ECLI:NL:RBNNE:2014:5399

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
17.080015-03
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling en voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging van een terbeschikkinggestelde met vreemdelingenrechtelijke complicaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 mei 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die in 2003 ter beschikking was gesteld wegens doodslag. De rechtbank heeft de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd, mede op basis van adviezen van deskundigen en de officier van justitie. De terbeschikkinggestelde is sinds 2009 uitbehandeld en er is een resocialiserende vervolgbehandeling geïndiceerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde momenteel als ongewenst vreemdeling is verklaard en dat er een inreisverbod tegen hem loopt, wat zijn resocialisatie bemoeilijkt. De rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde in een patstelling geplaatst, waarbij zijn vreemdelingenrechtelijke status het onmogelijk maakt om via het verlofstelsel te resocialiseren. De rechtbank heeft de deskundigen en de reclassering gevolgd in hun adviezen om de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen, ondanks de vreemdelingenrechtelijke complicaties. De rechtbank heeft de FPK te [plaats] aangewezen als de instelling waar de terbeschikkinggestelde verder behandeld zal worden. De rechtbank heeft voorwaarden gesteld aan de terbeschikkinggestelde, waaronder het zich onthouden van strafbare feiten en het meewerken aan zijn behandel- en resocialisatieaanbod. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de terbeschikkinggestelde, gezien zijn stabiele toestand en de adviezen van deskundigen, in aanmerking komt voor voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, ondanks zijn vreemdelingenrechtelijke status.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/080015-03
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 27 mei 2014 op een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling
in de zaak tegen
[terbeschikkinggestelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende [verblijfplaats].

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde zal verlengen met één jaar.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014, waarbij aanwezig waren de terbeschikkinggestelde, diens raadsman mr. R. Bosma, de officier van justitie en de heer E. Doddema als deskundige.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het door het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting ondertekende rapport met advies d.d. 8 april 2014 van het behandelteam van de instelling waar de veroordeelde van overheidswege wordt verpleegd, alsmede de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de terbeschikkinggestelde.
De rechtbank heeft voorts gelet op de adviezen als bedoeld in artikel 509o, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), opgemaakt door psychiater I. Maksimovic en psycholoog A.E. Haan, beiden niet verbonden aan de instelling waar de terbeschikkinggestelde wordt verpleegd.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het maatregelrapport van de reclassering van 13 december 2013.

Motivering

De opgelegde terbeschikkingstelling
Bij vonnis van 22 mei 2003 heeft de rechtbank te Leeuwarden veroordeelde wegens doodslag ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De terbeschikkingstelling is aangevangen op 3 juni 2003 en laatstelijk op 27 februari 2014 verlengd met een jaar.
Het advies van de instelling
Bij de terbeschikkinggestelde is sprake van paranoïde schizofrenie. Als de terbeschikkinggestelde is ingesteld op antipsychotische medicatie is hij vrij van psychoses. Hij functioneert dan stabiel en heeft een goed besef van de realiteit. Er is dan ook sprake van ziekte-inzicht. In het dagelijks leven is hij goed in staat rekening te houden met zijn psychotische kwetsbaarheid in die zin dat hij zelf de verantwoordelijkheid neemt zijn medicatie op tijd in te nemen, hij zijn signaleringsplan naar tevredenheid hanteert en hij oog heeft voor de balans draagkracht-draaglast.
In de voorgeschiedenis is naast psychotische decompensatie sprake van antisociaal gedrag. Dit is opgenomen in de DSM-IV classificatie op As 2 in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. In het dagelijks leven wordt weinig gezien van de antisociale kenmerken. De diagnose over de persoonlijkheidspathologie is door de instelling nog niet opgeheven omdat niet kon worden getoetst of deze kenmerken terugkeren als de huidige structuur afneemt, de druk toeneemt en de terbeschikkinggestelde meer ruimte krijgt. Feitelijk voldoet de terbeschikkinggestelde niet meer aan de criteria van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Daarnaast is bij de terbeschikkinggestelde sprake van een verslavingsproblematiek welke door de huidige begeleiding en structuur niet actueel is. De risicofactoren binnen de persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek kunnen actueel worden indien de spanning en de stress bij de terbeschikkinggestelde toenemen en de begeleiding en de structuur afnemen. Op deze factoren dient men in de toekomst dan ook alert te zijn.
