Op 9 november 2013, omstreeks 23:30 uur, hebben wij ter plaatse een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval.
Bij dat ongeval waren de volgende voertuigen betrokken.
Voertuig 1: personenauto, merk Toyota, type Yaris, [kenteken 1]
Voertuig 2: (bedrijfsauto) merk Volkswagen, type Transporter, [kenteken 2].
Het ongeval had die dag omstreeks 22.56 uur plaatsgevonden op de [straatnaam 1] (N359), ter hoogte van de aansluiting van deze weg met de [straatnaam 2], ter plaatse gelegen buiten de bebouwde kom onder [plaatsnaam], gemeente [plaats]. De bestuurster van de Toyota had gereden op de [straatnaam 2] en was voornemens de [straatnaam 1] op te rijden, vermoedelijk om links af te slaan. Bij het oprijden van de [straatnaam 1] verleende zij geen voorrang aan de haar van links naderende en op een voorrangsweg rijdende bestuurder van de Volkswagen.
De bestuurder van de Volkswagen reed op de [straatnaam 1], komende uit de richting van Bolsward en gaande in de richting van Leeuwarden.
Laatstgenoemde bestuurder botste met de voorzijde van het door hem bestuurde voertuig tegen de linkerzijde van de Toyota. De bestuurster van de Toyota overleed ter plaatse aan het letsel tengevolge van het ongeval.
De ongevalslocatie bevond zich op de oostelijke rijstrook van de [straatnaam 1] (N359) ter hoogte van de kruising van deze weg met de [straatnaam 2]. Voornoemde kruising was uitgevoerd als een zogenaamde bajonetkruising. Ter hoogte van deze kruising bestond de [straatnaam 1] uit twee gescheiden rijstroken. Een rijstrook (de oostelijke) voor verkeer richting Bolsward - Leeuwarden en een rijstrook (de westelijke) voor verkeer richting Leeuwarden Bolsward. De oostelijke rijstrook van de [straatnaam 1] was voor de aansluiting met de [straatnaam 2] voorzien van een rechtsafvak bestemd voor afslaand verkeer gaande in de richting van de [straatnaam 2]/[plaatsnaam]. Ter hoogte van de aansluiting van de [straatnaam 2] bevond zich naast de oostelijke rijstrook een linksaf vak. De oostelijke rijstrook van de [straatnaam 1] had een breedte van ongeveer 3 meter.
De [straatnaam 2] was voorzien van twee rijstroken. De rijbaan van de [straatnaam 2] maakte voor de aansluiting op de [straatnaam 1] een bocht naar rechts. De aansluiting van de [straatnaam 2] op de [straatnaam 1] was haaks dan wel nagenoeg haaks. Ter hoogte van de aansluiting op de [straatnaam 1] bevond zich een verhoogde verkeersdruppel op de wegas van de [straatnaam 2].
De [straatnaam 1] was middels borden overeenkomstig model G3 van de Bijlage 1 van het RW 1990 als autoweg aangeduid. Ter hoogte van de kruising van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] was de [straatnaam 1] een “gewone” weg.
Op een afstand van ongeveer 300 meter voor de kruising waren als vooraanduiding van het einde van de autoweg borden overeenkomstig model G4 met onderbord “300 meter” van de voornoemde bijlage geplaatst. Op een afstand van ongeveer 35 meter voor het referentiepunt waren borden overeenkomstig model G4 van voornoemde bijlage geplaatst.
Het wegdek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] was ten tijde van het ongeval schoon. Het wegdek van beide wegen was nat. Het wegdek vertoonde geen oneffenheden welke van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van dit ongeval.
Lichtomstandigheden: nacht
Wegverlichting: aanwezig en brandend.
Weersgesteldheid: regenachtig, bewolkt.
De betrokken voertuigen waren nog op de ongevalslocatie aanwezig en bevonden zich op de plaats en in de positie waarin deze na het ongeval tot stilstand waren gekomen.
Voertuig 1: Toyota. Wij zagen dat de Toyota tot stilstand was gekomen in de middenberm, links naast de oostelijke rijbaan van de [straatnaam 1]. Wij zagen dat het voertuig met de voorzijde in de richting van de rijstrook stond. Wij zagen dat de Volkswagen na het ongeval tot stilstand was gekomen in de middenberm, links van de oostelijke rijstrook van de [straatnaam 1]. Het voertuig lag met de voorzijde in de richting van de oostelijke rijstrook. Wij zagen dat de Toyota onherstelbaar was beschadigd.
Voertuig 2: Volkswagen Transporter. Het voertuig was rondom beschadigd.
Wij zagen dat de snelheidsmeter van het voertuig kennelijk in de bedrijfsstand was stilgevallen. Wij zagen dat de naald van de snelheidsmeter stilstond tussen de 150 en 155 km /uur.
Voor zover kon worden vastgesteld verkeerde dit voertuig voor het ongeval rijtechnisch in een voldoende staat van onderhoud. Er werden in ieder geval geen gebreken of afwijkingen waargenomen welke van invloed waren of konden zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
Bij ons ontstond het vermoeden dat de bestuurder van de Volkswagen sneller had gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid van 80 km/uur.
Gezien ons vermoeden werden onze bevindingen voorgelegd aan Ir. A.C.E. Spek, deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
In zijn rapport verklaarde de deskundige Ir. A.C.E. Spek dat hem uit onderzoek was gebleken dat de botssnelheid van de Volkswagen minimaal 113 km/u en maximaal
162 km/u is geweest.
Gezien vorenstaande heeft de bestuurder van de Volkswagen de ter plaatse toegestane snelheid van 80 km/u vrijwel zeker overschreden. Hoewel de aangetroffen stand van de snelheidsmeter van de Volkswagen niet betrouwbaar is, past de aangewezen snelheid wel binnen de voornoemde marge van minimaal 113 km/u en maximaal 162 km/u.
Gezien vorenstaande heeft de bestuurder van de Volkswagen zijn snelheid vermoedelijk niet aangepast op het gedeelte van de [straatnaam 1] waar de maximum snelheid 80 km/u bedroeg.