ECLI:NL:RBNNE:2014:5188

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
C-17-130666 - HA ZA 13-333
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over bedrijfsoverdracht en legitieme portie tussen erfgenamen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee erfgenamen, [A] en [B], over de bedrijfsoverdracht van een veehouderijbedrijf van vader aan zoon [B]. De rechtbank heeft op 22 oktober 2014 vonnis gewezen in een zaak die draait om de vraag of deze overdracht als een gift moet worden aangemerkt, wat gevolgen zou hebben voor de legitieme portie van [A]. De procedure begon met een dagvaarding van [A], die vorderde dat [B] een bedrag van € 152.272,- aan haar zou betalen, alsmede een deskundige zou worden benoemd om de agrarische waarde van het bedrijf te bepalen. [B] voerde verweer en stelde dat er geen sprake was van een gift, maar van een contractuele verplichting die voortvloeide uit de maatschapsakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdracht van het bedrijf aan [B] tegen agrarische waarde plaatsvond en dat er geen sprake was van een gift die bij de afwikkeling van de nalatenschap in aanmerking moest worden genomen. De rechtbank oordeelde dat de maatschapsakte en de omstandigheden rond de overdracht wezenlijk waren voor de beoordeling van de zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van [A] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De vorderingen in reconventie van [B] behoefden geen verdere bespreking, aangezien de voorwaarden waaronder deze waren ingesteld niet waren vervuld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/130666 / HA ZA 13-333
Vonnis van 22 oktober 2014
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.M.P.A. Wolters te Venlo,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. W.S. Santema te Sneek.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie
  • de rolbeslissing waarbij het verzoek om een comparitie van partijen te houden, is afgewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] en [B] zijn - tezamen met hun andere broer en zus - kinderen van [C] (hierna: vader) en [D] (hierna: moeder). Vader en moeder waren in algemene gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
[B] en vader hebben vanaf 1 januari 1998 een veehouderijbedrijf in maatschapsverband uitgeoefend; [B] was bij aanvang 20 jaar en vader 65 jaar.
2.3.
In de maatschapsakte van 4 juli 2000 zijn de bepalingen waaronder deze maatschap is aangegaan vastgelegd. Vader heeft onder meer het gebruik en genot van de hem toebehorende bedrijfsgebouwen, weilanden en melkquotum in de maatschap ingebracht. In artikel 17 van de maatschapsakte is een voortzettingsbeding vastgelegd, waarin - voor zover van belang - het volgende is bepaald:
17.02
Indien er sprake is van het eindigen van de maatschap gelden de navolgende bepalingen:
17.02-a De voortzettende vennoot heeft het recht de tot het maatschapsvermogen behorende gemeenschapsgoederen krachtens verdeling aan zich toe te delen. (…) De voortzettende vennoot dient (…) de waarde van het aandeel van de niet-voortzettende vennoot in die gemeenschapsgoederen, in geld uit te keren aan de niet-voortzettende vennoot. De waarde van dat aandeel is gelijk aan de kapitaaldeelname van de niet-voortzettende vennoot in het bedrijf van de maatschap, zoals dit blijkt uit de balans van het bedrijf van de maatschap op het moment van het einde van de maatschap. De zaken en vermogensrechten, alsmede de bestaande verplichtingen, worden op deze balans opgevoerd tegen prijzen die overeenkomen met de waarde in het economisch verkeer bij voortgezette bedrijfsuitoefening, welke aan die zaken, rechten en verplichtingen naar hun feitelijke toestand op het tijdstip van het einde van de maatschap kan worden toegekend. Om de bedrijfscontinuïteit te waarborgen worden rechten welke al dan niet zakelijke rechten zijn als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek en andere immateriële activa, gewaardeerd op de fiscale boekwaarde.
