ECLI:NL:RBNNE:2014:51

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
2540812 EJ VERZ 13-299
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst bij schending gedragscode door affectieve relatie met bewoner COA

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en een werknemer, hierna [verweerder]. Het COA verzocht de ontbinding op grond van dringende redenen, omdat [verweerder] een affectieve relatie had onderhouden met een bewoner van een COA-locatie, wat in strijd zou zijn met de gedragscode van het COA. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] in dienst was bij het COA en dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 7 februari 2012 eindigde. De relatie met de bewoner, [A], begon echter pas na deze datum, waardoor de kantonrechter oordeelde dat de gedragsregels niet van toepassing waren op de relatie die [verweerder] had met [A].

De kantonrechter heeft verder overwogen dat het COA niet voldoende had aangetoond dat [verweerder] de gedragscode had overtreden, omdat de definitie van 'bewoner' in de gedragscode niet duidelijk was. Bovendien was er geen bewijs dat [verweerder] misbruik had gemaakt van zijn positie binnen het COA. De rechter concludeerde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd was op basis van de gestelde redenen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 februari 2014, maar heeft het COA wel een vergoeding van € 6.567,50 bruto aan [verweerder] toegewezen, omdat de verstoorde arbeidsrelatie aan het COA te wijten was. De kosten van de procedure werden ook aan het COA opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 2540812 EJ VERZ 13-299
Beschikking d.d. 7 januari 2014
inzake
het zelfstandig bestuursorgaan Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers,
statutair gevestigd te Rijswijk,
verzoekster, hierna het COA te noemen,
gemachtigde mr. L.H. Schipper, jurist arbeidsrecht bij het COA,
tegen
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
verweerder, hierna [verweerder] te noemen,
gemachtigde mr. J.S. Visser, advocaat te Groningen,
PROCESGANG
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 18 november 2013, is door het COA verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 BW.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2013 in aanwezigheid van partijen (het COA deugdelijk vertegenwoordigd) en hun gemachtigden. De gemachtigden van partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd.
Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
De beschikking is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

1.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
1.1.
[verweerder], geboren op [geboortedatum], is op [eind] 2010 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij het COA in de functie van woonbegeleider op de Centrale ontvangstlocatie (hierna: COL) van het COA in [vestiging 1]. Deze arbeidsovereenkomst is tussentijds (tweemaal) verlengd tot 8 februari 2012.
1.2.
Eind 2010/begin 2011 is [verweerder] een affectieve relatie aangegaan met [naam] (hierna: [A]), op dat moment bewoner van een COA-locatie in [vestiging 2].
1.3.
In december 2010 heeft het COA haar medewerkers een in oktober 2010 gewijzigde versie van de gedragscode gestuurd. Hierin is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

2.Gewenst gedrag

Dit gedeelte van de gedragscode beschrijft de beroepshouding van de COA-medewerker.
(…)
2.1.1.
Omgaan met bewoners
Wij kennen de bewoners en voelen ons betrokken bij ons werk. We houden echter een professionele afstand in onze relatie tot bewoners en weten de scheiding aan te brengen tussen werk en privé. Dit is vooral belangrijk omdat bewoners zich in een afhankelijke positie bevinden en wij niet in de situatie willen komen dat iemand de indruk kan krijgen dat daar misbruik van wordt gemaakt.
(…)

