ECLI:NL:RBNNE:2014:5316

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
18.730310-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], was op het moment van de zitting gedetineerd. De tenlastelegging betrof het stelen van negen flessen wasmiddel uit de Albert Heijn in [pleegplaats] op 26 juli 2014. De verdachte was samen met een medeverdachte in de winkel en had de goederen in haar tas gestopt zonder deze af te rekenen. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden vastgesteld dat de verdachte de goederen met opzet had weggenomen.

De officier van justitie eiste veroordeling voor het primair ten laste gelegde en vroeg om oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat zij een veelpleger was en eerder al verschillende straffen had gekregen zonder dat dit haar gedrag had veranderd.

De rechtbank concludeerde dat de kans op recidive hoog was en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de beveiliging van de maatschappij. De verdachte werd veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het meer of anders ten laste gelegde, omdat dit niet bewezen kon worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730310-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 oktober 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Donkerbroek.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 juli 2014 te [pleegplaats], gemeente Smallingerland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/uit het aan [adres]
gelegen winkelbedrijf Albert Heijn met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen negen, althans een of meer, flessen wasmiddel, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan dat winkelbedrijf, in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 26 juli 2014 te [pleegplaats], gemeente Smallingerland, tezamen
en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk negen, althans een
of meer, flessen wasmiddel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan het aan of nabij [adres] gelegen winkelbedrijf Albert Heijn,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar
medeverdachte en welk(e) goed(eren) verdachte en/of haar medeverdachte uit de
winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende(n) had(den) genomen onder
gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten, voornoemd(e) goed(eren) te
betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat/die goed(eren)
anders dan door misdrijf onder zich had,(den), wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank acht op grond van onderstaande bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de vader van verdachte waaruit volgt dat er een voornemen tot diefstal aanwezig was en de waarneming van de verbalisant dat verdachte en de medeverdachte de kassa reeds gepasseerd waren, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar primair ten laste gelegde heeft begaan. Dat verdachte van plan was de goederen bij een aparte pinkassa te betalen, nadat zij reeds andere goederen bij een kassa had afgerekend, acht de rechtbank derhalve geenszins geloofwaardig.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 oktober 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik bevond mij op 26 juli 2014 met mijn vader in de Albert Heijn te [pleegplaats]. Ik heb toen negen flessen wasmiddel in mijn tas gedaan. Ik heb deze goederen niet afgerekend.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02CD-2014080586, gesloten op 28 juli 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1
een formulier proces-verbaal aangifte, op 26 juli 2014 ingevuld door [benadeelde] namens benadeelde Albert Heijn te [pleegplaats], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring (p. 17 e.v.):
Op 26 juli 2014 heb ik gezien dat [verdachte] producten in haar tas stopt zonder deze af te rekenen. De kassa is gepasseerd. Vier keer Robijn wasverzachter, twee keer Omo wit wasmiddel, drie keer Ariël wasmiddel.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02CD-2014080586-6, d.d. 26 juli 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor
zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als bevindingen van [verbalisant] (p. 20 e.v.):
Op zaterdag 26 juli 2014 bevond ik mij in de Albert Heijn supermarkt aan [adres] te [pleegplaats]. Ik, verbalisant, bekeek op verzoek van de aangeefster de camerabeelden van de gepleegde winkeldiefstal. Ik, verbalisant, zag op de camerabeelden dat de mij ambtshalve bekende [betrokkene] en zijn dochter [verdachte] zich in de genoemde supermarkt bevonden. Ik, verbalisant, zag op de beelden dat genoemde verdachten in een gangpad stonden. Ik, verbalisant, zag dat [verdachte] een roze sporttas bij zich droeg. Ik, verbalisant, zag dat [verdachte] flessen in de vorm van wasmiddel in haar roze tas stak. Ik zag op de beelden dat [betrokkene] met de rug naar de camera bij zijn dochter [verdachte] stond en toekeek hoe [verdachte] de flessen in haar roze tas stak. Ik, verbalisant, zag dat aangeefster mij vervolgens de camerabeelden welke gericht zijn op de kassa liet zien. Ik, verbalisant, zag dat op deze beelden te zien was dat [betrokkene] en [verdachte] goederen, zijnde zakken broodjes op de kassaband leggen en deze vervolgens afrekenen en in een tas steken. Ik, verbalisant, zag dat nadat [betrokkene] en [verdachte] de kassa gepasseerd zijn, zij worden staandegehouden door een winkelmedewerkster van de Albert Heijn. Ik, verbalisant, hoorde dat aangeefster verklaarde dat de beide verdachten meegenomen zijn naar het kantoor van de supermarkt en dat de roze tas is opengemaakt. Ik, verbalisant, hoorde dat in de roze tas vier keer een fles Robijn, drie keer een fles Ariël en twee keer een fles Omo wasmiddel waren aangetroffen, welke niet betaald waren bij de kassa.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02CD-2014080586-11, d.d. 27 juli 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van medeverdachte [betrokkene] (p. 23 e.v.):
