ECLI:NL:RBNNE:2014:5340

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
30 oktober 2014
Zaaknummer
18.198633-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en oplichting door verkoop van gehuurde machines

Op 21 oktober 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verduistering en oplichting. De verdachte had machines gehuurd van verschillende bedrijven en deze vervolgens zonder toestemming verkocht aan derden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering door de gehuurde machines, waaronder een verreiker en een bouwkraan, wederrechtelijk toe te eigenen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan oplichting, omdat hij zich voordeed als de rechtmatige eigenaar van een verreiker en deze aan een derde verkocht, terwijl hij niet bevoegd was om dit te doen.

De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met het grote tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die te maken had met een faillissement. De officier van justitie had een werkstraf van 240 uur geëist, maar de rechtbank besloot tot een lagere werkstraf van 120 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden.

De uitspraak benadrukt het belang van vertrouwen in het handelsverkeer tussen huurders en verhuurders, en de gevolgen van het schenden van dat vertrouwen door de verdachte. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en de inhoud van de huurovereenkomsten, waaruit bleek dat de verdachte geen recht had om de gehuurde machines te verkopen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/198633-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 oktober 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.D. Postma, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Groenewegen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 27 juli 2011 tot en met 27 november 2011 te of bij [pleegplaats 1], in de gemeente Harlingen, althans te [pleegplaats 2], in de gemeente Littenseradiel, in ieder geval in Nederland, opzettelijk een verreiker (van het merk Caterpillar, type TH63) en/of een bouwkraan (van het merk Caterpillar, type M313C), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten uit hoofde van een huurovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 oktober 2011 tot en met 7 december 2011 te of bij [pleegplaats 1], in de gemeente Harlingen en/of te of bij Leek, in de gemeente Leek, in ieder geval in Nederland, opzettelijk een mobiele graafmachine (van het merk JCB), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten uit hoofde van een huurovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in of omstreeks de periode van 12 november 2011 tot en met 21 december 2011 te of bij [pleegplaats 1], in de gemeente Harlingen, althans te of bij [pleegplaats 3], in de gemeente Franekeradeel, opzettelijk een verreiker (van het merk J.C.B.), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten uit hoofde van een huurovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2011 tot en met 31 augustus 2011 te of bij [pleegplaats 1], in de gemeente Harlingen, althans te [pleegplaats 2], in de gemeente Littenseradiel, in ieder geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1]heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer € 9730,--), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, die [slachtoffer 1]een verreiker (van het merk Caterpillar, type TH63) verkocht en/of zich daarbij voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van deze verreiker en/of verzwegen, dat deze verreiker reeds aan een ander in eigendom toebehoorde en/of dat verdachte niet bevoegd was tot de verkoop van de verreiker, in elk geval zich voorgedaan als een bonafide verkoper die gerechtigd was tot de verkoop van die verreiker en/of het eigendom bezat van die verreiker en/of handelings- en/of beschikkings- en/of leveringsbevoegd was ten aanzien van die verreiker, waardoor die [slachtoffer 1]werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde tot oplegging van 240 uur werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis.

Beoordeling van het bewijs

De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het wederrechtelijk toe-eigenen van de machines, omdat hij toestemming had van de betreffende bedrijven om deze machines te verkopen. De raadsman heeft daartoe ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde nog aangevoerd dat dit ook blijkt uit een door de [bedrijf 2] verzonden email, die zich in het dossier bevindt.
Nu verdachte gerechtigd was deze machines door te verkopen, dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde dient eveneens vrijspraak te volgen, nu verdachte geen oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen heeft gehad, zodat geen sprake is van oplichting. Verdachte was ook in deze zaak gerechtigd de machine te verkopen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft bekend de door hem gehuurde machines te hebben verkocht. Verdachte heeft door de in de tenlastelegging genoemde machines te verkopen als heer en meester over deze goederen beschikt, terwijl hij daartoe volgens de door hem ondertekende huurovereenkomsten niet gerechtigd was. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het wederrechtelijk toe-eigenen omdat hij toestemming had om de machines te verkopen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte echter wel voorwaardelijk opzet op verduistering gehad. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat uit de tussen verdachte en de bedrijven gesloten schriftelijke huurovereenkomsten blijkt dat verdachte geen eigenaar was van de door hem gehuurde machines en dat uit deze overeenkomsten evenmin blijkt dat hij gerechtigd was deze machines te verkopen.