3.Ongewenst gedrag

In dit hoofdstuk zijn gedragsregels beschreven die duidelijkheid geven over welk gedrag absoluut ongewenst is.
3.1.
Gedragsregels
1.Het is voor medewerkers niet toegestaan om affectieve/intieme relaties aan te gaan en/of te onderhouden met bewoners.
(…)
5.Medewerkers zullen in de privésfeer geen opvang of ondersteuning bieden aan bewoners.
(…)
3.2.
Sancties
(…)
Handelingen die in strijd zijn met gedragsregel 1,4,5,6,12 of 13 worden zo hoog opgenomen, dat zal worden overgegaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
1.4.
Op 19 mei 2011 heeft [verweerder] versie 2 (van maart 2011) van de gedragscode geparafeerd. Deze versie bevat dezelfde passages als hiervoor weergegeven.
1.5.
Op 7 februari 2012 is de (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van [verweerder] met het COA geëindigd.
1.6.
Op 3 april 2012 is de opvang van [A] op de COA-locatie in [vestiging 2] beëindigd. Sindsdien woont hij samen met [verweerder] in diens ouderlijke woning in [plaatsnaam].
1.7.
In mei 2012 is [verweerder] op uitzendbasis als woonbegeleider bij de Procesopvang- locatie (hierna: POL) van het COA in [vestiging 1] gaan werken. Op 15 oktober 2012 heeft hij opnieuw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met het COA gesloten. Dit contract is op 15 april 2013 verlengd tot 14 april 2014.
1.8.
Op 30 juli 2013 heeft de locatiemanager van de POL in [vestiging 1], [locatiemanager], melding gemaakt van een mogelijke integriteitschending bij de strategisch adviseur van het COA omdat [verweerder] een relatie zou hebben met en onderdak zou verschaffen aan een vreemdeling die geen recht meer zou hebben op opvang. Twee medewerkers van het Bureau Veiligheid en Integriteit van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (hierna: IND) zijn vervolgens een onderzoek gestart.
1.9.
Op 31 juli 2013 heeft de IND [naam], collega woonbegeleider van [verweerder] in [vestiging 1], gehoord. Zij verklaart in dat gesprek onder meer het volgende:
“[verweerder] spreekt vaker over zijn vriend. Dit is in gewone gesprekken. Dit is al vanaf het moment dat hij op de POL werkt. Dat is ongeveer een jaar.
(…)
[verweerder] heeft hem leren kennen op de COL. Toen hadden zij nog geen relatie. Deze jongen is toen, volgens mij, naar AZC [plaatsnaam] gegaan. (…) Volgens mij hebben ze contact gekregen toen deze vriend op AZC [plaatsnaam] zat.(…) Ik denk dat deze vriend bij [verweerder] woont al sinds 1.5 tot 2 jaar.
(…)
Al mijn collega's van de POL weten het.”
1.10.
Op 1 augustus 2013 heeft de IND [naam], collega woonbegeleider van [verweerder] in [vestiging 1], gehoord. Zij verklaart in dat gesprek onder meer het volgende:
“[verweerder] heeft mij verteld dat hij samenwoont met zijn vriend. Hij steekt het niet onder stoelen of banken.
(…)
Sinds wanneer woont hij samen met deze vriend?
In ieder geval al twee jaar.
(...)
Er zijn een heleboel mensen die het weten en volgens mij is het algemeen bekend. Ik vind het raar dat [locatiemanager] het niet weet.”
1.11.
Op 19 augustus 2013 heeft de IND [verweerder] gehoord. Hij verklaart in dat gesprek onder meer het volgende:
“Ik heb (de ktr begrijpt: [A]) in [vestiging 1] (COL) leren kennen (…). Ik zei nog dat ik geen relatie met hem kon aangaan omdat ik op [vestiging 1] werkte. Daarna, dus nadat hij wegging, kwam ik hem weer tegen.
(…)
Onze relatie heb ik afgehouden toen ik op COL [vestiging 1] werkte.”
1.12.
Het COA heeft [verweerder] op 19 augustus 2013 op non-actief gesteld. Op 20 augustus 2013 heeft zij [verweerder] daarover een brief gestuurd waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:
(…)
“Gisteren heeft u een gesprek gevoerd met [locatiemanager], manager van de POL in [vestiging 1] en de HR-adviseur van de unit Noord, [naam].
Tijdens dit gesprek is u medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat u een affectieve en/of intieme relatie onderhoudt met een ex-bewoner en deze tevens van onderdak voorziet. Zoals u weet is dit in strijd met de COA gedragscode.(…)
De gedragscode is helder en eenduidig als het gaat om Omgaan met bewoners, 2.2.1.”
1.13.
Op 12 september 2013 heeft het COA [verweerder] per brief laten weten hem na afloop van de verlengde termijn van de non-actief stelling op 16 september 2013 tot nader order vrij te stellen van zijn plicht werkzaamheden te verrichten.

