 2526695 VV EXPL 13-104). Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.
1.3. De inhoud van alle stukken geldt als hier herhaald.
1.4. Vonnis is bepaald op vandaag.

De vaststaande feiten

2.1. De kantonrechter zal bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2. [werknemer] heeft van 1 april 2010 tot 1 september 2011 voor Sauna Peize gewerkt en is met ingang van 14 januari 2013 opnieuw in dienst getreden bij Sauna Peize. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van Medewerker Technische Dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden, tegen een bruto salaris van € 2.750,- per maand.
2.3. Als gevolg van een bedrijfsongeval op 3 september 2013, is [werknemer] arbeidsongeschikt geraakt. [werknemer] is thans nog steeds arbeidsongeschikt.
2.4. Vanaf 2011 zijn er meerdere branden geweest bij Sauna Peize. Op 26 november 2012 en op 13 januari 2013 zijn twee branden geweest als gevolg waarvan de bamboesauna en de houtgestookte sauna zijn afgebrand.
2.5. Sauna Peize heeft een brandverzekering bij Delta Lloyd en deze heeft een onderzoek ingesteld naar de branden. [werknemer] en [dhr. X] zijn in maart 2013 via hun vakbond in contact gekomen met de afdeling integriteit van Delta Lloyd en hebben melding gedaan van door hen gemelde misstanden bij Sauna Peize. Hiervan is een verslag gemaakt.
2.6. Sauna Peize heeft [werknemer] op 2 juli 2013 een brief gezonden, die zij die dag door de deurwaarder aan hem heeft laten betekenen. In deze brief meldt Sauna Peize dat zij die dag bekend is geworden met
"de valse aantijgingen"die [werknemer] jegens Sauna Peize heeft gemaakt. Ook meldt zij dat uit de haar ter beschikking staande informatie blijkt dat [werknemer] - naast de heer [dhr. X] - de
"de aanstichter"is die Sauna Peize
"doelbewust en actief schade toebrengt"en dit handelen
"strafbaar en onrechtmatig"is. Sauna Peize stelt [werknemer] in deze brief ten slotte aansprakelijk voor de schade die Sauna Peize door zijn handelen lijdt en in de toekomst nog zal lijden en deelt hem tevens mede dat zij bij de politie aangifte zal doen van (onder meer) smaad.
2.7. Deze aangifte bij de politie heeft inmiddels plaatsgevonden.
2.8. Op 5 juli 2013 heeft Delta Lloyd een voorlopig rapport uitgebracht. De voorlopige conclusie van dit rapport was dat door de heer [Y], eigenaar van Sauna Peize:
"- tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd over de omvang van zijn schade;
- een onjuiste opgave is gedaan van zijn schade, danwel dat hij heeft geprobeerd door middel van valse facturen en offertes een uitkering van verzekeraars te verkrijgen".
Delta Lloyd geeft in dit voorlopig rapport verder aan dat er een nader onderzoek dient plaats te vinden naar de in dit rapport gemelde misstanden en naar mogelijke andere onjuiste opgaven en dat hierover, zodra dat onderzoek is afgerond, aanvullend zal worden gerapporteerd.
2.9. Midden juli 2013 heeft een kort gedingprocedure plaatsgevonden tussen Sauna Peize en Delta Lloyd waarbij Sauna Peize een voorschot op de verzekeringspenningen heeft geëist. Sauna Peize heeft op dat moment kennis genomen van voornoemd concept-rapport met bijlagen van Delta Lloyd.
2.10. Op 3 september 2013 heeft Delta Lloyd een eindrapport uitgebracht waarin als conclusie is gegeven dat door de heer [Y]:
"- tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd over de omvang van zijn schade;
- op diverse punten opzettelijke een onjuiste opgave is gedaan van zijn schade, dan wel dat hij heeft geprobeerd door middel van valse facturen en offertes een (hogere) uitkering van verzekeraars te verkrijgen."