Het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij mondeling toestemming had om deze machines door te verkopen acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft deze stelling ook niet nader onderbouwd.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde bevindt zich een emailbericht in het dossier van Ronald Duiveman (vertegenwoordiger van [bedrijf 2]) gericht aan [persoon 1], directeur van [bedrijf 3] (de potentiële koper) waarin wordt aangegeven dat verdachte toestemming had om de aan [bedrijf 2] toebehorende machine door te verkopen. De rechtbank verstaat de inhoud van deze email, mede gelet op de verklaringen hieromtrent van [persoon 2] (directeur van [bedrijf 2] en [persoon 1]), aldus dat deze toestemming betrekking heeft op het feit dat verdachte de machine mocht verkopen, nadat hij deze had betaald aan [bedrijf 2]. Nu verdachte niet nader heeft onderbouwd dat hij deze machine vòòrdat hij overging tot door verkopen van deze machine reeds had betaald, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat hij deze machine mocht (door)verkopen.
Gelet op het vorenstaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte wist dat hij de machines niet mocht verkopen en dat hij door dat toch te doen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich door die verkoop schuldig zou maken aan de verduistering van die machines.
De rechtbank acht eveneens het onder 4 ten laste gelegde bewezen. Verdachte heeft een verreiker gehuurd bij de firma [bedrijf 1] Nadat deze verreiker was afgeleverd bij verdachte, heeft hij contact opgenomen met [slachtoffer 1], aan wie hij nog een geldbedrag schuldig was. Tegenover [slachtoffer 1] heeft verdachte zich daarna voorgedaan als bonafide verkoper die de mogelijkheid had om de verreiker te verkopen, teneinde met deze verkoop een uitstaande schuld van verdachte bij [slachtoffer 1] te voldoen. Nadat [slachtoffer 1] en verdachte tot overeenstemming waren gekomen over de prijs, heeft [slachtoffer 1] na vereffening van de schuld die verdachte had, een resterend geldbedrag naar verdachte overgemaakt.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen en [slachtoffer 1] op die manier heeft bewogen tot afgifte van geld.

Bewijsmiddelen

De rechtbank overweegt met betrekking tot hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 is ten laste gelegd het volgende.
1. De door verdachte op de terechtzitting afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de periode van 27 juli 2011 tot en met 27 november 2011 heb ik te [pleegplaats 1] een verreiker van het merk Caterpillar, type TH63 en een bouwkraan van het merk Caterpillar, type M313C, gehuurd van [bedrijf 1] Ik heb deze machines doorverkocht.
In de periode van 11 oktober 2011 tot en met 7 december 2011 heb ik te [pleegplaats 1] een graafmachine van het merk JCB gehuurd van [bedrijf 2] en deze doorverkocht.
In de periode van 12 november 2011 tot en met 21 december 2011 heb ik te [pleegplaats 1] een verreiker van het merk JCB gehuurd van [bedrijf 7] Ik heb deze machine doorverkocht.
In de periode van 15 augustus 2011 tot en met 31 augustus heb ik te [pleegplaats 1] een verreiker van het merk Caterpillar TH63 verkocht aan M.R. [slachtoffer 1].
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2013019639, gesloten op 6 maart 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02R1 2011107638-7, d.d. 14 februari 2012, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2](blz. 78 - 81):
Ik doe aangifte tegen [verdachte] uit [pleegplaats 1], directeur/eigenaar van het [bedrijf 4]. Op 27 juli 2011 heeft [verdachte] een huurcontract ondertekend voor de huur van een
Caterpillar TH 63. Er was door [verdachte] geen recht van koop op deze machine.
Op 5 augustus 2011 is deze machine afgeleverd bij de [bedrijf 5] uit [pleegplaats 2].
Op 23 september 2011 heeft [verdachte] een huurcontract ondertekend voor de huur van een Caterpillar M313C.
Er was door [verdachte] geen recht van koop op deze machine. De machine is door ons bedrijf op 26 september 2011 afgeleverd bij het [bedrijf 5]te [pleegplaats 2].
Op 7 oktober 2011 werden wij gebeld door [persoon 3] uit [pleegplaats 2].