2.Standpunt van het COA

2.1.
Het COA verzoekt primair de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van dringende redenen. [verweerder] heeft ten eerste de voor medewerkers geldende gedragscode overtreden door een affectieve relatie met een bewoner aan te gaan en deze te onderhouden alsmede hem in de privésfeer onderdak te bieden. Het verwijt betreft de periode tot 3 april 2012 aangezien [A] vanaf dat moment niet langer bewoner was en de gedragscode niet van toepassing is op ex-bewoners. In de brief van 20 augustus 2013 aan [verweerder] wordt dat per abuis wel gesuggereerd. [verweerder] was op de hoogte van de gedragscode en de daarin opgenomen sanctie aangezien deze in december 2010 aan alle medewerkers, waaronder dus [verweerder], is gestuurd. [verweerder] heeft bovendien op 19 mei 2011 de versie van maart 2011 van de gedragscode geparafeerd waarin de betreffende gedragsregels en sanctionering ook staan. Het COA betwist de uitleg die [verweerder] van het begrip bewoners in de gedragscode geeft. Anders dan hij stelt moeten daar alle bewoners van het COA onder worden verstaan, ongeacht op welke locaties zij wonen. De noodzaak deze kwetsbare groep te beschermen tegen elke (mogelijke) vorm van misbruik van hun afhankelijkheidspositie brengt deze ruime uitleg met zich mee. [verweerder] had dat moeten weten en was zich daarvan kennelijk ook bewust aangezien hij wel met enkele collega's over zijn relatie heeft gesproken, maar om een sanctie te voorkomen zijn leidinggevende niet op de hoogte heeft gebracht. Zijn relatie met een bewoner was dus bij het COA niet (eerder) bekend en is dus ook niet gedoogd, zoals [verweerder] stelt. Toen de huidige leidinggevende van [verweerder] daarvan een melding kreeg, is meteen een onderzoek gestart door het Bureau Veiligheid en Integriteit van de IND.
2.2.
Het COA betwist dat twee andere (heteroseksuele) relaties tussen medewerkers en bewoners in [vestiging 1] wel zouden zijn gedoogd en zij dus zou discrimineren. In het ene geval is de relatie pas aangegaan nadat de bewoonster een eigen huis en een verblijfsvergunning had. In het andere geval heeft de betrokken medewerker aan zijn leidinggevende gemeld gevoelens voor een bewoonster te hebben ontwikkeld, waarna de bewoonster is overgeplaatst naar een andere locatie. Er was geen sprake van een relatie.
2.3.
[verweerder] heeft zich ten tweede in het bijzijn van COA medewerkers bedreigend uitgelaten over de IND en het COA wat ook een dringende reden oplevert. De overgelegde verklaringen zijn weliswaar anoniem, maar de betrokken medewerkers durfden uit angst voor [verweerder] hun naam niet bekend te maken.
2.4.
[verweerder] heeft zich dus schuldig maakt aan ontoelaatbaar gedrag waarbij hij de integriteit van het COA heeft geschonden en er bovendien sprake is van (mogelijke) belangenverstrengeling. Aangezien in de gedragscode ook is opgenomen dat bij schending van de in het geding zijnde gedragsregels zal worden overgegaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst en vanwege de geuite dreigementen, stelt COA zich primair op het standpunt dat er sprake is van een dringende reden. Subsidiair stel het COA dat sprake is van een verandering van omstandigheden nu haar vertrouwen ernstig is geschaad en de arbeidsrelatie dermate ernstig is verstoord dat van haar niet langer gevergd kan worden deze te laten voortduren. Omdat de verstoorde arbeidsrelatie enkel is te wijten aan het gedrag van [verweerder] is voor een ontbindingsvergoeding geen plaats.
