ECLI:NL:RBNNE:2014:5480

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
6 november 2014
Zaaknummer
18.930026-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht in een psychiatrische setting

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte, die verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis, werd ervan beschuldigd op 26 januari 2014 in Zuidlaren met messen dreigend te zijn opgetreden richting verplegend personeel en andere personen. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte ten tijde van de feiten niet over de vrije wil beschikte door hallucinaties en wanen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte, hoewel hij lijdt aan een schizoaffectieve stoornis, enige mate van inzicht had in zijn handelen. De rechtbank baseerde haar oordeel op het psychiatrisch rapport van drs. D.W. Oppedijk, waarin werd geconcludeerd dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar. De rechtbank achtte de bedreiging wettig en overtuigend bewezen en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd mee, evenals de behandeling van de verdachte in een forensisch psychiatrische kliniek. De rechtbank besloot dat het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.930026-14
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 28 oktober 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis [naam],
[plaats], [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 29 juli 2014 en 14 oktober 2014.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. R. Bosma, advocaat te Assen.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 26 januari 2014 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, in een gebouw van [naam] [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een of meer mes(sen) die perso(o)n(en) belaagd en/of met een of meer mes(sen) stekende bewegingen in de richting van die perso(on(en) gemaakt.
Ten gevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging in de 2e regel de naam “[slachtoffer 1]” genoemd in plaats van de naam “[slachtoffer 3]”. De rechtbank herstelt deze vergissing door de laatste naam te lezen in plaats van de eerste naam. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. S.M. von Bartheld, acht hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie vordert dat de rechtbank verdachte voor dit feit zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaren.

Bewijsmiddelen

Nu verdachte, hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren, heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De rechtbank hanteert voor het bewijs de navolgende bewijsmiddelen:
t.a.v. van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2014 en ter terechtzitting van 14 oktober 2014.
2. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Politie Drenthe, District
Noord, Basiseenheid Noordenveld/Tynaarlo/Aa en Hunze, registratienummer PL031W-
2014008634 Z d.d. 31 januari 2014, met bijlagen, onder meer inhoudende:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van Politie Drenthe, District Noord, Basiseenheid Noordenveld/Tynaarlo/Aa en Hunze, proces-verbaalnummer PL031W 2014007292-1 d.d. 29 januari 2014, houdende de aangifte van [slachtoffer 3], wonende te Zuidlaren, (pagina’s 17 en 18);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van Politie Drenthe, District Noord, Basiseenheid Noordenveld/Tynaarlo/Aa en Hunze, proces-verbaalnummer PL031W 2014008216-1 d.d. 29 januari 2014, houdende de aangifte van[slachtoffer 2], wonende te Zuidlaren, (pagina’s 20 en 21);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van Politie Drenthe, District Noord, Basiseenheid Noordenveld/Tynaarlo/Aa en Hunze, proces-verbaalnummer PL031 W 2014007292-2 d.d. 29 januari 2014, houdende de eigen waarneming, wetenschap en bevindingen van de [verbalisant 1] (pagina’s 23 en 24);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van Politie Drenthe, District Noord, Basiseenheid Noordenveld/Tynaarlo/Aa en Hunze, proces-verbaalnummer PL031 W 2014007292-3 d.d. 29 januari 2014, houdende de eigen waarneming, wetenschap en bevindingen van de [verbalisant 2] (pagina’s 25 en 26).

Nadere bewijsoverweging

De raadsman van verdachte verzocht de rechtbank verdachte vrij te spreken van het hem tenlastegelegde, omdat opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het belagen van verplegend personeel met messen en het maken van stekende bewegingen met messen naar verplegend personeel niet kan worden bewezen. Op het moment van het tenlastegelegde beïnvloedden de hallucinaties en wanen de gedragingen van verdachte zodanig dat hij niet beschikte over de vrije wil over zijn geestvermogens.
De rechtbank volgt de raadsman van verdachte niet in zijn verweer. De rechtbank baseert zich hierbij op de bevindingen van de psychiater drs. Oppedijk in zijn rapport van 11 mei 2014. De psychiater stelt onder meer dat de vrije wil, zoals we die normaliter veronderstellen bij iemand die over de volle geestelijke vermogens kan beschikken, bij verdachte niet helemaal was uitgeschakeld. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank enig inzicht gehad in zijn handelen richting het verplegend personeel.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 26 januari 2014 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, in een gebouw van[naam] [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met messen die personen belaagd en met messen stekende bewegingen in de richting van die personen gemaakt.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het bewezen geachte levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht;