Hij vertelde dat hij een Caterpillar M313C op onze website had zien staan, welke hij in zijn bezit had gehad. Het betrof de Caterpillar M313C.
Deze Caterpillar had hij verkocht aan Jochems uit [plaats 2]. Hij vertelde ons ook dat hij deze had gekocht van [verdachte] uit [pleegplaats 1].
Ik vertelde aan [persoon 3] dat ik nog een machine, de Caterpillar TH63, op deze manier kwijt was. Later belde [persoon 3] mij weer en vertelde hij dat de TH63 bij [slachtoffer 1] in [plaats 1] stond. Ik ben toen op de website van [slachtoffer 1] gaan kijken en daar zag ik toen onze Caterpillar TH 63 staan.
Ik heb op 7 oktober 2011 contact gezocht met [verdachte]. Eerst wilde hij van niets weten. Hij gaf later toe dat hij de twee machines had verkocht.
De Caterpillar M313C stond in [plaats 2] bij de [firma] en de Caterpillar TH63 in [plaats 1] bij de [slachtoffer 1]
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02R1 2011107638-4, d.d. 24 januari 2012, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [persoon 3](blz. 87, 88):
Ik ben directeur/eigenaar van [onderneming], gevestigd te [plaats 3].
Ik ben eind augustus/begin september 2011 in contact gekomen met [verdachte] van [bedrijf 4]. [verdachte] heeft me gevraagd wat ik zocht. Later belde hij me op dat hij een Caterpillar M313C te koop had. Deze Caterpillar stond gestald bij de [bedrijf 5] te [pleegplaats 2]. Ik bood [verdachte] 30.000 euro en uiteindelijk kwamen we uit op 31.000 euro zonder BTW. Ik heb de Caterpillar doorverkocht aan [firma].
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02R1 2011107638-11, d.d. 12 februari 2013, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [persoon 4] (blz. 99 - 101):
V; Wat is uw functie binnen het bedrijf [bedrijf 1] te [plaats 4].
A: Ik ben Shales & Rental Manager.
V; Kent u [verdachte] uit [pleegplaats 1].
A; Deze ken ik.
V: Welke machines zijn door u aan hem verhuurd.
A: Eerst heb ik de TH 63 verhuurd. Wij hebben toen alle contracten getekend en hij betaalde de huur. Hij had wel toestemming deze kraan te verhuren aan derden. Ditzelfde gold voor de M313C.
V: Wanneer heeft u deze machines aan hem verhuurd.
A: Dat zal in juni 2011 geweest. Na ongeveer 6 weken kwam de tweede machine.
V: Onder welke voorwaarden worden de machines verhuurd.
A: De machines mochten wel door [verdachte] verhuurd worden.
V: Heeft [verdachte] u benaderd voor het verkopen van deze machines.
A: Deze verhuurmachines kon hij niet verkopen. Deze twee machines, welke door [verdachte] werden gehuurd, waren verhuurmachines. Deze twee machines waren voor de verhuur en niet voor de koop of verkoop.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02IA 2012058204-1, d.d. 4 juni 2012, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1](blz. 118 - 120):
Ik doe aangifte van oplichting. Ik ben eigenaar van [slachtoffer 1] heftrucks te [plaats 1].
In april 2010 heb ik twee heftrucks verhuurd aan [verdachte] uit [pleegplaats 1]. [verdachte] heeft de twee heftrucks doorverhuurd aan [bedrijf 6] te [plaats 5].
Ik wist hiervan en hoorde later dat [bedrijf 6] over wilde gaan tot koop van deze twee
heftrucks. Ik heb hierop een factuur opgemaakt, echter het geld werd nooit overgemaakt.
Hierop ben ik zelf naar [bedrijf 6] gegaan en heb mijn twee heftrucks daar weggehaald.
[bedrijf 6] was het hier niet mee eens omdat hij deze al had betaald aan [verdachte] .
Ik heb [verdachte] hierover benaderd en [verdachte] vertelde mij dat [bedrijf 6] niet wilde betalen. Ik wist dat ze dit wel hadden gedaan. Ik heb met [verdachte] de afspraak gemaakt dat hij mij dit terugbetaalde.