Ik ben op zaterdag 26 juli 2014 twee keer met mijn dochter [verdachte], ik noem haar [verdachte], in de Albert Heijn geweest. De tweede keer hebben we wasmiddel gestolen. [verdachte] had een roze tas op haar schouder. Ik zag dat ze de wasmiddelen in haar tas deed. Toen we naar Albert Heijn gingen, wist ik dat [verdachte] zou gaan stelen.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de plaats [pleegplaats] is gelegen in de gemeente Smallingerland.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij op 26 juli 2014 te [pleegplaats], gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander, in het aan [adres] gelegen winkelbedrijf Albert Heijn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen negen flessen wasmiddel toebehorende aan dat winkelbedrijf.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor winkeliers veel schade en hinder oplevert. Verdachte heeft bovendien inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de winkelier.
In het advies van de reclassering wordt onder meer aangegeven dat verdachte sinds 27 juni 2013 als zeer actieve veelpleger bekend staat. Er is bij verdachte verschillende malen getracht een hulpverleningstraject op te starten om zo gedragsverandering te realiseren. Onder andere is er sprake geweest van reclasseringstoezicht, werkstraffen en een behandelverplichting in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Al deze trajecten hebben niet de gewenste verandering gebracht en verdachte blijft in aanraking komen met justitie. Op 20 maart 2014 is door de reclassering geadviseerd om verdachte een ISD-maatregel op te leggen. Verdachte heeft vervolgens bij vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 5 juni 2014 nog een nieuwe kans gekregen, maar is kort daarna aangehouden voor de onderhavige diefstal. Gelet op haar justitieverleden en de reeds ingezette interventies die niet de gewenste verandering teweeg hebben gebracht, wordt de kans op recidive ingeschat als hoog. De reclassering ziet in dit stadium als enige mogelijkheid nog het opleggen van een ISD-maatregel.
Het uittreksel uit de justitiële documentatie laat zien dat verdachte zich al jarenlang schuldig maakt aan soortgelijke strafbare feiten. Recentelijk heeft dit onder meer geleid tot veroordelingen op 5 juni 2014, 30 september 2013 en 10 juli 2012, waarbij telkens vrijheidsbenemende straffen zijn opgelegd. Deze veroordelingen zijn onherroepelijk en het door verdachte begane feit, dat een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom misdrijven zal begaan. De veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, waartoe wordt verwezen naar het feit dat de verdachte telkens nieuwe strafbare feiten pleegt en de frequente oplegging van vrijheidsstraffen haar daarvan kennelijk niet weerhoudt. Aldus is voldaan aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de
ISD-maatregel.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte diverse kansen heeft gekregen om haar leven een andere wending te geven. Niettemin blijft zij vervallen in crimineel gedrag. Gelet hierop deelt de rechtbank de visie van de officier van justitie en de reclassering dat de oplegging van de ISD-maatregel geboden is ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte. In het kader van de ISD-maatregel kan gedragskundig onderzoek worden uitgevoerd om zo richting te geven aan het hulpverleningstraject. Ook kan verdachte, die ter terechtzitting heeft aangegeven hiertoe gemotiveerd te zijn, in dat kader werken aan haar toekomst.
De rechtbank ziet geen aanleiding om reeds nu te bepalen dat er een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht zal moeten plaatsvinden. De rechtbank overweegt daartoe dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot een tussentijdse toetsing. Mochten deze omstandigheden er in een later stadium wel zijn, dan kan daartoe op dat moment alsnog een verzoek worden gedaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee (2) jaren.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. J.Y.B. Jansen en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 oktober 2014.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Timmermans
locatie Leeuwarden,
Dijkstra

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730310-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 10 oktober 2014
Tegenwoordig:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. J.Y.B. Jansen en mr. S. Timmermans, rechters, en
mr. A. Dijkstra, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. G. Wilbrink.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de oudste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de oudste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Donkerbroek.
……
De oudste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 24 oktober 2014 te 13:00 uur.
Verdachte doet afstand van haar recht bij de uitspraak van het vonnis aanwezig te zijn.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.