ECLI:NL:RBNNE:2014:5094

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
730233-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedrieglijke bankbreuk door bestuurder van failliete rechtspersoon

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen Rinke Uiltje Koopmans, die werd beschuldigd van medeplegen van bedrieglijke bankbreuk. De verdachte, geboren op 17 april 1958 te Weststellingwerf en woonachtig in Heerenveen, werd veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De zaak kwam voort uit het faillissement van de besloten vennootschap [bedrijf], waarbij de verdachte in opdracht van de bestuurder goederen uit de failliete boedel had verkocht en deze niet aan de curator had afgedragen. Dit leidde tot ernstige bemoeilijking van de afwikkeling van het faillissement en financiële schade voor de schuldeisers.

Tijdens de zitting op 3 oktober 2014 was de verdachte niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J. de Haan. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was, ondanks de bezwaren van de verdediging over de obscuriteit van de dagvaarding. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn, en oordeelde dat de zaak ontvankelijk was.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn bewering niet op de hoogte te zijn van het faillissement, wist dat hij goederen aan de boedel onttrok. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende informatie had om de schade te beoordelen. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen 22c, 22d, 47 en 343 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730223-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 oktober 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2014.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. J. de Haan, advocaat te Utrecht, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 28 februari 2011 tot en met 4 april
2011, te Wijnjewoude, (althans) in de gemeente Opsterland, in elk geval in Nederland,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten vennootschap [bedrijf], die bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden, enkelvoudige
handelskamer, op 28 februari 2011 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers ((nagenoeg de gehele) kantoorinventaris en/of ((nagenoeg de gehele) werkplaatsinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) winkelinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) winkelvoorraad, in elk geval enig(e) goed(eren), aan de boedel onttrokken heeft, immers heeft [medeverdachte] ((nagenoeg) de gehele) kantoorinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) werkplaatsinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) winkelinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) winkelvoorraad, althans enig(e) goed(eren), verkocht en/of de opbrengst van die verkochte kantoorinventaris en/of werkplaatsinventaris en/of winkelinventaris en/of winkelvoorraad, althans dat/die goed(eren), niet in de kas van die rechtspersoon en/of op een (bank)rekening van die rechtspersoon gestort, in elk geval niet afgedragen aan de curator en in elk geval enig vermogensbestanddeel voortkomende uit de verkoop van dat/die goederen niet ten goede doen of laten komen aan de boedel en/of (de resterende) kantoorinventaris en/of werkplaatsinventaris en/of winkelinventaris en/of winkelvoorraad, in elk geval dat/die (resterend(e)) goed(eren), (over)gebracht naar een (of meer) plaats(en) onbekend aan de curator, en aldus/althans (telkens) buiten het bereik en beheer van de curator gebracht, terwijl verdachte voornoemd feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met [medeverdachte];
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op verschillende tijdstippen, althans enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 28 februari 2011 tot en met 4 april 2011, te Wijnjewoude, (althans) in de gemeente Opsterland, in elk geval in Nederland, in geval van faillissement, tezamen en in vereniging met de bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf], die bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden, enkelvoudige handelskamer, op 28 februari 2011 in staat van faillissement was verklaard en/of een ander of anderen, in elk geval alleen, ter bedrieglijke verkorting van de rechter der schuldeisers enig goed, te weten ((nagenoeg) de gehele) kantoorinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) werkplaatsinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) winkelinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) winkelvoorraad, aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft verdachte en/of (één of meer van) verdachtes mededaders ((nagenoeg) de gehele) kantoorinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) werkplaatsinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) winkelinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) winkelvoorraad, althans enig(e) goed(eren), verkocht en/of de opbrengst van die verkochte kantoorinventaris en/of werkplaatsinventaris en/of winkelinventaris en/of winkelvoorraad, althans dat/die goed(eren), niet in de kas van die rechtspersoon en/of op een (bank)rekening