Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Machtiging tot voortgezet verblijf / voorlopige machtiging
Beschikking van 4 november 2014,
[betrokkene],
Procesverloop
- de brief met bijlage van 23 oktober 2014 van de officier van justitie;
- de brief van 31 oktober 2014 van mr. Hoorenman namens betrokkene.
Trb. 1951, 154 (hierna: EVRM).
Motivering
De kans op het intreden van gevaar, alsook de ernst van het gevaar, worden ingeschat aan de hand van in het verleden gebleken feiten. Nadat die feiten zich hadden voorgedaan is betrokkene sinds 2004 opgenomen onder dwang in het kader van de Wet Bopz, met een tussenpoos van ruim zeven maanden waarin betrokkene voortvluchtig was. Dat betekent dat betrokkene reeds circa tien jaren gedwongen is opgenomen op grond van de inschatting van het gevaar in overwegende mate aan de hand van enkele feiten. Weliswaar zijn die feiten ernstig, maar ze zijn niet van dien aard dat het gedwongen verblijf in het ziekenhuis maar kan blijven voortduren op grond van de inschatting van het gevaar, die in hoofdzaak op die feiten is gebaseerd. In die zin begint zich een situatie aan te dienen waarin het verblijf op enig moment niet langer proportioneel is in verhouding tot die feiten. Weliswaar zijn die feiten als zodanig niet de grond voor gedwongen opname, maar spelen zij wel een belangrijke rol, omdat zij een belangrijke factor vormen voor de inschatting van het gevaar. Om te voorkomen dat gedwongen opname daadwerkelijk disproportioneel wordt, dient er voortgang gemaakt te worden met het gecontroleerd verlenen van vrijheden en verloven aan betrokkene, zodat een beter, want op recentere gegevens gebaseerd, antwoord gegeven kan worden op de vraag in hoeverre de geestesstoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken en met name in hoeverre dit gevaar wellicht ook door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis, dan wel door het stellen van voorwaarden, kan worden afgewend.’