(…)
17.02-c De voortzettende vennoot die krachtens het sub a bepaalde het toedelingsrecht uitoefent heeft het recht om de eigendom van de zaken en de aanspraken met betrekking tot de vermogensrechten, waarvan door de niet-voortzettende vennoot het gebruik en genot in de maatschap is ingebracht, vrij en onbezwaard van de niet-voortzettende vennoot over te nemen. De overname geschiedt tegen prijzen die overeenkomen met de waarde in het economisch verkeer bij voortgezette bedrijfsuitoefening, welke aan die zaken en vermogensrechten naar hun feitelijke toestand op het moment van levering kan worden toegekend.
Om de bedrijfscontinuïteit te waarborgen worden de onroerende zaken gewaardeerd tegen de waarde welke de Grondkamer bij veronderstelde uitoefening van het voorkeursrecht als bedoeld in artikel 56a e.v. Pachtwet, daaraan zou toekennen, dan wel, indien de fiscale boekwaarde van die onroerende zaken hoger is, die fiscale boekwaarde. (…)
Om de bedrijfscontinuïteit te waarborgen worden rechten inzake het produceren van mest als bedoeld in de Meststoffenwet en rechten op levering van referentiehoeveelheid melk als bedoeld in de Regeling superheffing 1993 en rechten welke al dan niet zakelijke rechten zijn als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek en andere immateriële activa gewaardeerd op de fiscale boekwaarde. (…)
17.02-d Indien het echter de vennoot sub 2 [
toevoeging rechtbank: [B]] is die het voortzettingsrecht uitoefent worden de landerijen gewaardeerd tegen een bedrag van f 25.000,- (zegge: vijfentwintigduizend gulden) per hectare; de gebouwen worden gewaardeerd tegen een bedrag van f 430.000 (zegge: vierhonderddertigduizend gulden); na de overdracht dient voor de vennoot sub 1 [
toevoeging rechtbank: de vader] minimaal f 450.000 (zegge: vierhonderdvijftigduizend gulden) te resteren aan netto contante middelen na aftrek van nog door hem te betalen bedrijfsschulden en belastingen, tenzij partijen bij de overdracht in onderling goedvinden anders overeenkomen.
2.4.
Moeder is overleden op [datum]. Vader en de vier kinderen zijn haar erfgenamen. De nalatenschap van moeder is krachtens het versterferfrecht afgewikkeld.
2.5.
De maatschap tussen vader en [B] is per 1 januari 2010 ontbonden. Bij die gelegenheid heeft [B] gebruik gemaakt van het in de maatschapsakte opgenomen recht om het bedrijf voort te zetten. Bij akte "bedrijfsovername, levering boerderij en weiland" van 15 maart 2010 heeft vader zijn aandeel in het maatschapsvermogen en zijn persoonlijk bedrijfsvermogen (waaronder de bedrijfsgebouwen en landerijen) met alle daartoe behorende activa en passiva aan [B] overgedragen. Met betrekking tot de koopprijs/overnamesom is in deze akte het volgende bepaald:
Op grond van een door de accountant van het bedrijf opgesteld overzicht die aan deze akte wordt gehecht alsmede de reeds overeengekomen overnameprijs die in artikel 17.02-d van de maatschapsovereenkomst staat omschreven, bedraagt de totale overnamesom twee honderd vijf en twintig duizend euro (€ 225.000,00) hierop komt in mindering de waarde van de woning met ondergrond ter grootte van ongeveer tien are (10.00 a) ad een honderd zestig duizend euro (€ 160.000,00) die niet in de overdracht is betrokken zodat de verschenen persoon sub 2. [
toevoeging rechtbank: [B]] verschuldigd is vijf en zestig duizend euro (€ 65.000,00).
Voorts is hierin een anti-speculatiebeding opgenomen op grond waarvan [B] in geval van vervreemding van de registergoederen en/of het melkquotum vóór 1 januari 2020 tegen een hogere prijs dan zijn verkrijgingsprijs, verplicht is dat verschil (meerwaarde) geheel uit te keren aan vader dan wel bij diens vooroverlijden aan zijn vier kinderen, zulks met inachtneming van een aflopende schaal inhoudende dat na elk vol jaar 10% op het uit te keren bedrag in mindering wordt gebracht.