3. Standpunt van [verweerder]
3.1.
[verweerder] betwist (primair) van de gewijzigde gedragscode en de daarin opgenomen sanctie op de hoogte te zijn gesteld. In ieder geval heeft het COA nooit expliciet duidelijk gemaakt dat ook relaties met bewoners van andere COA-locaties niet zijn toegestaan. Uit de bewoordingen van de gedragscode is dat ook niet uit af te leiden nu het begrip bewoners daarin niet is gedefinieerd. [verweerder] was in de veronderstelling dat het verbod slechts gold voor bewoners van de eigen COA-locatie. Om die reden heeft hij een relatie met [A] in eerste instantie ook afgehouden. [verweerder] is verder altijd open geweest over zijn relatie met [A]. Alle medewerkers waren op de hoogte en hem is nooit verteld dat het niet was toegestaan. Het is vreemd dat zijn huidige leidinggevende het niet zou weten aangezien er in haar bijzijn tijdens de lunch op het werk ook over is gesproken. Omdat hij in de veronderstelling was dat zijn relatie met [A] was toegestaan heeft hij ook niet de noodzaak gezien het (expliciet) aan een leidinggevende te melden. Overigens is in de gedragscode ook geen meldplicht hiervoor opgenomen. Nu er door toedoen van het COA onduidelijkheid is over de reikwijdte van het begrip bewoner mag er in dit geval niet ten nadele van de werknemer worden geredeneerd. Het is aan het COA om duidelijk en ondubbelzinnig naar de werknemer duidelijk te maken wat wel en niet mag indien daaraan de sanctie van ontslag is verbonden. [verweerder] verwijst in dit verband ook naar een uitspraak van de (voormalige) rechtbank Alkmaar van 6 mei 2010 met zaaknummer 324589 OA VERZ 10-21.
3.2.
[verweerder] doet verder een beroep op het bijzondere opzegverbod van artikel 8 van de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Het COA schendt het gelijkheidsbeginsel aangezien andere (heteroseksuele) relaties tussen bewoners en medewerkers in [vestiging 1] (wel) zijn getolereerd en hun arbeidsovereenkomsten niet zijn ontbonden. Kennelijk heeft het COA meer problemen met niet-heteroseksuele relaties. Dat blijkt ook uit een recente uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens van 8 augustus 2013 met oordeelnummer 2013-104.
3.3.
[verweerder] betwist ten slotte zich bedreigend te hebben uitgelaten. Aan de door het COA overgelegde anonieme verklaringen kan geen waarde worden gehecht. [verweerder] vermoedt dat ze afkomstig zijn van een van de collega’s die door de IND ook is gehoord en kennelijk iets tegen hem heeft en daarom beschuldigingen verzint.
3.4.
Nu [verweerder] niets valt te verwijten is er dus geen sprake van een dringende reden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden. [verweerder] vraagt primair dan ook het verzoek van het COA daartoe af te wijzen. Door het huidige geschil en de opstelling van het COA daarin zal het echter wel moeilijk worden om opnieuw tot een goede samenwerking te komen. [verweerder] verzet zich subsidiair dan ook niet tegen een ontbinding op grond van veranderde omstandigheden, mits hem een ontbindingsvergoeding wordt toegekend. Het gewogen aantal dienstjaren dient te worden berekend over de periode
8 november 2010 tot aan 14 april 2014 aangezien een eventuele ontbinding op een eerdere datum niet aan [verweerder] te wijten is. Het aantal gewogen dienstjaren is dus 1,5. Het brutoloon bedraagt, inclusief vakantietoeslag en onregelmatigheidstoeslagen, € 2.627,00 per maand. Aangezien de arbeidsrelatie slechts door toedoen van het COA duurzaam is ontwricht, is een correctiefactor van 2 passend.

4.Beoordeling

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is ieder der partijen te allen tijde bevoegd zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. Als gewichtige redenen worden beschouwd omstandigheden die een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW zouden hebben opgeleverd indien de arbeidsovereenkomst om die reden onverwijld zou zijn opgezegd, als ook veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.2.
Kern van het onderhavige geschil of [verweerder] de gedragscode voor COA- medewerkers heeft geschonden door een relatie met [A] aan te gaan dan wel te onderhouden en hem onderdak te verlenen en zo ja, of de arbeidsovereenkomst om die reden moet worden ontbonden. Daarbij komt het aan op de betekenis die aan het begrip bewoner in de gedragscode moet worden toegekend. De kantonrechter gaat er hierbij vanuit dat [verweerder] in ieder geval vanaf 19 mei 2011 op de hoogte is van de in oktober 2010 gewijzigde gedragscode aangezien hij niet heeft betwist op die datum een nagenoeg overeenkomstige versie daarvan te hebben geparafeerd.
4.3.
Niet in geschil is dat [verweerder] een affectieve relatie met [A] is aangegaan op het moment dat [A] niet langer in de COL of de POL in [vestiging 1] - waar [verweerder] werkzaam was - maar op een COA-locatie in [locatiemanager] verbleef. De kantonrechter stelt verder vast dat het COA zich thans op het standpunt stelt dat [verweerder] niet wordt verweten dat hij vanaf 3 april 2012 (nog) een affectieve relatie onderhoudt met [A] en hem onderdak verleend aangezien haar gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling van het geschil heeft benadrukt dat de gedragscode - ook voor wat betreft de gedragsregel geen onderdak te verlenen of ondersteuning te bieden - niet geldt voor ex-bewoners. De verwijten betreffen dus de periode tot 7 februari 2012. Weliswaar was [A] pas op 3 april 2012 ex-bewoner van het COA maar op dat moment was [verweerder] tijdelijk niet bij het COA in dienst.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft het COA niet aannemelijk gemaakt dat [verweerder] had behoren te weten dat een relatie met een bewoner van het COA ongeacht op welke locatie die verblijft in strijd is met de gedragscode en tot ontslag zou leiden. Uit de bewoordingen van de gedragscode is die conclusie ten eerste niet zonder meer te trekken. Zo ontbreekt daarin een definitie van het bewonersbegrip. Verder is uit de context van de relevante bepalingen uit de gedragscode evenmin zonder meer te begrijpen dat het ook bewoners betreft die niet op een locatie wonen waar de werknemer werkzaam is. In paragraaf 2.1.1. van de gedragscode staat immers: "
wij kennen de bewoners en voelen ons betrokken bij ons werk. We houden echter een professionele afstand in onze relatie tot bewoners en weten de scheiding aan te brengen tussen werk en privé”, wat bij werknemers ook de indruk kan wekken dat het (slechts) gaat om de bewoners van hun locatie die zij kennen en met wie zij tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden in contact komen. De kantonrechter begrijpt de wens van het COA in deze een ruim bewoners begrip te hanteren, maar tekent daarbij aan dat indien bepaald ongewenst gedrag zonder meer tot ontslag leidt, vooraf buiten twijfel moet zijn wat daar precies onder wordt verstaan. Bij twijfel daarover kan achteraf niet ten nadele van de werknemer worden geredeneerd.
4.5.
De kantonrechter neemt verder in overweging dat - daargelaten de thans betwiste reikwijdte van de gedragscode - bij [verweerder] de indruk kan zijn gewekt dat zijn relatie met [A] niet daarmee in strijd is geweest of dat deze (eerder) is getolereerd. Uit de verklaringen van zijn collega's die door de IND zijn gehoord blijkt immers dat [verweerder] van meet af aan heeft verteld dat hij een relatie heeft met een (ex) COA-bewoner en dat dit algemeen bekend is. Het komt de kantonrechter dan ook vreemd voor dat, indien collega’s daarvan al geruime tijd op de hoogte zijn geweest, zijn huidige of vroegere leidinggeven-de(n) dat niet vóór 30 juli 2013 zouden hebben geweten. Daar komt bij dat [verweerder] niet alleen in [vestiging 1] werkte, maar in die (niet heel grote) plaats ook samen met [A] woonde en zich daar met hem als stel heeft gepresenteerd. Verder is gebleken dat het COA in [vestiging 1] eerder in een ander geval bij een dreigende relatie tussen een medewerker en een bewoonster is overgegaan tot overplaatsing van de betrokken bewoonster. Als het zo is - zoals het COA tijdens de mondelinge behandeling van dit geding uitdrukkelijk heeft gesteld -dat relaties tussen medewerkers en bewoners (in ruime zin) nooit getolereerd worden en dat het belang van de bewoner altijd voorop staat, valt niet zonder meer in te zien waarom er in dat geval toch voor is gekozen de bewoonster over te plaatsen. Het COA had de betrokken medewerker immers ook de keus kunnen laten tussen het blijven bewaren van zijn professionele afstand dan wel zelf ontslag te nemen of overgeplaatst te worden. Door deze handelwijze van het COA kan bij [verweerder] de indruk zijn versterkt dat slechts relaties tussen medewerkers en bewoners van dezelfde locatie in strijd zijn met de gedragscode.
4.6.
Al met al is naar het oordeel van de kantonrechter dus niet aannemelijk geworden dat [verweerder] de gedragscode door zijn relatie met [A] verwijtbaar heeft overtreden. De kantonrechter stelt verder vast dat het COA afgezien van een eventuele schending van de gedragscode niet heeft gesteld dat [verweerder] op enig moment misbruik heeft gemaakt van zijn positie binnen het COA ten gunste van zijn vriend [A]. Van een daadwerkelijke belangenverstrengeling is dus niet gebleken.
4.7.
De kantonrechter is verder van oordeel dat door het COA voor het overige ook niet aannemelijk is gemaakt dat [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan ontoelaatbaar gedrag dat een dringende reden zou hebben opgeleverd indien onverwijld zou zijn opgezegd. Aan de door het COA gestelde bedreigingen door [verweerder] gaat de kantonrechter voorbij aangezien de verklaringen daarover anoniem zijn afgelegd en bovendien niet duidelijk is wie deze op welk moment heeft opgetekend en wat de context van de gestelde uitingen is geweest.
[verweerder], die betwist dergelijke uitlatingen te hebben gedaan, kan zich hiertegen dus niet adequaat verweren. Gelet op de aard van deze procedure is voor nadere bewijslevering op dit punt door het COA geen plaats.
4.8.
Nu het vorenstaande niet tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden kan leiden, dient beoordeeld worden of er zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die ontbinding wegens een verandering in de omstandigheden rechtvaardigen. Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat continuering van het dienstverband van [verweerder] tot de afloop van zijn contract voor bepaalde tijd op 14 april 2014 hoe dan ook niet tot de mogelijkheden behoort nu de verhoudingen tussen partijen dusdanig ernstig zijn verstoord dat een verdere vruchtbare samenwerking niet meer kan worden verwacht. De arbeidsovereenkomst tussen partijen zal met ingang van 1 februari 2014 worden ontbonden.
4.9.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of er bij voortijdige beëindiging van het dienstverband voor bepaalde tijd een vergoeding aan [verweerder] moet worden toegekend. Om te bepalen of aan de uit te spreken ontbinding een vergoeding moet worden verbonden, is onder meer van belang vast te stellen in wiens risicosfeer de ontbindingsgrond valt en of de aanleiding tot de verstoorde arbeidsverhouding in overwegende mate aan één van de partijen is te wijten. Zoals hiervoor is overwogen, is verwijtbaar gedrag aan de zijde van [verweerder] niet komen vast te staan. [verweerder] had er om eventuele misverstanden te voorkomen weliswaar verstandig aan gedaan in een eerder stadium contact te zoeken met een leidinggevende over het bestaan van zijn relatie, maar omdat een dergelijke meldplicht niet in de gedragscode is opgenomen zal de kantonrechter dat hier niet meewegen. Naar het oordeel van de kantonrechter is een vergoeding aan [verweerder] ten laste van het COA op zijn plaats aangezien de thans verstoorde arbeidsrelatie dus niet aan [verweerder], maar aan het COA is te wijten. De kantonrechter overweegt hiertoe dat het COA in juli 2013 ervoor heeft gekozen een extern onderzoek naar een mogelijke integriteitschending te starten zonder eerst [verweerder] daarover te benaderen. [verweerder] is hierdoor de mogelijkheid ontnomen eerst zelf de verzochte duidelijkheid te geven. Gelet op de openhartigheid van [verweerder] over zijn relatie ligt het in de rede dat de voor de beoordeling relevante feiten al in een dergelijk gesprek aan het licht zouden zijn gekomen. De wijze waarop het extern onderzoek vervolgens heeft plaatsgevonden - waarbij ook vragen buiten de onderzoeksopdracht om zijn gesteld waarvan de relevantie de kantonrechter niet duidelijk is - heeft ertoe geleid dat thans sprake is van onomkeerbare gevolgen en een verstoorde arbeidsrelatie. Dit is aan het COA te wijten en leidt in beginsel tot toepassing van factor C = 1,5.
4.10.
De kantonrechter acht het in dit geval echter billijk om bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding aansluiting te zoeken bij de periode dat het contract voor bepaalde tijd zonder de ontbinding op 1 februari 2014 nog zou hebben voortgeduurd (tot medio april 2014). Daarmee wordt dan de inkomensschade weggenomen. De toe te kennen vergoeding valt iets hoger uit dan bij toepassing van de “kantonrechtersformule” en eerdergenoemde factor C = 1,5. Daarom zal het door [verweerder] gestelde - en door het COA niet betwiste - bruto maandsalaris inclusief vakantietoeslag en onregelmatigheidstoeslagen van € 2.627,00 worden vermenigvuldigd met 2,5 (maand) en wordt aan [verweerder] een vergoeding ten laste van het COA toegekend van bruto € 6.567,50 .
4.11.
Omdat het COA zich op het standpunt heeft gesteld geen vergoeding verschuldigd te zijn en de kantonrechter de arbeidsovereenkomst alleen per 1 februari 2014 zal ontbinden als het COA aan [verweerder] voormelde vergoeding zal betalen, moet het COA gelet op het bepaalde in artikel 7:685, negende lid, BW eerst nog in de gelegenheid worden gesteld om het ontbindingsverzoek in te trekken.
4.12.
Het COA zal als de in het ongelijk gestelde partij in alle gevallen worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
BESLISSING
De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 februari 2014 onder toekenning aan [verweerder], ten laste van het COA, van een vergoeding van € 6.567,50 bruto, tenzij het COA uiterlijk op 22 januari 2014 het verzoek tot ontbinding intrekt;
veroordeelt het COA in alle gevallen in de kosten van het geding, die aan de zijde van [verweerder] tot op heden worden begroot op € 500,00 aan salaris voor zijn gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van den Noort, kantonrechter, en op 7 januari 2014 uitgesproken door mr. M.A.B. Faber-Siermann, kantonrechter, ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: rvdh