van die rechtspersoon gestort, in elk geval niet afgedragen aan de curator, en in elk geval enig vermogensbestanddeel voortkomende uit de verkoop van dat/die goederen niet ten goede doen of laten komen en/of (de resterende) kantoorinventaris en/of werkplaatsinventaris en/of winkelinventaris en/of winkelvoorraad, in elk geval dat/die (resterend(e) goed(eren), (over)gebracht naar een (of meer) plaats(en) onbekend aan de curator, en aldus/althans (telkens) buiten het bereik en beheer van de curator gebracht;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op verschillende tijdstippen, althans enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 28 februari 2011 tot en met 4 april 2011, te Wijnjewoude, (althans) in de gemeente Opsterland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ((nagenoeg) de gehele) kantoorinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) werkplaatsinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) winkelinventaris en/of ((nagenoeg de gehele) winkelvoorraad, in elk geval enig goed, (alles) (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan de (failliete) besloten vennootschap [bedrijf], althans aan de door de rechtbank Leeuwarden, enkelvoudige handelskamer, op 28 februari 2011 aangestelde curator, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op verschillende tijdstippen, althans enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 28 februari 2011 tot 4 april 2011, te Wijnjewoude, (althans) in de gemeente Opsterland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk ((nagenoeg) de gehele) kantoorinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) werkplaatsinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) winkelinventaris en/of ((nagenoeg) de gehele) winkelvoorraad, in elk geval enig goed, (alles) (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan de (failliete) besloten vennootschap [bedrijf], althans aan de door de rechtbank Leeuwarden, enkelvoudige handelskamer, op 28 februari 2011 aangestelde curator, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of verdachtes mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) (in opdracht van de (statutair) bestuurder van die (failliete) rechtspersoon) uit het (bedrijfs)pand van die rechtspersoon gelegen, aldaar, aan het Klein Groningen (nummer 9) had(den) (weg)gehaald of doen of laten (weg)halen en/of gebracht of doen of laten brengen naar een plaats(en) onbekend aan de rechthebbende(n) op dat/die goed(eren), en aldus/althans (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft het primair en subsidiair ten laste gelegde nietig moet worden verklaard omdat sprake is van een obscuur libel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat na de wijziging van de tenlastelegging het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijwel identiek zijn. Voorts heeft hij aangevoerd dat er een essentieel deel van de delictsomschrijving van artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht ontbreekt, nu niet is opgenomen dat verdachte op de hoogte was van het faillissement.
Op basis van het bovengenoemde meent de raadsman dat onvoldoende duidelijk is waarvan verdachte wordt beschuldigd.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in de tenlastelegging opgenomen bestanddelen in combinatie met de verwijzingen naar de respectievelijke wetsartikelen, het duidelijk is op welke delictsbepaling het primair en subsidiair ten laste gelegde betrekking hebben. Dat verdachte - zoals de raadsman stelt - geen deel heeft gehad aan alle feitelijkheden of dat de door de raadsman gestelde feitelijkheid niet is opgenomen, doet aan de duidelijkheid van de tenlasteleggingen en daarmee aan de geldigheid der dagvaarding niets af. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens ernstige overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft aangegeven dat sprake is van een overschrijding van meer dan twee jaar. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de ingestelde strafrechtelijke vervolging is ingegeven door de civielrechtelijke belangen van de curator en de schuldeisers. Volgens de raadsman moet onder deze omstandigheden het belang van verdachte bij een berechting binnen een redelijke termijn zwaarder wegen dan genoemde civielrechtelijke belangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uitgangspunt is dat de zaak in eerste aanleg binnen een termijn van twee jaar met een eindvonnis is afgerond, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf het moment dat verdachte op 6 maart 2012 door de politie in verzekering is gesteld en is verhoord. Het opsporingsproces-verbaal van de strafzaak is op 7 maart 2012 gesloten en naar het openbaar ministerie gestuurd.
De dagvaarding is in september 2014 naar verdachte verstuurd. Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die deze vertraging kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank is van oordeel dat het bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad is dat overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging. Ook niet in uitzonderlijke gevallen, nog daargelaten of daarvan in deze zaak sprake is.
