In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte, die verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis, werd ervan beschuldigd op 26 januari 2014 in Zuidlaren met messen dreigend te zijn opgetreden richting verplegend personeel en andere personen. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte ten tijde van de feiten niet over de vrije wil beschikte door hallucinaties en wanen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte, hoewel hij lijdt aan een schizoaffectieve stoornis, enige mate van inzicht had in zijn handelen. De rechtbank baseerde haar oordeel op het psychiatrisch rapport van drs. D.W. Oppedijk, waarin werd geconcludeerd dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar. De rechtbank achtte de bedreiging wettig en overtuigend bewezen en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd mee, evenals de behandeling van de verdachte in een forensisch psychiatrische kliniek. De rechtbank besloot dat het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.