De kans op toekomstig gewelddadig gedrag in de maatschappij - als de terbeschikkinggestelde nu naar de maatschappij terugkeert - wordt op grond van de huidige situatie ingeschat als matig voor zowel de korte als de lange termijn. De inschatting is sterk afhankelijk van de mate waarin de terbeschikkinggestelde medicatiegetrouw is, een evenwichtige dagstructuur heeft en adequate begeleiding krijgt. Naarmate dit beter is geregeld nemen de risico's af. Binnen een begeleide verlofsituatie wordt de kans op gewelddadig gedrag als gering beoordeeld, mits de terbeschikkinggestelde zijn medicatie trouw blijft gebruiken, zich houdt aan afspraken, stabiel functioneert en rekening houdt met zijn beperkte draagkracht en openheid geeft over zijn belevingswereld.
De terbeschikkinggestelde zit binnen de instelling aan zijn behandelplafond en is al geruime tijd toe aan een traject van resocialisatie. De instelling heeft de afgelopen jaren al meerdere malen aangegeven dat een stapsgewijze resocialisatie in een omgeving met voldoende professionele en sociale steunbronnen is aangewezen. In dit kader acht de instelling een opname in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) te [plaats] met de mogelijkheid voor verlof geïndiceerd. Op het gebied van medicatiegetrouwheid en het aanvaarden van begeleidende contacten wordt ingeschat dat hij zich ook in een FPK aan de afspraken zal houden, omdat hij hiertoe intrinsiek gemotiveerd is. Ook de kans dat hij bij een toename van vrijheden bij de FPK zal meewerken aan de behandeling wordt ingeschat als matig tot groot.
Vanwege zijn huidige status van ongewenst vreemdeling is er momenteel sprake van een ongewenste situatie waarin niet duidelijk is hoe het vervolgtraject er gaat uitzien. Ondanks de huidige situatie is bij de terbeschikkinggestelde sprake van een stabiel psychiatrisch toestandsbeeld. De instelling noemt hierbij dat de terbeschikkinggestelde een uitgebreid steunend sociaal netwerk in Nederland heeft. Het uitzetten van de terbeschikkinggestelde naar Kroatië brengt met zich dat het sociale netwerk grotendeels zal wegvallen, hetgeen niet bevorderlijk is voor het resocialisatietraject.
De inschatting is dat in Kroatië, met name op de langere termijn, niet kan worden voldaan aan de voorwaarden van minimale zorg en begeleiding die noodzakelijk zijn. De delictgevaarlijkheid zal in die situatie tot ongewenste hoogte stijgen.
Door de instelling wordt allereerst geadviseerd de terbeschikkinggestelde in een FPK te laten opnemen. Mocht een overplaatsing niet mogelijk zijn dan wordt subsidiair geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen met één jaar.
De verklaring van de deskundige van de instelling ter zitting
De deskundige geeft aan dat er recentelijk een intakegesprek is geweest met de FPK te [plaats] over een eventuele plaatsing van de terbeschikkinggestelde aldaar. De instelling is nog steeds van mening dat de terbeschikkinggestelde aldaar kan worden geplaatst. De FPK te [plaats] wil hem echter pas opnemen als het oefenen met verloven binnen een resocialisatieproces goed is verlopen. De reclassering is echter van mening dat de omstandigheid dat de terbeschikkinggestelde niet heeft geoefend met verloven, niet in de weg staat aan een opname in een FPK. De instelling onderschrijft dit standpunt en meent dat de enige geboden vervolgfase een opname in een FPK is.
De adviezen van de deskundigen als bedoeld in artikel 509o, vierde lid, Sv.
Psychiater I. Maksimovic heeft in zijn rapport van 4 april 2014, zakelijk weergegeven, het volgende vermeld.
Bij de terbeschikkinggestelde is sprake van schizofrenie van het paranoïde type. De door de instelling gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis en verslavingsziektes zijn door de psychiater niet vastgesteld. De symptomen behorend bij die persoonlijkheidspathologie zijn niet waargenomen bij de terbeschikkinggestelde; daarnaast gebruikt de terbeschikkinggestelde al jaren geen middelen meer.