2.6.
Bij geldleningovereenkomst van 15 maart 2010 is de overnamesom (exclusief de woning) omgezet in een geldlening ad € 65.000,- van vader aan [B], verstrekt voor de duur van vijftien jaren tegen een rente van 2,5% per jaar en na een periode van vijf jaar af te lossen in tien jaarlijkse termijnen van € 6.500,-.
2.7.
Vader heeft bij testament van 15 maart 2010 onder meer als volgt over zijn nalatenschap beschikt:
A. HERROEPING
Ik herroep alle uiterste wilsbeschikkingen die door mij vóór dit testament zijn gemaakt.
B. LEGAAT WOONHUIS
Ik legateer aan: mijn zoon [B]: de woning staande en gelegen aan het adres: [adres](…), onder de navolgende bepalingen:
(…)
2. De legataris dient een bedrag van een honderd zestig duizend euro (€ 160.000,00) in mijn nalatenschap in te brengen, zodat ieder van mijn kinderen één/vierde (1/4) aandeel hiervoor ontvangt met inachtneming van het hierna bepaalde.
(…)
C. ERFSTELLING
Onder de last tot uitkering van voormeld legaat benoem ik tot mijn erfgenamen, gezamenlijk, ieder voor een gelijk deel, met toepassing van de wettelijke regels van plaatsvervulling voor aanwas:
mijn kinderen.
2.8.
Vader is overleden op [datum].

3.De vordering in conventie

3.1.
[A] vordert - na vermeerdering van eis - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [B] veroordeelt om aan [A] te voldoen een bedrag van € 152.272,-, althans een bedrag gelijk aan de door de rechtbank te bepalen hoogte van de legitieme van [A] (uitsluitend voor het geval die legitieme door de rechtbank op een hoger bedrag wordt bepaald dan het erfdeel van [A]), te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemd bedrag van € 152.272,- althans de wettelijke rente over het bedrag gelijk aan de door de rechtbank te bepalen hoogte van de legitieme van [A], met ingang van de dag der dagvaarding althans met ingang van de indiening van de conclusie van repliek tot aan de dag der algehele voldoening;
2. voor het geval de rechtbank niet reeds zonder nadere deskundigenrapportage over de hoogte van de "agrarische waarde" tot het oordeel komt dat de legitieme van [A] is geschonden: een deskundige te benoemen ter bepaling van de correcte agrarische waarde van de door [B] van vader overgenomen onderneming c.a. en woning;
3. [B] veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
[B] voert verweer, met conclusie dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, [A] niet-ontvankelijk verklaart, althans haar deze ontzegt als zijnde rechtens ongegrond, althans onbewezen, met veroordeling van [A] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
[B] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
- indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de door partijen bij de bedrijfsovername gehanteerde waarde te laag is geweest, een deskundige benoemt om de juiste (agrarische) waarde te bepalen;
- indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat [B] uit hoofde van de schending van de legitieme portie een bedrag verschuldigd is aan [A], op grond van artikel 4:5 BW bepaalt dat de geldsom die verschuldigd zal worden aan [A] in 10 jaarlijkse termijnen voldaan zal worden zonder vermeerdering met rente, dan wel onder door de rechtbank in goede justitie vast te stellen termijnen en voorwaarden voldaan zal worden.
4.2.
[A] voert verweer, met conclusie dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [B] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaart althans hem deze ontzegt als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van [B] in de kosten van het geding.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil en de beoordeling daarvan

in conventie
Het standpunt van [A]
5.1.
legt - samengevat - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
5.1.1.