Half augustus 2011 werd ik door [verdachte] benaderd dat hij een verreiker had staan die wel wat voor mij zou kunnen zijn om zo zijn schuld af te lossen. Ik ben hiervoor naar Greidanus te [pleegplaats 2] geweest om de verreiker, merk Caterpillar TH63 te bekijken.
Ik zag dat de verreiker een handelswaarde had van tussen de 14.000 en 17.000 euro. Ik heb een bedrag van 9.730,-- euro aan [verdachte] overgemaakt. De rest stond [verdachte] nog bij mij in de schuld. Ik heb dus 17.000 euro betaald voor de verreiker.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02KB 2011130600-1, d.d. 7 december 2011, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van[persoon 2] (blz. 136 - 138):
Ik doe aangifte namens de benadeelde [bedrijf 2] BV. Ik ben directeur van het bedrijf [bedrijf 2] uit [plaats 6]. Wij verhuren kranen. Op 11 oktober 2011 heeft mijn bedrijf een overeenkomst gesloten met het bedrijf [bedrijf 4] in de persoon van A. [verdachte], wonende te [pleegplaats 1].
Deze overeenkomst houdt in dat [bedrijf 2] een mobiele graafmachine verhuurt aan [bedrijf 4]tot eind december, waarna vervolgens de graafmachine gekocht kan worden.
Het gaat om een JCB mobiele graafmachine.
Op 7 november 2011 nam het bedrijf [bedrijf 3] contact met ons op of wij eigenaar waren van de genoemde kraan en of ze de kraan mochten kopen van [bedrijf 4] Ik heb geantwoord dat wij eigenaar waren van de kraan en dat deze gehuurd werd door[bedrijf 4] uit
[pleegplaats 1].
Ik heb geantwoord dat [bedrijf 3] de kraan alleen kan kopen als [verdachte] de kraan van ons had gekocht en betaald.
Ik kreeg op een gegeven moment argwaan in verband met de gang van zaken. Wij hebben toen ontdekt dat de kraan inmiddels bij het bedrijf FF51 te Leek stond.
Ik heb contact gezocht met het bedrijf [bedrijf 3]. Zij vertelden mij dat ze de kraan hebben gekocht van [bedrijf 4] voor 40.000 euro.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02R1 2011107638-6, d.d. 1 februari 2012, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [persoon 1] (blz. 149 - 151):
Ik ben directeur van het bedrijf [bedrijf 3] bv, gevestigd te Leek. Het gaat om de koop en verkoop van een mobiele graafmachine, merk JCB. Deze machine heb ik gekocht van [bedrijf 4] uit [pleegplaats 1]. Eind vorig jaar bood [verdachte] mij een JCB kraan te koop aan. Ik heb de JCB kraan bij Rinsma [pleegplaats 3] bekeken. Ik zag bij Rinsma in [pleegplaats 3] dat op de machine een sticker van [bedrijf 2] uit [plaats 6] zat. Ik heb vervolgens contact opgenomen met Duiveman van dit bedrijf. Ik vond het nogal vreemd dat er een sticker van dat bedrijf op zat, terwijl de kraan door [verdachte] verkocht zou worden.
Duiveman zei tegen mij dat er een huurcontract op die kraan zat. De kraan was verhuurd aan [verdachte] uit [pleegplaats 1] met optie tot koop.
Ik heb Duiveman gevraagd of die kraan wel verkocht mocht worden. Zij hadden geen enkele twijfel bij [verdachte], omdat ze al eerder deals met hem hadden gehad, welke hij wel was nagekomen. Zij gingen er vanuit dat [verdachte] die kraan van hun kocht.
Vervolgens ben ik naar [verdachte] toegegaan en heb ik de kraan gekocht. Ik heb de rekening van 32.000 euro via de bank betaald.
U vraagt mij wanneer deze zaak zich afspeelde. Ik kan mij dat niet precies herinneren, maar ik meen in november/december 2011.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL021A 2011135775-1, d.d. 21 december 2011, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [persoon 2] (blz. 167 - 170):
Ik doe aangifte namens de benadeelde [bedrijf 7]. Op 16 november 2011 werd een verreiker afgeleverd op locatie [adres 1] te [pleegplaats 3].