2.11. Bij brief van 10 september 2013 heeft Sauna Peize [werknemer] op staande voet ontslagen. In deze brief staat het volgende aangegeven
"(…) Heden hebben wij kennis genomen van de inhoud van het rapport van Delta Lloyd terzake het onderzoek naar de schade als gevolg van de branden bij onze sauna in oktober 2011, november 2012 en januari 2013. Uit het rapport met bijlagen blijkt dat u richting Delta Lloyd en richting derden een groot aantal (valse) aantijgingen over ons bedrijf hebt geuit. Onder meer worden door u onterechte beschuldigingen terzake verzekeringsfraude en het plegen van milieudelicten geuit. Uw handelswijze levert voor ons een "dringende reden" voor een ontslag als bedoeld in artikel 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek op (…)Langs deze weg ontsla ik u dan ook op staande voet. (…)".
2.12. Bij schrijven van 12 september 2013 heeft [werknemer] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn loon.
2.13. In een reactie van 18 september 2013 heeft Sauna Peize (onder meer) aangegeven dat zij het ontslag handhaaft.
2.14. Op 25 oktober 2013 heeft - in het kader van de door Sauna Peize ingezette procedure omtrent de uitkering van de verzekeraar - een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. [werknemer] heeft tijdens dit verhoor eerder door hem eerder gedane verklaringen onder ede herhaald.
2.15. Naar aanleiding van dit verhoor heeft Sauna Peize [werknemer] bij schrijven van
25 oktober 2013 nogmaals (voorwaardelijk) op staande voet ontslagen, voor het geval mocht blijken dat het eerdere ontslag van 10 september 2013 geen stand zou houden.
2.16. Bij schrijven van 30 oktober 2013 heeft [werknemer] Sauna Peize bericht dat hij berust in de beëindiging van het dienstverband op 10 september 2013 en geeft hij aan aanspraak te maken op de gefixeerde schadevergoeding van artikel 7:677 BW lid 4 jo artikel 7:680 BW.

De grondslag van de vordering en het verweer

3.1. [werknemer] stelt primair dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. [werknemer] stelt hiertoe dat Sauna Peize al eind juni 2013 kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het verslag dat [werknemer] samen met [dhr. X] had opgesteld en dat uit de inhoud van de brief die zij [werknemer] op 2 juli 2013 heeft verstuurd ook blijkt dat zij hiervan op de hoogte was. Op 12 juli 2013 heeft Sauna Peize, ten behoeve van het kort geding dat zij jegens Delta Lloyd heeft ingesteld, bovendien het voorlopig rapport van Delta Lloyd toegestuurd gekregen waarbij als bijlage een verslag van het gesprek was gevoegd dat tussen Delta Lloyd en [werknemer] en [dhr. X] heeft plaatsgevonden. Nu Sauna Peize echter pas twee maanden later bij brief van 10 september 2013 is overgegaan tot het geven van het ontslag op staande voet, is dit naar de stelling van [werknemer] niet onverwijld geweest. [werknemer] stelt verder dat er geen dringende reden voor het ontslag op staande voet is geweest en stelt slechts naar eer en geweten te hebben gehandeld. Hij heeft geconstateerd dat er een groot aantal zaken bij Sauna Peize niet in orde en zelfs gevaarzettend waren en heeft dit meerdere malen met de heer [Y] besproken, maar deze heeft de gevaarlijke situaties niet aan willen pakken. Nadat [werknemer] vervolgens opdracht werd gegeven om strafbare feiten te plegen en hem verzocht werd mee te werken aan het opmaken van een onjuiste offerte, heeft [werknemer] het als zijn plicht ervaren om Delta Lloyd van zijn vermoedens en bevindingen op de hoogte te brengen. Naar de stelling van [werknemer] maakt dit niet dat sprake is van het doen van valse aantijgingen en het uiten van onterechte beschuldigingen, zoals door Sauna Peize in haar ontslagbrief is gesteld. Met de in de brief gedane melding dat hij "valse aantijgingen" zou hebben geuit, is naar de stelling van [werknemer] ten slotte ook niet voldaan aan het wettelijke vereiste om de redenen van ontslag voldoende specifiek mede te delen. [werknemer] heeft zich vanwege het ontbreken van enig perspectief op voortzetting van de arbeidsrelatie berust in de opzegging van 10 september 2013 en stelt gelet op voorgaande aanspraak te maken op de gefixeerde schadevergoeding die in plaats van het salaris komt dat hij normaal gesproken zou hebben ontvangen.