Volgens [A] heeft de bedrijfsoverdracht van vader aan [B] tegen een zo lage prijs plaatsgevonden dat er sprake is van een gift, althans een materiële bevoordeling. Het verschil tussen de overnamesom en (primair) de waarde in het economisch verkeer is heel erg groot. [A] verwijst hiervoor naar een door haar als productie 6 overgelegd taxatierapport d.d. 8 maart 2013 van Van den Berk & Kerkhof, waarin de waarde in het economisch verkeer van de tot het bedrijf behorende onroerende zaken per 1 januari 2010 is getaxeerd op € 1.651.000,-. Ook het verschil tussen de overnamesom en (subsidiair) de agrarische waarde is heel erg groot. [A] verwijst hiervoor naar een door haar als productie 11 overgelegde berekening van P.J.G. Lenssen, waarin de indicatieve agrarische voortzettingswaarde op basis van de rekenmodule van de belastingdienst is berekend op € 744.000,-.
Volgens [A] moet op grond van de redelijkheid en billijkheid van het in de jurisprudentie neergelegde algemene uitgangspunt met betrekking tot voortzetting tegen een lagere prijs ten behoeve van de bedrijfscontinuïteit worden afgeweken. Ook bijzondere omstandigheden na het tot stand komen van de maatschapsakte moeten worden meegewogen, waartoe volgens haar in het onderhavige geval behoren het exorbitante verschil tussen de overnamesom en (primair) de waarde in het economisch verkeer en (subsidiair) de werkelijke agrarische waarde, het feit dat de meerwaardeclausule al in 2020 afloopt en het feit dat zij, anders dan [B], nagenoeg niets uit de nalatenschap van vader ontvangt.
5.1.2.
[A] doet een beroep op haar legitieme voor het geval deze op een hoger bedrag uitkomt dan haar erfdeel. Volgens [A] bedragen de activa van de nalatenschap van vader € 245.000, de passiva € 492.820 en de in aanmerking te nemen gift aan [B] (€ 1.651.000 minus (3/4 × € 160.000 + € 65.000 =) € 1.466.000,-. Uitgaande van deze bedragen bedraagt de legitieme volgens [A] ½ × ¼ ×
(€ 245.000 + 1.466.000 − 492.820) = € 152.272,-. [A] kort de gift op grond van artikel 4:89 BW in tot dit bedrag.
5.1.3.
Naar aanleiding van het verweer van [B] betwist [A] gemotiveerd het door Accon AVM (Agro Bedrijfsadvies) ten behoeve van de maatschap opgestelde ondernemingsplan van 16 oktober 2009. Volgens haar had het bedrijf bij een zo gering bedrijfsresultaat niet koste wat kost moeten worden voortgezet, althans als vader daar toch voor kiest dan is er sprake van een bewuste bevoordeling van [B] en moeten daaraan de door [A] ingeroepen gevolgen worden verbonden. Wat het melkquotum betreft moet worden uitgegaan van de gift als peildatum, zodat latere waardedalingen (of -stijgingen) niet behoren te worden meegenomen. [A] beroept zich in dit verband op artikel 4:66 BW. Die gift vond plaats op 15 maart 2010. Moeder leefde toen niet meer, zodat de gift niet ten laste van het huwelijksvermogen is gedaan en volledig bij de afwikkeling van de nalatenschap van vader moet worden meegenomen. [A] betwist tot slot de financiële toestand van [B].
Het standpunt van [B]
5.2.
voert - eveneens samengevat - het volgende tot zijn verweer aan.
5.2.1.
Volgens [B] is er geen sprake geweest van een gift of enig voornemen van vader om hem te bevoordelen. Ten tijde van het sluiten van de maatschapsakte was er geen bevoordelingsbedoeling. Bij de bedrijfsoverdracht in 2010 is uitgegaan van de in de maatschapsakte gemaakte afspraken, zodat er op dat moment sprake was van nakoming door vader van een contractuele verplichting. Bij de bepaling van de overnamesom is voorts rekening gehouden met het feit dat het veehouderijbedrijf nog net lonend door hem moest kunnen worden voortgezet, in welk verband hij verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2004, NJ 2005, 653. Uit het door Accon AVM (Agro Bedrijfsadvies) opgestelde ondernemingsplan van 16 oktober 2009 blijkt dat uitgaande van de financieringsruimte een overnamesom van tussen € 70.000,- en € 140.000,- (inclusief de woning) is geadviseerd. Er is zelfs een hogere overnamesom bedongen dan de in dat rapport genoemde maximale prijs. De positie van de overige erfgenamen is tot slot gewaarborgd doordat er een gebruikelijke meerwaardeclausule is overeengekomen.
