In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, namelijk het opzettelijk van het leven beroven van een slachtoffer, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte daadwerkelijk heeft geschoten. De rechtbank heeft hierbij de verklaringen van de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie in overweging genomen, die allen tot de conclusie kwamen dat het bewijs onvoldoende was.
De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte op 18 juni 2014 het slachtoffer heeft bedreigd met een vuurwapen, wat als een ernstig feit wordt beschouwd. De verdachte heeft het wapen op het slachtoffer gericht, wat niet alleen angst heeft veroorzaakt bij het slachtoffer, maar ook bij omstanders. De rechtbank heeft de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de achtergrond van de verdachte meegewogen in de strafmaat.
De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft deze eis in overweging genomen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Tevens zijn de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het vuurwapen en munitie, onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om mee te werken aan reclasseringstoezicht en behandeling.