Strafbaarheid

De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 11 mei 2014, opgemaakt door drs. D.W. Oppedijk, psychiater en onderzoeker te Groningen, in samenwerking met mevr. drs. T.S. van der Veer, psychiater te Groningen.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
Verdachte lijdt zowel aan een ziekelijke stoornis als ook aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Diagnostisch lijdt hij aan een schizoaffectieve stoornis en aan een afhankelijkheid van alcohol, in gedwongen remissie. Dit zijn de hoofddiagnosen, zoals weergegeven op As I van de DSM classificatie. Wat de gebrekkige ontwikkeling betreft is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven. Voor wat betreft de intelligentie heeft de psychiater/onderzoeker de indruk dat er sprake is van een laag normale intelligentie en niet van zwakbegaafdheid. Er is dan naar zijn mening ook geen intellectueel gebrek.
De ziekelijke stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waren langer durend aanwezig, ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes c.q. zijn gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat het tenlastegelegde daaruit (mede) verklaard kan worden.
De imperatieve hallucinaties welke verdachte ervoer ten tijde van het ten laste gelegde, beïnvloedden in negatieve zin zijn vrije wil, welke van belang is bij het maken van gedragskeuzes. Ook vervloeiden, door een verzwakte realiteitstoetsing, de werkelijkheid en de visuele en auditieve hallucinaties op een waanachtige wijze. Dit geschiedde in ernstige mate.
Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid kan geadviseerd worden tot (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar. Omdat de vrije wil, zoals we die normaliter veronderstellen bij iemand die over de volle geestelijke vermogens kan beschikken, bij hem niet helemaal was uitgeschakeld adviseert de psychiater/onderzoeker geen ontoerekeningsvatbaarheid. Want er was bijvoorbeeld nog enig overleg mogelijk met de verpleegkundigen met betrekking tot het klaarzetten van de medicatie buiten het kantoor, waarbij hij een bepaalde afstand in acht moest nemen en dit ook deed.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie van de psychiater/onderzoeker en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 7 mei 2014, opgemaakt door mevr. drs. C. Sipma, GZ-psycholoog te Groningen en vast gerechtelijk deskundige. Hoewel de psychologe tot een volledig ontoerekenbaarheid van de verdachte komt, leidt dit niet tot een ander oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde in sterk verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten; de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 september 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De officier van justitie heeft voor het tenlastegelegde feit een voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van verdachte heeft onder meer gesteld dat verdachte gedwongen wordt behandeld in een kliniek, krachtens een Rechterlijke Machtiging.
Bij beslissing van 10 september 2014 is door de rechtbank een Machtiging Voortgezet Verblijf afgegeven tot 15 augustus 2015.
Verder stelt de raadsman dat verdachte na het onderhavige incident een periode heeft verbleven in de Van Mesdagkliniek in Groningen. Het regiem aldaar is aanmerkelijk strenger dan het regiem dat hij thans in Eikenstein ondergaat. Subsidiair acht de raadsman daarom een schuldig verklaring zonder oplegging van straf op zijn plaats.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde een ernstig feit betreft waarbij verdachte door zijn handelen een forse inbreuk heeft gemaakt op de psychische integriteit van de slachtoffers en door zijn handelingen bij hen gevoelens van angst heeft opgewekt.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de bevindingen en het advies van psychiater Oppedijk in zijn rapport van 11 mei 2014 en met de bevindingen van de psychologe Meijer in haar rapport van 7 mei 2014.
De rechtbank is van oordeel dat de Rechterlijke Machtiging voldoende kader biedt om de verdachte te behandelen en dat het vanuit het strafrecht moeilijk is een zinvol alternatief te geven.
Verdachte wordt reeds in een gedwongen kader behandeld in een forensisch psychiatrische kliniek gespecialiseerd in de behandeling van mensen met een psychiatrische stoornis zoals schizoaffectieve stoornis.
De rechtbank zal niet meegaan in het voorstel van de raadsman omdat zij meent dat van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, een normbevestigend signaal uitgaat.
De rechtbank acht in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden de voorwaardelijk gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
gevangenisstrafvoor de duur van
3 weken voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt dat het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. P.J. van Steen, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 oktober 2014.