Op basis van het voorgaande wordt het verweer van de raadsman verworpen en acht de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Merkus Groenenexpert BV met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Beoordeling van het bewijs

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen ten aanzien van het onttrekken van de goederen. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman gesteld dat verdachte weliswaar in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] goederen uit de failliete boedel heeft verkocht, maar dat verdachte op dat moment niet op de hoogte was van de faillietverklaring. Toen verdachte erachter kwam dat het faillissement was uitgesproken, waren de goederen al verkocht. Verdachte heeft deze goederen hierna alleen nog geleverd. Ook heeft verdachte daarbij goederen die reeds voor de faillietverklaring waren verkocht aan de rechthebbenden meegegeven. Verder heeft verdachte het pand van het failliete bedrijf leeggehaald, dit overeenkomstig het met [medeverdachte] van tevoren afgesprokene.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat bij een eventuele bewezenverklaring niet kan worden vastgesteld dat de hele inventaris door verdachte is verkocht.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij door medeverdachte [medeverdachte] is benaderd om de goederen van [bedrijf] te verkopen en het pand waarin het bedrijf was gevestigd te ontruimen. In opdracht van [medeverdachte] heeft hij gedurende ongeveer drie weken goederen verkocht. De goederen die niet zijn verkocht, heeft verdachte bij het ontruimen van het pand elders opgeslagen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij halverwege de genoemde drie weken erachter kwam dat het bedrijf [bedrijf] failliet was gegaan. Verdachte is hierna doorgegaan met zijn handelingen.
Door de curator is verklaard dat de winkelinventaris van [bedrijf] tussen eind maart 2011 en begin april 2011 uit het bedrijfspand is weggenomen. Uit de aangifte van de curator blijkt dat hij op 4 april 2011 heeft gemerkt dat ook de stellingen uit het pand waren weggenomen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij deze stellingen op 2 april 2011 heeft gekocht.
Uit onder meer de verklaring van getuige[getuige 2] blijkt dat op enig moment na de bedoelde faillissementsverklaring enkele verkoopdagen zijn geweest op het terrein van [bedrijf]. Volgens [getuige 2] was het op deze dagen heel erg druk. Op één van die dagen heeft [getuige 2] gezien dat [getuige] aldaar stellingen heeft opgehaald.
Op basis van bovengenoemde verklaringen stelt de rechtbank vast dat verdachte tussen medio maart 2011 en begin april 2011 bezig is geweest met de verkoop van de winkelinventaris en het ontruimen van het pand van [bedrijf]. Voorts stelt de rechtbank vast dat de laatste verkoopdagen begin april 2011 hebben plaatsgevonden. De goederen die niet zijn verkocht zijn hierna door verdachte ergens anders opgeslagen. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat het grootste gedeelte van de verkoopopbrengst aan hem is toegekomen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit verdachtes verklaring dat hij ten tijde van eerdergenoemde handelingen al op de hoogte was van het faillissement. Verdachte heeft aldus een deel van de tot de boedel behorende goederen verkocht, afgeleverd en elders opgeslagen toen hij al op de hoogte was van de faillietverklaring. Het moet voor verdachte duidelijk zijn geweest dat hij door zijn gedragingen goederen aan de boedel onttrok, nu verdachtes slagerij in april 2007 zelf failliet is verklaard en aangezien hij zelf heeft verklaard dat hij dingen heeft gedaan die niet in de haak waren, maar dat hij dit in opdracht van [medeverdachte] heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte dus bekend met de rechten en plichten van een gefailleerde bij een faillissementsverklaring. In verlengde hiervan moet het verdachte ook duidelijk zijn geweest dat de opbrengst van de verkoop aan de curator moest worden afgedragen. Voorts moest hij op de hoogte zijn geweest dat een gefailleerde niet zonder medeweten van de curator de goederen van de failliete boedel elders mag opslaan.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Bewijsmiddelen
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer [pv-nummer], gesloten op 27 maart 2012, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal aangifte, nummer [pv-nummer], d.d. 15 april 2011 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 53 en 54, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever [aangever] namens [bedrijf]:
Ik ben als curator gerechtigd om aangifte te doen van diefstal van goederen en winkelinventaris uit het pand van [bedrijf] in [adres 2].