Op 12 of 13 november heeft [verdachte] mij gebeld. Hij wilde een verreiker huren. De machine is 16 november afgeleverd aan de [adres 1] te [pleegplaats 3]. De sleutels zijn overhandigd aan [verdachte]. Hij heeft de verreiker in ontvangst genomen. Later is het huurcontract ondertekend door [verdachte].
Op 1 december belt dhr. [verdachte] nogmaals om nog een verreiker te huren. Dit moest een
17 meter manitou zijn. Deze is op 5 december afgeleverd op de [adres 2]
Gesproken met [persoon 2] van het bedrijf [bedrijf 2] in [plaats 6]. Toevallig komt het gesprek op dhr. [verdachte]. [persoon 2] vertelde mij dat [verdachte] nog steeds een kraan terug moet brengen die hij van [persoon 2] had gehuurd.
Ik nam contact op met[persoon 5], planning [bedrijf 7], om een chauffeur op pad te sturen om de 2 machines op te halen omdat ik [verdachte] niet meer vertrouwde na het verhaal van [persoon 2] gehoord te hebben.
De chauffeur ging eerst naar [pleegplaats 3], daar was geen machine van ons.
De chauffeur is vervolgens doorgereden naar [adres 2]. Daar stond onze manitou.
Ik heb toen [verdachte] gebeld en gevraagd naar de betaling. [verdachte] gaf aan dat hij voor beide machines een nota wilde tot het einde van het jaar.
Ik heb [verdachte] gevraagd waar de JCB was, want deze stond niet meer in [pleegplaats 3]. Volgens [verdachte] was deze verkocht aan [bedrijf 8] te Enschede.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 27 juli 2011 tot en met 27 november 2011 te of bij [pleegplaats 1], in de gemeente Harlingen, opzettelijk een verreiker van het merk Caterpillar, type TH63 en een bouwkraan van het merk Caterpillar, type M313C, toebehorende aan [bedrijf 1], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten uit hoofde van een huurovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 11 oktober 2011 tot en met 7 december 2011 te of bij [pleegplaats 1], in de gemeente Harlingen, opzettelijk een mobiele graafmachine van het merk JCB, toebehorende aan [bedrijf 2], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten uit hoofde van een huurovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in de periode van 12 november 2011 tot en met 21 december 2011 te of bij [pleegplaats 1], in de gemeente Harlingen, opzettelijk een verreiker van het merk J.C.B., toebehorende aan [bedrijf 7], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten uit hoofde van een huurovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij in de periode van 15 augustus 2011 tot en met 31 augustus 2011 te of bij [pleegplaats 1], in de gemeente Harlingen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [slachtoffer 1]heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer € 9.730,--), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, die [slachtoffer 1]een verreiker van het merk Caterpillar, type TH63 verkocht en zich daarbij voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van deze verreiker en verzwegen dat deze verreiker reeds aan een ander in eigendom toebehoorde en dat verdachte niet bevoegd was tot de verkoop van de verreiker, en het eigendom bezat van die verreiker en handelings- en beschikkings- en leveringsbevoegd was ten aanzien van die verreiker, waardoor die
[slachtoffer 1]werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Verduistering.
2. Verduistering.
3. Verduistering.
4. Oplichting.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie gevallen van verduistering door machines, die hij gehuurd had en welke in eigendom toebehoorden aan diverse bedrijven, door te verkopen aan derden. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan oplichting door zich voor te doen alsof hij de rechtmatige eigenaar was van een verreiker, die hij kon verkopen.
Het handelsverkeer berust voor een groot deel op het vertrouwen tussen huurder en verhuurder. Met zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen van die bedrijven in het handelsverkeer aangetast.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte in 2010 voor een soortgelijk feit is veroordeeld, hetgeen strafverzwarend werkt. .
De rechtbank houdt echter bij de strafoplegging rekening met het grote tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft nog een jarenlange betalings-verplichting als gevolg van zijn faillissement.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat een lagere werkstraf dan door de officier van justitie gevorderd passend en geboden is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 oktober 2014.
Mr. Tuinstra en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Wijma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
De Wit
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/198633-13
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 7 oktober 2014
Tegenwoordig:
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, en
A. van Dijk, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. M. Groenewegen.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de jongste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de jongste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. H.D. Postma, advocaat te Leeuwarden.
De jongste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 21 oktober 2014 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De griffier is buiten staat dit proces-verbaal mede te ondertekenen.