5.2.2.
Indien er toch sprake zou zijn van een gift dan kan de omvang daarvan niet gelijk worden gesteld aan het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de overnamesom. Er zal in dat geval gekeken moeten worden naar het verschil tussen de werkelijke agrarische waarde en de overnamesom, in verband waarmee hij de rechtbank verzoekt een deskundige te benoemen. [B] betwist gemotiveerd de door [A] overgelegde waardeberekening van P.J.G. Lenssen; een fiscale berekening in het kader van erfbelasting kan volgens hem niet worden gehanteerd in een civiele procedure. [B] heeft in dit kader een brief van Accon AVM van 16 juni 2014 overgelegd waarin is toegelicht dat de agrarische waarde destijds is vastgesteld op basis van een prognose van het te verwachten bedrijfsresultaat na de overname.
Moeder leefde nog in 2000, het moment waarop de maatschapsakte gesloten werd. Daarom moet volgens [B] de helft van de beweerde gift aan haar nalatenschap worden toegerekend. Tot slot moet op grond van artikel 4:71 BW hetgeen [A] krachtens het legaat verkrijgt (1/4 × € 160.000 = € 40.000) in mindering op de legitieme worden gebracht.
De redelijkheid en billijkheid die (ook) de verhouding tussen de erfgenamen beheersen brengen in dit geval met zich dat [B] het veehouderijbedrijf moet kunnen voortzetten. [B] is afhankelijk van het bedrijf en kan de claim van [A] niet financieren. De vorderingen van [A] staan bovendien in de weg aan het doen van noodzakelijke investeringen in het bedrijf. Het veehouderijbedrijf is geen vetpot, waartoe hij verwijst naar de door hem als productie 1 en 2 overgelegde jaarrapporten van 2008 en 2009. Tot slot voert [B] aan dat het melkquotum per 1 april 2015 komt te vervallen waardoor de waarde sterk is gedaald, zodat het niet redelijk is dat de (veel hogere) waarde in de berekening wordt meegenomen.
5.2.3.
Naar aanleiding van de vermeerdering van eis stelt [B] zich op het standpunt dat de vergoeding van wettelijke rente geen automatisme is, maar dat dit bij de toepassing van artikel 4:5 BW - waartoe de reconventionele vorderingen strekken - moet worden meegenomen.
De beoordeling
5.3.
Omdat [B] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vermeerdering van eis door [A] (te weten de vermeerdering met de wettelijke rente) en de rechtbank ambtshalve geen aanleiding ziet om deze wijziging van eis buiten beschouwing te laten wegens strijd met de regels van een goede procesorde, zal recht worden gedaan op de vermeerderde eis.
5.4.