Het recidiverisico binnen de huidige context alsook in de context van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging wordt als laag ingeschat. Bij het wegvallen van de externe structuur en onder stresserende omstandigheden wordt het recidiverisico op den duur als matig ingeschat. De belangrijkste beschermende factor hierbij is het ziekte-inzicht bij de terbeschikkinggestelde. Verder is ondersteuning vanuit zijn netwerk van groot belang.
De terbeschikkinggestelde zal zijn hele leven afhankelijk zijn van antipsychotische medicatie en hij zal onder controle moeten blijven bij een psychiater. Op den duur kan dit ook in een ambulante setting plaatsvinden. Thans is het geboden om de terbeschikkinggestelde stapsgewijs te laten resocialiseren om onder meer te bepalen wat voor ondersteuning hij nodig heeft bij het wonen en zijn dagbesteding. De psychiater merkt daarbij op dat 6-jaars rapporteurs al in 2009 hebben geadviseerd om de TBS met 1 jaar te verlengen en om in te zetten op resocialisatie
Op basis van het voorgaande wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen en de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen.
Psycholoog A.E. Haan schrijft in zijn rapport het volgende.
De terbeschikkinggestelde lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een schizofrene stoornis, paranoïde type. Daarbij is sprake van cocaïne-afhankelijkheid en (in het verleden) misbruik van cannabis, hetgeen direct invloed had op het beloop van zijn ziekelijke stoornis.
Voorts zijn er aanwijzingen voor antisociale persoonlijkheidstrekken, tenminste in het verleden, maar dergelijke ontsporingen in gedrag kunnen soms ook als voorbode worden gezien van een zich reeds ontwikkelende, ernstige psychiatrische stoornis. Nu duidelijk is geworden dat die ziekelijke stoornis op de voorgrond staat is het voor discussie vatbaar of nog wel een aanvullende diagnose moet worden gesteld voor wat betreft de persoonlijkheidspathologie. Vanuit het huidige onderzoek zijn daarvoor onvoldoende aanwijzingen gevonden. Bij voortzetting van de nodige zorg - met name de medicamenteuze behandeling -, de begeleiding en het toezicht wordt het risico op geweldsdelicten laag ingeschat. Toekomstig delictgevaar is derhalve sterk afhankelijk van het handhaven van het juiste niveau van zorg en toezicht.
De klinische behandeling zou zo snel als mogelijk moeten worden beëindigd. Ook de beveiliging van de kliniek is niet meer nodig. Gezien het feit dat de terbeschikkinggestelde al jarenlang stabiel is en ook stabiel blijft ondanks allerlei tegenslag en onzekerheid, is voortzetting van zorg via de reguliere GGZ geïndiceerd. Dit kan binnen het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging met toezicht van de reclassering plaatsvinden. Zoals het nu kan worden overzien biedt dit kader voldoende waarborg tegen het recidiverisico.
De beoordeling van de kliniek dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde is afgerond en dat voortzetting van de maatregel niet meer geïndiceerd is, of dat tenminste verder gewerkt zou moeten worden aan resocialisatie en uitplaatsing, kan worden ondersteund. Ook de vaststelling dat terugkeer naar Kroatië momenteel niet mogelijk is wordt ondersteund.
Geadviseerd wordt om de maatregel te verlengen met één jaar en de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen.
Het maatregelrapport van de reclassering d.d. 13 december 2013
De terbeschikkinggestelde is aangemeld bij het NIFP, afdeling IFZ. Hieruit is naar voren gekomen dat een FPK wat betreft zorgintensiteit en beveiliging de juiste setting is. De FPK te [plaats] heeft twijfels en bedenkingen geuit bij een overplaatsing van de terbeschikkinggestelde in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging vanuit een gesloten setting naar een transmurale open setting.