3.2. Sauna Peize heeft - onder verwijzing naar een pleitnotitie - geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en benadrukt dat zij zich op het standpunt stelt dat [werknemer] de loyaliteit aan zijn werkgever in ernstige mate heeft overschreden, collega's jegens de directie heeft opgestookt en Sauna Peize ten onrechte in een kwaad daglicht heeft gesteld. Sauna Peize erkent dat zij eind juni 2013 kennis heeft genomen van de beschuldigingen die [werknemer] over haar jegens Delta Lloyd heeft geuit, maar benadrukt dat het rapport in juli 2013 slechts een voorlopig rapport was. Hoewel sprake was van ernstige beschuldigingen, had Sauna Peize nog de hoop dat [werknemer] - mede naar aanleiding van het deurwaardersexploit - tot bezinning zou komen en zijn verklaring in zou trekken. Zij stelt dat zij [werknemer] daarom een extra kans heeft gegeven. Toen na de komst van het definitieve rapport van 3 september 2013 echter bleek dat [werknemer] niet tot bezinning was gekomen, heeft Sauna Peize hem terstond ontslagen. Nu zij dit meteen na ontvangst van het definitieve rapport van Delta Lloyd heeft gedaan, is dit naar de stelling van Sauna Peize wel onverwijld geweest. Uit de ontslagbrief blijkt naar haar stelling daarnaast voldoende duidelijk dat het ontslag is gegeven in verband met de aantijgingen die [werknemer] ten aanzien van Sauna Peize jegens Delta Lloyd heeft gedaan. Sauna Peize stelt dat iedere afzonderlijke beschuldiging aan haar adres maakt dat sprake is van een dringende reden, maar dat één en ander in samenhang bezien zeker ook een dringende reden oplevert. Hoewel zij elke beschuldiging inhoudelijk heeft betwist, is aldus Sauna Peize, de vraag of één of meer beschuldigingen terecht zijn, niet eens relevant aangezien het uiten van dergelijke beschuldigingen ten koste van de werkgever reeds een zodanig ernstig feit oplevert dat dit een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Aangezien [werknemer] berust in de opzegging en een gefixeerde schadevergoeding vordert, betwist Sauna Peize het spoedeisend belang. De vordering acht zij voorts niet geschikt voor kort geding. Bij eventuele toewijzing beroept Sauna Peize zich op matiging op grond van artikel 7:680 lid 5 BW en eigen schuld ex artikel 6:101 BW. Verder doet zij een beroep op verrekening met een eventuele schadevordering van haar kant. Sauna Peize betwist ten slotte de door [werknemer] gemaakte berekening van de vergoeding.

De beoordeling

4.1. Nu [werknemer] een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 4 jo 7:680 BW vordert, acht de kantonrechter het spoedeisend belang, gelet op de aard van deze vordering, voldoende aanwezig. De kantonrechter merkt hierbij op, zoals [werknemer] ook terecht heeft aangegeven, deze door hem gevorderde schadevergoeding in plaats van het salaris komt dat hij normaal gesproken zou hebben ontvangen. In feite is deze schadevergoeding om die reden aan te merken als loon, alleen is deze gefixeerd tot de einddatum van het dienstverband. Gelet daarop wordt dezelfde maatstaf als bij de beoordeling van een loonvordering gehanteerd. De kantonrechter betrekt hierbij dat gesteld noch gebleken is dat [werknemer] op dit moment ander werk heeft.
4.2. De kantonrechter overweegt allereerst dat, zoals ter zitting ook al is aangegeven, hoewel partijen ook inhoudelijk zijn in gegaan op de door [werknemer] gedane uitingen over Sauna Peize, thans slechts het door Sauna Peize op 10 september 2013 aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet ter beoordeling voorligt. De kantonrechter zal hetgeen partijen omtrent de beweerde incidenten hebben aangevoerd om die reden in dit vonnis onbesproken laten.
