In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 26 september 2014 een wrakingsverzoek van mr. S.B. Smit-Colenbrander behandeld. Dit verzoek volgde op een eerdere beslissing van de wrakingskamer, waarin was bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in dezelfde bodemzaak niet in behandeling zou worden genomen. De verzoeker had op 25 september 2014 opnieuw een wrakingsverzoek ingediend in de procedure met zaaknummer AWB 14/1320. De wrakingskamer had eerder, op 18 juli 2014, al een beslissing genomen over een vergelijkbaar verzoek, waarbij het verzoek tot wraking niet in behandeling werd genomen op basis van artikel 8:18 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, gezien de eerdere uitspraak, het huidige wrakingsverzoek van mr. S.B. Smit-Colenbrander niet in behandeling kan worden genomen. De rechtbank oordeelde dat er geen noodzaak was voor een mondelinge behandeling, aangezien de eerdere beslissing nog steeds van kracht was.
De beslissing om het verzoek tot wraking niet in behandeling te nemen, werd openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft bevolen dat deze beslissing onmiddellijk aan de betrokken partijen, waaronder de minister van Veiligheid en Justitie, moest worden medegedeeld. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de procedurele regels rondom wrakingsverzoeken in bestuursrechtelijke procedures.