ECLI:NL:RBNNE:2014:5352

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
18.820226-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld in vereniging na onvoldoende bewijs van significante bijdrage

Op 30 oktober 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijk geweld in vereniging. De zaak kwam voort uit een incident op 3 juli 2014, waarbij de verdachte samen met anderen op een openbare plaats geweld zou hebben gepleegd tegen twee slachtoffers. De tenlastelegging omvatte onder andere het duwen, slaan en schoppen van de slachtoffers, alsook het dreigen met een (vuur)wapen. Tijdens de zitting op 16 oktober 2014 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie.

De officier van justitie stelde dat de verdachte een significante bijdrage aan het geweld had geleverd door de groep te versterken en dreigende woorden te roepen. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen fysiek geweld had gebruikt en zijn woorden bedoeld waren om het geweld te stoppen. De rechtbank beoordeelde de verklaringen van de verdachte en getuigen en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een significante bijdrage aan het geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het primair en subsidiair ten laste gelegde.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. Dit vonnis is een voorbeeld van hoe de rechtbank zorgvuldig de bewijsvoering en de verklaringen van betrokkenen weegt voordat tot een uitspraak wordt gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/820226-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
30 oktober 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [Geboorteplaats],
wonende te [woonplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 oktober 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Eefting, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C. Coster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juli 2014 te [pleegplaats] met een ander of anderen, op een openbare plaats en/of op of aan de openbare weg, te weten parkeerterrein van [winkelcentrum] aan/nabij de [straatnaam 1] of de [straatnaam 2], in elk geval op een openbare plaats en/of op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] welk geweld bestond uit het (met kracht)
- ( weg)duwen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of
- stompen en/of slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 1]
en/of
- schoppen en/of trappen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of
- stompen en/of slaan en/of schoppen en/of trappen tegen (andere) delen van
het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- roepen van woorden als "schiet ze neer", althans woorden van gelijke aard
of strekking, en/of
- aannemen van een dreigende houding en/of het houden van een hand achter de
rug en aldus/althans de indruk wekkend een (vuur)wapen bij zich te hebben
en/of het (daarbij/vervolgens) roepen van woorden als "ik heb dat ding hier",
althans woorden van gelijke aard of strekking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 03 juli 2014 te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "schiet ze, schiet
ze", en/of "Ik heb dat ding hier, ik heb dat ding hier", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- ( daarbij) zijn hand(en) achter zijn rug gehouden, alsof hij daar een wapen had.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte een voldoende significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Zo heeft verdachte de groep getalsmatig versterkt. Tevens heeft hij geroepen: "Ik heb dat ding hier, ik heb dat ding hier", waarbij hij zijn hand achter zijn rug hield en op die manier deed alsof hij een wapen bij zich had. De verklaring van verdachte dat hij deze woorden heeft geroepen om zijn medeverdachten met het geweld te doen stoppen, is geen geloofwaardige verklaring. Verdachte heeft het geweld niet doen stoppen, hij heeft het juist aangemoedigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Beoordeling
Vrijspraak van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte zelf enig fysiek geweld heeft gebezigd.
Voor een bewezenverklaring van het in vereniging plegen van openlijk geweld is dat overigens ook niet vereist. Van het in vereniging plegen van geweld is sprake indien een verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het toegepaste geweld. Er moet sprake zijn van gedragingen die het geweld hebben bevorderd.
Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat verdachte tijdens het door zijn medeverdachten gepleegde geweld heeft geroepen “ik heb dat ding hier, ik heb dat ding hier”. Hij heeft ter terechtzitting hierover verklaard dat hij dit deed om zijn medeverdachten de auto in te krijgen, zodat het geweld zou stoppen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij [medeverdachte 1]aan diens mouw heeft getrokken om hem weg te krijgen van het slachtoffer.
De verklaring van verdachte vindt steun in de verklaring van [getuige], die heeft verklaard dat hij de door verdachte geuite woorden, te weten “ik heb dat ding hier, ik heb dat ding hier, we moeten weg”, heeft gehoord. Ook heeft hij verklaard dat verdachte zich niet bemoeide met het gevecht en dat hij de bestuurder van de auto, lees: [medeverdachte 1](toevoeging door de rechtbank), van aangever [slachtoffer 1] aftrok.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte niets heeft gedaan en dat hij zijn medeverdachten weer in de auto probeerde te krijgen.
Gelet op voornoemde verklaringen in onderlinge samenhang gezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van een significante of wezenlijke bijdrage van verdachte aan het gepleegde geweld.
Het primair ten laste gelegde kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden en de rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ook van het subsidiair ten laste gelegde zal de rechtbank verdachte vrijspreken. Nadat verdachte had geroepen: "ik heb dat ding hier, ik heb dat ding hier", riep hij: "we moeten weg:" en trok zijn medeverdachte van [slachtoffer 1] af. De rechtbank is van oordeel dat - gelet op het samenstel van de door verdachte geuite woorden en handelingen - voor de omstanders geen redelijke vrees kon ontstaan dat er een misdrijf jegens hen zou worden gepleegd.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van hoofdelijkheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, nu verdachte moet worden vrijgesproken.
Beoordeling
Verdachte zal worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk is, zodat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mrs. L.H.A.M. Voncken en L.C. Bosch, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 oktober 2014.
Mr. Tebbenhoff Rijnenberg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.