De reclassering is van mening dat de terbeschikkinggestelde in het kader van een voorwaardelijke beëindiging begeleidbaar is. Verlofopbouw is nodig om de terbeschikkinggestelde te laten wennen aan de maatschappij en om hem te ondersteunen en eventueel bij te sturen waar nodig. De meest wenselijke situatie zou zijn geweest dat de terbeschikkinggestelde geleidelijk zou kunnen resocialiseren via een verloftraject vanuit [locatie] Nu deze verlofmogelijkheden echter niet haalbaar zijn, heeft de reclassering geadviseerd de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen en heeft daarbij voorwaarden opgesteld, waaronder een klinische opname in de FPK te [plaats].
De vreemdelingenrechtelijke status van de terbeschikkinggestelde
De rechtbank neemt in aanmerking de overwegingen van het Hof in de beslissing van 27 februari 2014 en de daaraan ten grondslag liggende informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND):
“Recente informatie Immigratie- en Naturalisatiedienst
Nu de terbeschikkingsgestelde met ingang van 1 juli 2013 burger van de Europese Unie is geworden, betekent dit dat hierdoor het inreisverbod met ingang van 1 juli 2013 dient te worden opgeheven en op grond van richtlijn 2004/38/EG beoordeeld zal moeten worden of er aanleiding bestaat om het verblijfsrecht van de terbeschikkinggestelde te beëindigen en aan hem de maatregel van ongewenstverklaring op te leggen.
Voornoemde situatie zal op grond van de geldende jurisprudentie van het Europese Hof middels een formeel besluit moeten worden vastgesteld. Op dit moment verblijft de terbeschikkinggestelde van rechtswege sinds 1 juli 2013 rechtmatig in Nederland. Indien het verblijfsrecht dat de terbeschikkinggestelde aan richtlijn 2004/38/EG ontleent niet zou worden beëindigd en tevens het inreisverbod wordt opgeheven, bestaat er geen grond tegen een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Indien het verblijfsrecht wel zou worden beëindigd, het inreisverbod zou worden opgeheven en wederom de maatregel van ongewenstverklaring zou worden opgelegd, betekent dit dat de terbeschikkinggestelde niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en op grond van de ongewenstverklaring ook geen rechtmatig verblijf in Nederland kan verkrijgen, zolang de ongewenstverklaring voortduurt.
Ter zitting van het hof van 13 februari 2014 heeft de deskundige Croonen in haar nadere toelichting op het standpunt van de IND bevestigd dat het inreisverbod door toetreding van Kroatië tot de Europese Unie niet van rechtswege is vervallen. Het derhalve nog steeds geldende inreisverbod staat in de weg aan vrijheid van beweging. Een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege met als voorwaarde opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek conflicteert niet met een onrechtmatig verblijf in Nederland, zolang de terbeschikkingsgestelde op een gesloten afdeling verblijft en geen vrijheid van beweging heeft.”
Het Hof heeft op basis van het voorgaande geconcludeerd dat het aan de terbeschikkinggestelde opgelegde inreisverbod door toetreding van Kroatië tot de Europese Unie niet van rechtswege is vervallen en dat de terbeschikkinggestelde aldus niet beschikt over de bewegingsvrijheden die in het algemeen vereist zijn voor een plaatsing in een FPK.
Tegen het inreisverbod is namens de terbeschikkinggestelde hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Deze procedure loopt nog. Niet is gebleken dat door de IND inmiddels naar aanleiding van richtlijn 2004/38/EG een besluit is genomen ten aanzien van (de opheffing van) het inreisverbod, (beëindiging van) het verblijfsrecht en eventuele ongewenstverklaring. De raadsman van de terbeschikkinggestelde heeft ter zitting wel aangegeven dat de IND een voornemen heeft uitgebracht tot opheffing van het inreisverbod, beëindiging van het verblijfsrecht en tot ongewenstverklaring en dat de raadsman naar aanleiding daarvan een zienswijze heeft ingediend.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met één jaar.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De raadsman is van mening dat deze zaak zich leent voor een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat bij een voorwaardelijke beëindiging het aanvragen van een verlofmachtiging niet meer nodig is, waardoor het resocialisatietraject eindelijk kan aanvangen. In het kader hiervan heeft de raadsman naar de adviezen van de instelling en de externe deskundigen gewezen. Ook heeft de raadsman gesteld dat de FPK te [plaats] de meest aangewezen kliniek is.