[A] wil haar legitieme portie te gelde maken door middel van inkorting op de door haar gestelde gift van vader aan [B]. Het geschil gaat in de kern over de vraag of de bedrijfsoverdracht van vader aan [B] is aan te merken als een gift, en zo ja tot welk bedrag. Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank het volgende voorop. Artikel 7:186 lid 2 BW bepaalt dat als gift wordt aangemerkt iedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. Om te kunnen beoordelen of in de bedrijfsoverdracht van vader aan [B] een gift is besloten moet allereerst komen vast te staan dat er op dat moment van de bedrijfsoverdracht, 15 maart 2010, sprake was van verrijking enerzijds en verarming anderzijds. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval, aangezien vaststaat dat de overnamesom is gebaseerd op een bedrag waarbij [B] het veehouderijbedrijf nog juist lonend zou kunnen voortzetten - door partijen ook wel "agrarische waarde" genoemd - en niet op de waarde in het economische verkeer. Daarnaast moet komen vast te staan dat de verrijking van [B] door vader is gewild (vrijgevigheid). Gelet op de volgende feiten en omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak geen sprake van een gift die bij de afwikkeling van de nalatenschap van vader in aanmerking dient te worden genomen:
- het gaat om een in familieverband uitgeoefend veehouderijbedrijf, waarin eerst vader en vervolgens vanaf 1998 ook [B] activiteiten hebben ontplooid (vader was toen 65 jaar en [B] 20 jaar);
- de maatschapsakte uit 2000 (in het bijzonder hetgeen in artikel 17.02 is bepaald) laat zien dat de vennoten voor ogen hebben gehad te zijner tijd een bedrijfsoverdracht aan [B] mogelijk te maken en aldus de continuïteit van het bedrijf te waarborgen;
- bij die bedrijfsoverdracht in 2010 hebben vader en [B] zich door een ter zake deskundige laten adviseren over de te hanteren overnamesom/koopprijs, waarbij de financieringsruimte na de beoogde overname tot uitgangspunt is genomen opdat het bedrijf nog juist lonend door [B] kon worden voortgezet;
- vader en [B] zijn een (naar het oordeel van de rechtbank gebruikelijke) meerwaardeclausule overeengekomen;
- de woning is aan [B] gelegateerd onder de verplichting om een geldbedrag (zijnde een aanmerkelijk deel van de totale overnamesom van € 225.000,-) in de nalatenschap in de brengen.
De bedrijfsoverdracht door vader aan [B] na ontbinding van de maatschap tegen de agrarische waarde leidt daarom naar het oordeel van de rechtbank niet tot een bij de afwikkeling van de nalatenschap van vader in aanmerking te nemen bevoordeling. De door [A] aangevoerde feiten en omstandigheden zijn niet van zodanige aard dat hierover anders geoordeeld zou moeten worden.
5.5.
Tussen partijen is voorts in geschil wat de (daadwerkelijke) agrarische waarde van het door [B] voortgezette veehouderijbedrijf was. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Uit het door Accon AVM (Agro Bedrijfsadvies) opgestelde ondernemingsplan van 16 oktober 2009 blijkt dat er destijds berekend is wat de financieringsruimte na de overname zou zijn, namelijk dat er in de vijf daarop volgende jaren tussen € 5.500,- en € 11.000,- aan geldstroom beschikbaar zou zijn voor extra financiering. Uit de toelichtende brief van Accon AVM van 16 juni 2014 blijkt voorts dat voor de bepaling van de agrarische waarde een prognose van het te verwachten bedrijfsresultaat na de overname is gemaakt en wel op basis van de financiële administratie van het bedrijf. [A] heeft hiertegenover gezet een berekening van de indicatieve agrarische voortzettingswaarde van P.J.G. Lenssen. Die berekening betreft een forfaitaire berekeningswijze in het kader van de bedrijfsopvolgingsregeling voor de schenk- en erfrechtbelasting. Hieruit blijkt naar het soordeel van de rechtbank nog niet, althans niet zonder nadere toelichting, dat [B] het bedrijf ook bij betaling van die veel hogere (forfaitaire) waarde van € 744.000,- nog juist lonend had kunnen voortzetten. Daarmee heeft [A] haar stelling dat de agrarische waarde veel hoger was dan de overnamesom onvoldoende onderbouwd en ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [A] zal worden afgewezen. Hetgeen partijen voorts te berde hebben gebracht kan gelet hierop onbesproken blijven.
5.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Door [B] zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat hiervan moet worden afgeweken.
in (voorwaardelijke) reconventie
5.8.
[B] heeft zijn eis in reconventie ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank in conventie zou oordelen dat de bij de bedrijfsovername gehanteerde waarde te laag is geweest en/of dat [B] uit hoofde van de schending van de legitieme portie een bedrag verschuldigd is aan [A]. De rechtbank heeft in conventie anders geoordeeld, zodat de voorwaarden waaronder deze eis is ingesteld niet intreden. De vorderingen van [B] behoeven dan ook geen verdere bespreking.
6.De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
6.3.
verstaat dat de vorderingen geen behandeling behoeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.G. Leijten, mr. J.E. Biesma en mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.c 588