In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs, waaronder cocaïne, MDMA, GHB en amfetamine. De verdachte is in de periode van 4 juni 2014 tot en met 26 juli 2014 in de gemeente Hoogeveen op verschillende tijdstippen betrapt op het in bezit hebben van deze middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn bewering dat hij de drugs als vriendendienst verstrekte, een dealer-indicatie vertoonde. Dit heeft invloed gehad op de strafmaat die de rechtbank heeft opgelegd.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2014 heeft de verdachte bekend en zijn advocaat, mr. I.M. Weijers, heeft de verdediging gevoerd. De officier van justitie, mr. P. van der Vliet, heeft een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een meldingsgebod. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling toegewezen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig zijn. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke schade die het bezit en de handel in verdovende middelen met zich meebrengt, en de noodzaak van een passende straf om herhaling te voorkomen.