Op 11 maart 2011 is na overleg met de heer [medeverdachte], directeur van [bedrijf] te [adres 2] gesloten. Samen met de heer [medeverdachte] heb ik toen de winkel afgesloten en [medeverdachte] heeft mij de sleutels van de winkel overhandigd.
Op 29 maart 2011 ben ik naar de winkel aan [adres 2] gegaan. Toen ik bij de winkel aankwam zag ik dat de hele winkel leeg was. Alleen was er achter in de winkel nog een gedeelte van ongeveer 3 bij 3 meter waar artikelen in de stelling stonden.
Ik zag dat de stellingen en schappen nog wel in de winkel aanwezig waren, maar dat de goederen er dus uit waren gehaald. Ik zag dat een heftruck nog in de opslagruimte aanwezig was.
Op grond van de fiscale regels was de opbrengst van de invertaris voor de boedel, dit is de curator.
Op donderdag 31 maart 2011 ging ik weer bij het pand aan[adres 2] kijken. Ik zag toen dat de vorkheftruck ook weggenomen was. Ook zag ik dat de pc's uit de kantoorruimte waren weggenomen en dat het werkplaatsinventaris helemaal weg was. Op 4 april 2011 ging ik weer in de winkel kijken. Ik zag toen dat de stellingen ook uit de winkel aan [adres 2] waren weggenomen.
1.2
een ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige, nummer [pv-nummer], d.d. 31 januari 2012, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 69 en 70, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige]:
Ik ben eigenaar van [bedrijf getuige 1] te Wijnjewoude. Mijn zaak staat niet ver van het pand van [bedrijf]. Vorig jaar passeerde ik bij toeval het pand van [bedrijf]. Ik wist dat deze winkel failliet was gegaan. Ik zag toen een grote oud ijzerbak staan op het terrein van [bedrijf].
Omdat ik wel interesse had in oud ijzer, besloot ik het terrein op te gaan. Ik zag daar een man staan die druk aan het bellen was. Hierdoor kreeg ik de indruk dat de man alles aan het regelen was. Ik vroeg de man of de stellingen welke nog opgesteld in het pand stonden ook te koop waren. De man vertelde mij dat de stellingen al verkocht waren. Uiteindelijk gaf hij aan dat de nieuwe eigenaar de stellingen wel wilde doorverkopen aan mij. Ik moest hiervoor 2.500 euro betalen. Ik ben hiermee akkoord gegaan. Ik heb gelijk contant het geld betaald.
De man zei dat ik de stellingen nog dezelfde dag uit het pand moest halen. Ik heb wat vrienden gebeld en toen hebben wij gezamenlijk die stellingen allemaal verwijderd. Voordat wij alle stellingen afbraken, heb ik nog foto's gemaakt zodat ik een idee had hoe ik de boel weer moest opbouwen. Zoals u in het fotobestand op mijn computer kunt zien, zijn deze foto's genomen op 2 april 2011.
1.3
een ambtsedig proces-verbaal verhoor getuige, nummer [pv-nummer], d.d. 1 februari 2012, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 71, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 2]:
In een vrij korte periode, ik geloof een paar dagen, heb ik veel mensen gezien bij het pand van [bedrijf] in Wijnjewoude. Dit was volgens mij na het faillissement, dus nadat de winkel gesloten was. U vraagt mij of ik op eerdergenoemde dagen ook voor mij bekende personen heb gezien. Ik heb alleen [getuige] gezien van [bedrijf getuige 1]. Ik heb gezien dat hij stellingen heeft gehaald bij [bedrijf].