Hij heeft daarbij opgemerkt dat deze kliniek door de rechtbank kan worden verplicht om de terbeschikkinggestelde op te nemen.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat zolang de terbeschikkinggestelde zich aan de door de rechtbank te stellen voorwaarden houdt geen sprake is van het plegen van een strafbaar feit. De raadsman heeft hierbij een parallel getrokken met de mogelijkheid die bestaat om de voorlopige hechtenis van personen zonder een geldig verblijfsstatus hier te lande onder voorwaarden te schorsen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en er derhalve sprake is van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling.
Op grond van de inhoud van voormelde adviezen, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat de termijn van de maatregel wordt verlengd. De rechtbank zal de terbeschikkingstelling, overeenkomstig de vordering en het verlengingsadvies, met één jaar verlengen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de dwangverpleging voorwaardelijk moet worden beëindigd. De rechtbank overweegt hierbij het navolgende.
De terbeschikkingstelling met dwangverpleging is primair bedoeld om de samenleving te beschermen tegen terbeschikkinggestelden voor zolang er nog sprake is van een hoog recidiverisico. Secundair is zij er op gericht om de terbeschikkinggestelde adequaat te behandelen zodat deze kan resocialiseren en in de samenleving kan terugkeren. Op dit laatste doel is de behandeling toegespitst. De terugkeer in de samenleving geschiedt in beginsel geleidelijk via het verlovenstelsel en (vervolgens) de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
In het onderhavige geval is de terbeschikkingstelling ingegaan op 3 juni 2003. De terbeschikkinggestelde verbleef toen rechtmatig in Nederland. Mede gelet op de opgelegde terbeschikkingstelling is de terbeschikkinggestelde nadien tot ongewenst vreemdeling verklaard en is aan hem in 2012 een inreisverbod uitgevaardigd. Aan de hand van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de terbeschikkinggestelde binnen de klinische setting al sinds 2009 uitbehandeld is en dat sindsdien een resocialiserende vervolgbehandeling geïndiceerd is. Door de vreemdelingenrechtelijke status van de terbeschikkinggestelde kon echter geen resocialisatietraject worden ingezet. Op grond van artikel 2, lid 6, onder a van de Verlofregeling TBS wordt immers geen machtiging tot verlof verleend aan personen met een inreisverbod. Er is sprake van een patstelling, waarbij de vreemdelingenrechtelijke status van de terbeschikkinggestelde het onmogelijk maakt om geleidelijk via het verlofstelsel te resocialiseren en tot nu toe ook in de weg heeft gestaan aan voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
Een eventuele mogelijkheid tot het doorbreken van deze patstelling biedt artikel 38la van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt vast dat de Minister van Veiligheid en Justitie er tot op heden kennelijk niet voor heeft gekozen dit traject in te zetten en dat de terbeschikkinggestelde niet in aanmerking komt voor beëindiging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging via deze weg.
Beëindiging op grond van voornoemd artikel kan alleen plaatsvinden ten aanzien van een terbeschikkinggestelde voor wie door de Minister van Veiligheid en Justitie passende voorzieningen in het land van herkomst zijn geregeld. Deze voorzieningen dienen gericht te zijn op in ieder geval vermindering van de stoornis en het daarmee samenhangende recidivegevaar. Uit het rapport van de instelling blijkt dat op grond van de op dit moment voorhanden zijnde informatie de inschatting is dat aan de voorwaarden voor minimale zorg en begeleiding in Kroatië, met name op de langere termijn niet kan worden voldaan. Daarnaast zal bij het uitzetten van de terbeschikkinggestelde naar Kroatië zijn sociaal netwerk wegvallen, hetgeen niet bevorderlijk is voor het resocialisatieproces. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uitgangspunt moet zijn dat de behandeling en resocialisatie in Nederland moet plaatsvinden.
Zoals reeds overwogen is het praktiseren van de verschillende verloven een gangbare weg, alvorens de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen. In casu kan deze weg - al gedurende vele jaren - niet worden bewandeld doordat, vanwege de vreemdelingenrechtelijke positie van de terbeschikkinggestelde, geen verlofmachtigingen werden verstrekt. Zowel de instelling, de externe psychiater, de externe psycholoog als de reclassering heeft echter desalniettemin geadviseerd tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Zij hebben in hun respectievelijke rapporten aangegeven dat de omstandigheid dat binnen het kader van dwangverpleging niet met verloven is geoefend in deze zaak geen beletsel vormt om de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen.
De rechtbank constateert dat zij, indien de vreemdelingenrechtelijke aspecten geen rol zouden spelen, onder de gegeven omstandigheden tot de conclusie zou komen dat de dwangverpleging voorwaardelijk zou moeten worden beëindigd, onder de voorwaarden zoals opgesteld door de reclassering.
De enige belemmering voor voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging is de vreemdelingenrechtelijke positie van de terbeschikkinggestelde, waardoor de terbeschikkinggestelde is beperkt in zijn bewegingsvrijheid en op grond waarvan hij mogelijk strafbaar is als hij zich buiten een gesloten afdeling van een kliniek begeeft. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak [persoon] tegen Duitsland van 22 maart 2012, no 5123/07. Uit deze uitspraak valt af te leiden dat onder omstandigheden het (omwille van zijn vreemdelingenrechtelijke status) anders behandelen van een vreemdeling, die tot vrijheidsbeneming is veroordeeld, dan een eigen onderdaan of een vreemdeling met een verblijfsstatus in strijd kan komen met het discriminatieverbod van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in samenhang met artikel 5 EVRM.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 4 juli 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:4877) onder meer overwogen dat een bijstelling van de Verlofregeling TBS in het licht van voornoemde uitspraak van het EHRM noodzakelijk lijkt. De rechtbank stelt vast dat een dergelijke bijstelling tot op heden echter niet tot stand is gekomen.
Op artikel 14 juncto 5 EVRM kan in beginsel pas een geslaagd beroep worden gedaan indien alle procedurele mogelijkheden om de beslissingen ten aanzien van de vreemdelingenrechtelijke positie aan te vechten reeds zijn benut dan wel niet meer kunnen worden ingezet. Tegen het inreisverbod is namens de terbeschikkinggestelde hoger beroep ingesteld bij de Afdeling rechtspraak van de Raad van State. Deze procedure loopt nog.
Uit de onderliggende stukken is gebleken dat de IND voornemens is bij een opheffing van het inreisverbod de maatregel van ongewenstverklaring op te leggen. Daartegen kan weer beroep worden ingesteld. De uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State zal dan ook geen verandering brengen in de reeds ontstane patstelling.
Naar het oordeel van de rechtbank is de terbeschikkinggestelde in wezen in een uitzichtloze situatie komen te verkeren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er, zoals hiervoor is beschreven, reeds jaren sprake is van een patstelling, waarbij enkel de vreemdelingenrechtelijke positie van de terbeschikkinggestelde een belemmering vormt voor resocialisatie en terugkeer in de samenleving. Onder deze omstandigheden kan het feit dat er nog procedurele mogelijkheden zijn om de vreemdelingenrechtelijke status aan te vechten naar het oordeel van de rechtbank niet langer in de weg staan aan een geslaagd beroep op artikel 14 juncto 5 EVRM. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de onmogelijkheid om veroordeelde door middel van verloven te laten resocialiseren vanwege de enkele reden dat de vreemdelingenrechtelijke positie van de terbeschikkinggestelde dat zou belemmeren, een schending van artikel 14 juncto artikel 5 EVRM oplevert.
Het voorwaardelijk beëindigen van de dwangverpleging kan, zoals hiervoor is overwogen, in deze zaak een volwaardig alternatief bieden voor de resocialisatie van veroordeelde. De rechtbank heeft aandacht voor het feit dat de beperkingen in de bewegingsvrijheid die de vreemdelingenrechtelijke positie van de terbeschikkinggestelde meebrengen, zich thans niet verhouden met voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. De rechtbank is echter van oordeel dat artikel 14 juncto 5 EVRM er in dit geval toe noopt de terbeschikkinggestelde een zoveel mogelijk gelijkwaardige behandeling en resocialisatie te bieden als aan een terbeschikkinggestelde eigen onderdaan of een terbeschikkinggestelde vreemdeling met een verblijfsstatus. Dat brengt mee dat de rechtbank gezien de geconstateerde verdragschending -en nu wetgeving op korte termijn niet valt te verwachten - een noodverband zal dienen te leggen, in die zin dat zij zal bepalen dat de vreemdelingenrechtelijke positie niet in de weg kan staan aan het toekennen van de bewegingsvrijheden die nodig zijn om invulling te geven aan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging met de voorwaarden zoals opgesteld door de reclassering.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk dient te worden beëindigd.
Mede op basis van de cruciale rol die het sociale netwerk volgens de deskundigen bij het resocialisatietraject heeft en met inachtneming van de IFZ indicatie, acht de rechtbank de FPK te [plaats] de meest aangewezen instelling om de terbeschikkinggestelde op te nemen. De familie van de terbeschikkinggestelde is in deze regio woonachtig. De rechtbank wijst de FPK te [plaats] aan als de verpleeginrichting waar de terbeschikkinggestelde ter behandeling dient te worden opgenomen in het kader van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
De opstelling van de FPK te [plaats] zoals ter kennis is gebracht aan de reclassering en de instelling, vormt voor de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen over de plaatsing. De rechtbank wijst hierbij op artikel 11 lid 1 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden dat voorschrijft dat een inrichting verplicht is een terbeschikkinggestelde op te nemen aan wie middels rechterlijke uitspraak de voorwaarde is gesteld tot opname in een door de rechter aangewezen inrichting. De rechtbank vertrouwt erop dat de FPK te [plaats] zich ten volle in zal zetten voor de behandeling van de terbeschikkinggestelde.
De rechtbank zal de na te melden voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde stellen. De terbeschikkinggestelde heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d, 38e en 38g van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van veroordeelde met één jaar.
De rechtbank beëindigt voorwaardelijk de verpleging van overheidswege.
De rechtbank stelt daarbij als algemene voorwaarden, dat de terbeschikkinggestelde:
- zich onthoudt van het plegen van strafbare feiten;
- zal meewerken aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in het kader van het landelijk opgestelde opsporingsbeleid ten aanzien van terbeschikkinggestelden;
- zich onder toezicht van de reclassering zal stellen en zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen en meldplicht door of namens deze instelling aan hem te geven;
- toestemming zal geven om gegevens uit te wisselen met personen en instanties die in het kader van het toezicht erbij betrokken worden.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden, dat de terbeschikkinggestelde:
- zal meewerken aan het behandel- en resocialisatieaanbod van de FPK te [plaats];
- zich zal onthouden van alcohol- en drugsgebruik en dat hij zal meewerken aan de controles die hierop zijn gericht;
- medewerking verleent aan de intakeprocedure en het behandelaanbod gericht op zijn middelengebruik;
- zijn medicatie neemt zoals voorgeschreven en dat hij zal meewerken aan de controles die hierop zijn gericht;
- in crisissituaties en/of in geval van verslechtering van het klinisch beeld, zal meewerken aan terugplaatsing naar [locatie] voor de duur van maximaal tweemaal zeven weken, welke terugplaatsing mede als doel heeft te onderzoeken of het verantwoord is het traject van de voorwaardelijke beëindiging voort te zetten;
- inzicht geeft in zijn financiën en dat indien het noodzakelijk is zal meewerken aan een schuldhulpverleningstraject;
- zich inzet om passende dagbesteding te vinden en te behouden, wanneer dit mogelijk wordt geacht in zijn traject;
- niet van woonplek verandert zonder voorafgaande toestemming van de reclassering en
- uitdrukkelijk openheid geeft over zijn psychische gesteldheid, eventuele stemmen die hij hoort en zucht naar drugs.
Wijst de FPK te [plaats] aan als de instelling waar de terbeschikkinggestelde verder (klinisch) zal worden behandeld.
Bepaalt dat de vreemdelingenrechtelijke positie van de terbeschikkinggestelde niet in weg kan staan aan het toekennen van de bewegingsvrijheden die nodig zijn om invulling te geven aan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
Verleent aan Reclassering Nederland opdracht als bedoeld in artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2014.
w.g.
Wijma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Dölle
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Wit
locatie Leeuwarden,
Jansen