4.3. Voor toewijzing van voorzieningen als door [werknemer] in dit kort geding gevorderd, moet het in hoge mate aannemelijk zijn dat dezelfde vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Er moet daarom worden beoordeeld of het al dan niet aannemelijk is geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het aan [werknemer] op 10 september 2013 op staande voet gegeven ontslag onrechtmatig is geweest en [werknemer] op goede gronden de nietigheid hiervan heeft ingeroepen.
4.4. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat hiervan sprake is. In artikel 7:677 BW is bepaald dat een arbeidsovereenkomst onverwijld kan worden opgezegd om een dringende reden onder gelijktijdige mededeling van die reden. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kan met het door Sauna Peize op 10 september 2013 gegeven ontslag niet worden gesproken van een onverwijlde opzegging, als bedoeld in voornoemd artikel.
4.5. De kantonrechter overweegt hiertoe het volgende. Sauna Peize heeft niet betwist dat zij reeds eind juni 2013 kennis heeft genomen van de verklaringen die [werknemer] over haar jegens Delta Lloyd heeft afgelegd en in dit verband staat vast dat zij [werknemer] op 2 juli 2013 ook een brief c.q. aansprakelijkheidstelling heeft gezonden. In deze brief noemt Sauna Peize dat [werknemer] valse aantijgingen jegens haar heeft gedaan en stelt zij [werknemer] aansprakelijk voor de schade die Sauna Peize door zijn handelen lijdt en in de toekomst nog zal lijden. Daarnaast staat vast dat Sauna Peize op 12 juli 2013 bovendien het voorlopig rapport van Delta Lloyd toegestuurd heeft gekregen waarbij tevens als bijlage een verslag van het gesprek was gevoegd dat tussen Delta Lloyd en [werknemer] en [dhr. X] heeft plaatsgevonden. Gelet daarop valt niet in te zien waarom Sauna Peize vervolgens eerst twee maanden later op 10 september 2013 over is gegaan tot het geven van ontslag op staande voet. Met [werknemer] is de kantonrechter voorshands van oordeel dat dit niet onverwijld is geweest.
4.6. De stelling van Sauna Peize dat zij heeft gewacht omdat zij [werknemer] nog een kans wilde geven om tot bezinning te komen, gaat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet op. Hoewel het rapport van Delta Lloyd in juli 2013 nog niet definitief was, heeft het Sauna Peize naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter op dat moment wel genoegzaam duidelijk kunnen zijn dat dit wel gold voor de verklaringen van [werknemer]. Dat Sauna Peize een andere indruk kan hebben gekregen na een gesprek dat partijen omstreeks juli 2013 hebben gevoerd naar aanleiding van de brief van Sauna Peize van 2 juli 2013, zoals ter zitting aan de orde is gesteld, is door [werknemer] gemotiveerd betwist. [werknemer] betwist dat hij Sauna Peize op enig moment zou hebben aangegeven dat hij zijn verklaringen zou intrekken en heeft ook benoemd dat hij een aan hem in dit verband door Sauna Peize gegeven schriftelijk stuk ook niet heeft getekend. Dat [werknemer] achter zijn verklaringen bleef staan, blijkt ook uit het feit dat hij zijn stellingen bij een voorlopig getuigenverhoor op 25 oktober 2013 onder ede heeft herhaald. De reden waarom Sauna Peize de indruk zou hebben gekregen dat [werknemer] nog wel van gedachten zou wisselen, is onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.7. De kantonrechter betrekt bij voorgaande bovendien dat de heer [Y] ter zitting heeft verklaard dat hij van onder andere [werknemer] afhankelijk was in zijn bedrijf en een ontslag van hem op dat moment zou hebben betekend dat zijn bedrijf "plat had gelegen." De heer [Y] heeft tevens verklaard dat hij zijn bedrijf veilig moest stellen en dat hij - eerst nadat bleek dat een jonge monteur voldoende was ingewerkt en het werk alleen kon doen - [werknemer] na ontvangst van het definitieve rapport van Delta Lloyd kon ontslaan. Gelet op deze verklaring alsmede op voorgaande overwegingen is de kantonrechter voorshands van oordeel dat het aan [werknemer] gegeven ontslag op 10 september 2013 niet subjectief dringend is geweest.