1.4
een ambtsedig proces-verbaal verhoor verdachte, nummer[pv-nummer], d.d. 8 maart 2012, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 114 - 117, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Voordat u mij vragen stelt, wil ik u zelf iets verklaren. Ik heb zelf dingen gedaan die 'niet in de haak waren'. Ik heb daar spijt van. Ik heb dit in opdracht gedaan van de gefailleerde van [bedrijf] te Wijnjewoude. Ik bedoel hiermee [medeverdachte].
O: Verbalisanten tonen Koopmans een aantal geschreven nota's welke door Rico van
der Pol aan de curator zijn gegeven. De curator heeft deze aan verbalisanten overhandigd.
V: [medewerker bedrijf] heeft hierover verklaard dat deze nota's door u zijn geschreven en
dat deze goederen op verschillende locaties opslagen stonden. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Ik heb deze nota's geschreven. Deze goederen komen uit de boedel van [bedrijf] te Wijnjewoude. De goederen die hierop staan vermeld, heb ik naar verschillende locaties gebracht. Ik heb geprobeerd het aan de man te brengen. Dat is niet gelukt, hierop heb ik alle goederen weer overgedragen aan [medeverdachte]. Ik heb de goederen voor een groot deel bij [getuige 2] thuis in Olterterp gebracht. Omdat [getuige 2] niet alles kwijt kon, heb ik tot op de dag van vandaag ook nog een gedeelte in opslag in de boerderij op [adres 3]. Dit is de boerderij van [naam 1].
V: [medewerker bedrijf] heeft verklaard dat hij aanwezig was toen u de stellingen uit de winkel van [bedrijf] aan ene [getuige] heeft verkocht.
A: Dit klopt. (..) Ik heb de stellingen inderdaad aan een man verkocht. Later hoorde ik dat dit Taekema was. Ik heb geloof ik rond de 2000 euro voor deze stellingen in ontvangst genomen.
V: Hoe is het eigenlijk ontstaan dat [medeverdachte] u heeft gevraagd de boel te verkopen?
A: We hadden al eerder contact gehad in verband met mijn vleeslevering. Op een gegeven moment ben ik dus met [naam 2] in de zaak [bedrijf] geweest. Enkele weken later had ik weer contact met [medeverdachte], ik was bij hem thuis en bespraken we de zaak [bedrijf]. [getuige 2] verklaarde mij dat zijn dochter de zaak eerst wilde overnemen maar dat hij nog niet wist of dat wel door kon gaan. Hij vroeg mij, dat wanneer de overname door zijn dochter niet door zou gaan, of ik de boel leeg wilde halen. Ik ben hiermee akkoord gegaan. Dit is mondeling gegaan. Wij hebben geen schriftelijke overeenstemming ondertekend of zo. Ongeveer twee weken later heeft [medeverdachte] mij te kennen gegeven dat ik de zaak wel leeg kon halen. Ik weet niet wat de status van de winkel toen was. Ik weet dus niet of de zaak toen al failliet was. Ik weet wel dat er toen al minder goederen in de winkel stonden dan toen ik er met Wander Groen was. Ik ben ongeveer drie weken met het leegruimen bezig geweest.
Ergens in deze drie weken, ongeveer in de midden, kwam er een persoon bij mij die mij verklaarde een apparaat op te halen. Hij had gehoord dat de zaak failliet was gegaan en hij wilde dus zijn apparaat terug. Op dit moment gingen bij mij de ogen ook open. Ik kreeg toen in de gaten dat het niet helemaal zuivere koffie was, wat ik aan het doen was. Maar ja, ik was toen al bezig en ben door gegaan. Dat is mijn fout geweest.
Kort samengevat verklaar ik dat [getuige 2] mij gevraagd heeft de boedel uit zijn winkel te halen en proberen te verkopen. Ik heb dit niet aangeboden, [getuige 2] heeft mij dit gevraagd. Ik heb hiermee wel toegestemd. Ik had toen nog niet door dat wat ik deed, niet pluis was.
Pas halverwege het leegruimen, ik denk dat ik toen zo’n anderhalve week bezig was, kreeg ik in de gaten dat het niet klopte. Omdat ik al bezig was, ben ik toch maar gewoon door gegaan. U vraagt mij hoeveel ik uiteindelijk hieraan heb verdiend. Ik schat dat ik zo'n 5000 a 6000 euro in totaal heb ontvangen. Hiervan af moesten nog de kosten voor mijn brandstof en dergelijke. Ik schat dat ik ongeveer 2000 euro aan [medeverdachte] heb afgedragen.
1.5
Een schriftelijk bescheid, te weten de beschikking van Rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht d.d. 28 februari 2011, pagina 133 en 134, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
De rechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige handelskamer, verklaart [bedrijf], gevestigd te [adres 2] in staat van faillissement.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte] in de periode van 28 februari 2011 tot en met 4 april 2011 te Wijnjewoude,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten vennootschap [bedrijf], die bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden, enkelvoudige
handelskamer, op 28 februari 2011 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers goederen aan de boedel onttrokken heeft, immers heeft verdachte enige goederen verkocht en de opbrengst van die verkochte goederen niet afgedragen aan de curator en de resterende goederen overgebracht naar plaatsen onbekend aan de curator en aldus buiten het bereik en beheer van de curator gebracht, terwijl verdachte voornoemd feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met [medeverdachte].
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair Medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 september 2014, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk.
Verdachte heeft goederen die tot de failliete boedel behoorden verkocht en opgeslagen op voor de curator onbekende plaatsen.
Ook heeft verdachte de verkoopopbrengst niet aan de curator afgedragen. Aldoende heeft verdachte de afwikkeling van het faillissement ernstig bemoeilijkt en financiële schade toegebracht aan de schuldeisers.
De exacte verkorting van de rechten van de schuldeisers kan aan de hand van de stukken niet worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het wel om een zodanig grote verkorting dat in beginsel een gevangenisstraf van enige duur geïndiceerd is.
In de hiervoor geconstateerde schending van artikel 6 EVRM ziet de rechtbank echter aanleiding een andere strafmodaliteit toe te passen, namelijk een werkstraf. De door de officier van justitie gevorderde werkstraf acht de rechtbank passend en geboden. De rechtbank zal derhalve een werkstraf voor de duur van 150 uren opleggen.

Benadeelde partij

[bedrijf] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47 en 343 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 150 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. Th.A. Wiersma en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2014.
w.g.
Bruggen
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Wiersma
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Timmermans
locatie Leeuwarden,
Jansen

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730223-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 3 oktober 2014
Tegenwoordig:
mr. J. van Bruggen, voorzitter,
mr. Th.A. Wiersma en mr. S. Timmermans, rechters, en
mr. D.M.A. Jansen, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. R.G. de Graaf.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de voorzitter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, genaamd:
Rinke Uiltje Koopmans
geboren op 17 april 1958 te Weststellingwerf,
wonende te 8446 MV Heerenveen, Zijlroede 64,
is niet ter terechtzitting verschenen.
De ter terechtzitting aanwezige raadsman van verdachte, mr. J. de Haan, advocaat te Utrecht, verklaart uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank laat de advocaat tot de verdediging toe, zodat de zaak op tegenspraak wordt behandeld.
De officier van justitie vordert dat na te noemen, door hem op schrift gestelde, wijziging in de tenlastelegging zal worden toegelaten. De rechtbank wijst deze vordering, na de raadsman dienaangaande te hebben gehoord, toe en beveelt dat de tenlastelegging wordt gewijzigd zoals in de vordering, die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden beschouwd, staat omschreven.
Nadat de rechtbank heeft beslist dat daarmee kan worden volstaan, stelt de griffier een door hem gewaarmerkt afschrift van deze vordering aan de raadsman ter hand.
Met toestemming van de raadsman wordt het onderzoek aanstonds voortgezet.
--------------------------------
De officier van justitie deelt mede voornemens te zijn een vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
------------------------------------
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 17 oktober 2014 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.