ECLI:NL:RBNNE:2014:5353

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
18.820225-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en openlijk geweld in vereniging

Op 30 oktober 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 3 juli 2014 samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers op een parkeerterrein in Groningen. De verdachte is beschuldigd van het (onder andere) wegduwen, stompen en schoppen van de slachtoffers, waarbij zij ook dreigende woorden heeft geuit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededaders meermalen met kracht tegen het hoofd van een van de slachtoffers hebben getrapt, terwijl deze weerloos op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een klinische instelling. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/820225-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
30 oktober 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans preventief gedetineerd in de [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 oktober 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C. Coster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 juli 2014 te [pleegplaats] met een ander of anderen, op een openbare plaats en/of op of aan de openbare weg, te weten parkeerterrein van [winkelcentrum] aan/nabij de [straatnaam 1] of de [straatnaam 2], in elk geval op een openbare plaats en/of op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het (met kracht)
- ( weg)duwen van die [slachtoffer 1], en/of
- stompen en/of slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of
- roepen van woorden als "schiet ze neer", althans woorden van gelijke aard
of strekking, en/of
- aannemen van een dreigende houding en/of het houden van een hand achter de
rug en aldus/althans de indruk wekkend een (vuur)wapen bij zich te hebben
en/of het (daarbij/vervolgens) roepen van woorden als "ik heb dat ding hier",
althans woorden van gelijke aard of strekking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 03 juli 2014 te [pleegplaats] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"schiet ze neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
zij op of omstreeks 3 juli 2014 te [pleegplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen met haar mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 2], die op dat moment op de grond lag, meermalen (met kracht) in het gezicht, in elk geval tegen het hoofd, heeft geschopt en/of
getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 3 juli 2014 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, tezamen met haar mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 2], die op dat moment op de grond lag, een of meermalen (met kracht) in het gezicht, in elk geval tegen het hoofd, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 3 juli 2014 te [pleegplaats] met een ander of anderen, op een openbare plaats en/of op of aan de openbare weg, te weten parkeerterrein van [winkelcentrum] aan/nabij de [straatnaam 1] of de [straatnaam 2], in elk geval op een openbare plaats en/of op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het (met kracht)
- ( weg)duwen van die [slachtoffer 2], en/of
- stompen en/of slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of
- schoppen en/of trappen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of
- stompen en/of slaan en/of schoppen en/of trappen tegen (andere) delen van
het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- roepen van woorden als "schiet ze neer", althans woorden van gelijke aard
of strekking, en/of
- aannemen van een dreigende houding en/of het houden van een hand achter de
rug en aldus/althans de indruk wekkend een (vuur)wapen bij zich te hebben
en/of het (daarbij/vervolgens) roepen van woorden als "ik heb dat ding hier",
althans woorden van gelijke aard of strekking,
waarbij zij, verdachte, die [slachtoffer 2] tegen het hoofd en/of rug heeft geschopt en/of getrapt, en welk door haar gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (traumatisch schedel/hersenletsel en/of (een) kneuzing(en) in de nek) voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 03 juli 2014 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) ,
die op dat moment op de grond lag, een of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd en/of rug heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Van het onder 2 primair ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken. Het valt niet uit te sluiten dat verdachte het hoofd van het slachtoffer heeft geraakt, maar zij heeft naar eigen zeggen niet speciaal op het hoofd gemikt. Haar intentie was om tegen de rug van het slachtoffer te schoppen. Door zo te handelen heeft verdachte geen oogmerk op de dood van het slachtoffer gehad.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past bij de beoordeling van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
Ten aanzien van het onder 1 primair laste gelegde
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 juli 2014, opgenomen op pagina 71 e.v. van dossier nummer PL01KG-2014097061 Z d.d. 4 september 2014, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 1]
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, inhoudende, zakelijk weergegeven:
De tweede persoon lag op de grond en die heb ik één keer geschopt. Ik heb misschien twee keer geschopt.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juli 2014, opgenomen op pagina 104 e.v. van dossier nummer PL01KG-2014097061 Z d.d. 4 september 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven:
Vannacht, donderdag 3 juli 2014 omstreeks 02.05 uur was ik samen met vier vrienden, waaronder [slachtoffer 1], aan het voetballen op de parkeerplaats van het [winkelcentrum], gevestigd aan de [straatnaam 2] te [pleegplaats].
Toen ik op de grond lag begon de bestuurder mij te schoppen op mijn hoofd en in mijn gezicht. De bestuurder schopte mij meerdere malen. Vervolgens zag ik dat de vrouw mij ook begon te schoppen. De vrouw schopte mij meerdere malen op mijn hoofd. Ik voelde hevige pijn aan mijn hoofd en over mijn gehele lichaam. De bestuurder en de vrouw bleven doorgaan met schoppen. Ik voelde zoveel pijn, begon alles wazig te zien en raakte mijn bewustzijn kwijt. Ik ben enkele minuten van de wereld geweest. (De rechtbank leest op grond van de inhoud van het dossier voor "de bestuurder" [medeverdachte] en voor "de vrouw" verdachte).
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 juli 2014, opgenomen op pagina 71 e.v. van dossier nummer PL01KG-2014097061 Z d.d. 4 september 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Vannacht, donderdag 3 juli 2014 omstreeks 02.12 uur bevond ik mij met vier vrienden, waaronder [slachtoffer 2] op een parkeerplaats, gelegen naast [winkelcentrum]. Ik zag dat de man in de richting van [slachtoffer 2] liep en hem eigenlijk gelijk naar de grond werkte. Ik zag dat zowel de man, de bestuurder, en de vrouw [slachtoffer 2] tegen het lichaam en hoofd schopten en sloegen. Ik zag dat ze misschien wel minutenlang tegen [slachtoffer 2]'s hoofd en lichaam hebben geslagen en geschopt.
Een ander geschrift, zijnde een medische verklaring d.d. 3 juli 2014 met betrekking tot [slachtoffer 2], opgemaakt door onder andere C.A.J. Vroomen, neuroloog, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Conclusie: 1) Licht traumatisch schedel-hersenletsel. 2) Subjectieve sensibele klachten.
Een proces-verbaal d.d. 3 juli 2014, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige], zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [slachtoffer 2] op zijn rug viel. Hij probeerde gelijk op te staan echter, op dat moment werd hij vol op zijn hoofd getrapt door de vrouw. De vrouw trok haar been als het ware omhoog waardoor deze in een hoek van 90 graden kwam. Ik zag dat de vrouw, vanuit die positie gezien, vol op het hoofd van [slachtoffer 2] trapte waardoor niet alleen de punt van haar schoen [slachtoffer 2] zijn hoofd raakte, maar haar hele schoen en daarbij ook de hak.
Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en haar medeverdachte aangever meerdere malen met kracht tegen zijn hoofd hebben getrapt en geschopt, terwijl hij op dat moment weerloos op de grond lag.
Omtrent de vraag of het opzet van verdachte gericht was op de dood van aangever overweegt de rechtbank als volgt. Voorop wordt gesteld dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden als gevolg van zijn gedragingen.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gebezigde bewijsmiddelen de handelingen van verdachte naar hun aard en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, de aanmerkelijke kans opleverden dat aangever zou komen te overlijden en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Bij dit oordeel heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat door verdachte en haar mededader diverse malen met geschoeide voet op intensieve wijze tegen het hoofd van aangever is getrapt.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is met vitale levensfuncties, waaronder het brein, zodat een levensbedreigende situatie kan worden aangenomen. De rechtbank acht de aard van verdachtes gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot het toebrengen van fataal lichamelijk letsel bij aangever, dat hieruit valt af te leiden dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg welbewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van het medeplegen van een poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 3 juli 2014 te [pleegplaats] met een ander, aan de openbare weg, te weten parkeerterrein van [winkelcentrum] aan de [straatnaam 1], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het
- wegduwen van die [slachtoffer 1] en
- stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en
- roepen van woorden als "schiet ze, schiet ze", althans woorden van gelijke aard
of strekking;
2.
zij op 3 juli 2014 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, tezamen met haar mededader, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt en getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

2 primair: medeplegen van poging tot doodslag

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd in het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 25 september 2014.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen die met name het onder 2 primair ten laste gelegde voor het slachtoffer heeft gehad. Voorts heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat verdachte meerdere malen is veroordeeld voor strafbare feiten. Tot slot heeft de officier van justitie rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit op de dagvaarding.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zo snel mogelijk met een klinische behandeling wil beginnen. Verdachte kan op 17 november 2014 in het IMC worden opgenomen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met deze opnamedatum. Aan verdachte moet een gedeeltelijk voorwaardelijke straf worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het door verdachte ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van de straf kunnen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld die de reclassering heeft geadviseerd in het reclasseringsadvies d.d.
25 september 2014.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportage, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Zij heeft zonder enige aanleiding samen met haar medeverdachte tegen het hoofd van aangever getrapt terwijl hij weerloos op de grond lag. Een getuige verklaart zelfs dat dit geweld minutenlang duurde. Verdachte heeft door haar gedragingen welbewust een levensbedreigend gevaar voor aangever in het leven geroepen. Dat het handelen van verdachte geen fatale gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad is niet aan verdachte te danken geweest. Verdachte heeft op laffe en grove wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Door dergelijk geweld, zeker wanneer dit in het openbaar plaatsvindt, worden algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving aangewakkerd.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld in vereniging. Geen van de aangevers heeft enige aanleiding gegeven tot dit gewelddadig optreden. Door het plegen van openlijk geweld wordt er inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. De vrienden van aangevers waren ongewild getuige van deze incidenten, terwijl openlijk geweld ook in zijn algemeenheid aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving bijdraagt.
In het nadeel van verdachte zal de rechtbank er bovendien rekening mee houden dat verdachte ter terechtzitting van 16 oktober 2014 een diefstal in vereniging heeft bekend, welke is gepleegd op 18 oktober 2012. Dit strafbaar feit staat ad informandum op de dagvaarding met parketnummer 18/820225-14 vermeld. Voor dit feit zal verdachte niet afzonderlijk worden vervolgd.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 september 2014 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld voor strafbare feiten, ook voor het plegen van een geweldsdelict.
De rechtbank heeft tot slot rekening gehouden met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 25 september 2014. De reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf moeten de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat zij van oordeel is dat de op te leggen straf recht doet aan de aard en ernst van het bewezen verklaarde.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen zal de rechtbank, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Benadeelde partij (feit 2)

[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde alsmede de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van hoofdelijkheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het immateriële deel van de vordering gematigd dient te worden.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Het gaat om tot op heden geleden schade. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2014.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank bepaalt dat verdachte niet tot vergoeding van de schade dan wel de proceskosten is gehouden voor zover deze reeds door zijn mededader is voldaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 36f, 45, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
tweejaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde respons geven wanneer zij een uitnodiging krijgt van de reclassering. hierna moet zij zich gedurende de door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering dit gedurende deze perioden nodig acht.
2. Veroordeelde wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich te laten opnemen bij het Intramuraal Motivatie Centrum (IMC) van Verslavingszorg Noord-Nederland of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, voor de duur van maximaal twaalf maanden.
3. Veroordeelde conformeert zich aan een toeleiding naar een begeleide dan wel beschermde woonvorm bij een nader te bepalen instelling indien de kliniek en de reclassering dat nodig achten en zij houdt zich aldaar aan de afspraken.
4. Indien de reclassering het noodzakelijk acht zal veroordeelde zich aansluitend op een succesvolle klinische behandeling conformeren aan een ambulant behandeltraject bij een nader te bepalen forensische (verslavings)polikliniek.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (feit 2)

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 4.215,99 (zegge: vierduizend tweehonderd vijftien euro en negenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2014, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 4.215,99 (zegge: vierduizend tweehonderd vijftien euro en negenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
52 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 215,99 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mrs. L.H.A.M. Voncken en L.C. Bosch, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 oktober 2014.
Mr. Tebbenhoff Rijnenberg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.