4.8. De kantonrechter zal de door [werknemer] gevorderde gefixeerde schadevergoeding daarom toewijzen. De kantonrechter zal het door Sauna Peize in dit verband gedane beroep op matiging op grond van artikel 7:680 lid 5 BW passeren. De kantonrechter is op grond van dit artikel bevoegd de gefixeerde schadevergoeding te matigen, indien deze hem met het oog op de omstandigheden van het geval bovenmatig voorkomt. Hiervan is naar voorlopig oordeel van de kantonrechter echter geen sprake. Sauna Peize heeft aangevoerd dat juist zij nog een aanzienlijk schadebedrag van [werknemer] heeft te vorderen en [werknemer] dus aan haar dient te betalen. Dat dit zo is, is naar voorlopig oordeel van de kantonrechter echter de vraag. De kantonrechter acht hierbij van belang dat [werknemer] zijn verklaring onder ede heeft herhaald en dat in het rapport van Delta Lloyd, naast de verklaringen van [werknemer], ook verklaringen van andere werknemers en tevens leveranciers opgenomen zijn. Bovendien geldt dat zelfs indien wel sprake is van een schadevergoedingsplicht van [werknemer], op dit moment geheel onduidelijk is wat de hoogte van een dergelijke vordering zal zijn. Voor de beoordeling of Sauna Peize schade van [werknemer] te vorderen heeft, zal nader onderzoek en bewijslevering nodig zijn. Een kort gedingprocedure leent zich hier niet voor. Het beroep op matiging van Sauna Peize zal gelet op voorgaande worden afgewezen. Het beroep op verrekening, faalt op dezelfde grondslag.
4.9. Anders dan Sauna Peize heeft aangevoerd, maakt de omstandigheid dat [werknemer] eind oktober 2013 de keuze heeft gemaakt om in plaats van doorbetaling van loon, een gefixeerde schadevergoeding te vorderen, voorgaande naar voorlopig oordeel van de kantonrechter niet anders. Wat zijn redenen hiervoor ook zijn, het is aan [werknemer] om een dergelijke keuze te maken.
4.10. De kantonrechter zal de gevorderde gefixeerde schadevergoeding daarom toewijzen zoals gevorderd en in de beslissing is bepaald. Dat [werknemer] bij de berekening van deze schadevergoeding een aantal door Sauna Peize benoemde misslagen zou hebben gemaakt, is naar het voorshandse oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk geworden. Op grond van artikel 7:680 BW is de gefixeerde schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Deze is onafhankelijk van de werkelijke schade. Uit jurisprudentie
(zie HR: 17 november 1978, NJ 1979/149, HR 21 oktober 1983, NJ 1984/255, HR 30 juni 1995, NJ 1996/52 en HR 25 januari 1991, NJ 1991, 597)volgt dat hiermee bedoeld is het bedongen bruto geldloon ten tijde van de opzegging en dat niet van belang is of de werkgever daadwerkelijk tot loondoorbetaling gehouden was. Voorts wordt aangenomen dat de vakantietoeslag tevens tot het geldloon behoort. De verweren die Sauna Peize in dit verband heeft gevoerd en haar stelling dat [werknemer] te veel heeft berekend, stranden op deze gronden.
4.11. Nu de kantonrechter de vordering op grond van voorgaande toewijst, zal hij hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd onbesproken laten.
4.12. Sauna Peize zal als de in het ongelijk te stellen partij tot betaling van de proceskosten worden veroordeeld.

De beslissing

De kantonrechter recht doende als voorzieningenrechter:
veroordeelt Sauna Peize om aan [werknemer] aan gefixeerde schadevergoeding te betalen
€ 12.976,64 bruto vanaf 10 september 2013 tot 14 januari 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid en tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt Sauna Peize tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 92,82 aan dagvaardingskosten, € 448,00 aan vast recht en € 400,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014.
typ/conc: 181/ie
coll: