ECLI:NL:RBNNE:2014:4857

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
18.730231-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van cocaïne en dealen in softdrugs met mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het verstrekken van cocaïne en het medeplegen van dealen in softdrugs gedurende een periode van tweeëneenhalf jaar. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen en een bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte een dag na de zitting opgeheven en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd die gelijk is aan het voorarrest. Tevens is er een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, waaraan een meldplicht bij de reclassering is gekoppeld.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne en hennep, alsook bedreigingen gericht aan twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de handel in XTC-pillen, waardoor de verdachte hiervan is vrijgesproken. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de andere tenlastegelegde feiten, waaronder de bedreiging van [slachtoffer 2] en de mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3].

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn psychiatrische problematiek. De opgelegde straf is lager dan de eis van de officier van justitie, wat de rechtbank heeft gemotiveerd door de landelijke oriëntatiepunten en de specifieke omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730231-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 oktober 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum]te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder
bekende feitelijke woon- of verblijfplaats.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Supèr.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juni 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Dantumadeel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of N-ethylMDA (zogenaamde XTC-pillen) en/of (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of MDA en/of N-ethylMDA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 aanhef en onder B en/of C van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juni 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Dantumadeel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van in totaal meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (hash en/of wiet), zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3 aanhef en onder B en/of C van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 11 mei 2014 tot en met 15 mei 2014, in elk geval in of omstreeks de maand mei 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Dantumadiel, een persoon, genaamd [slachtoffer 1], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk op korte afstand met een klomp opgeheven in zijn hand(en) voor die [slachtoffer 1] gestaan en/of opzettelijk die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd -zakelijk weergegeven-: "Er zal geen ziekenhuis in de buurt meer zijn die je kan helpen", althans woorden van gelijke deigende aard of strekking
en/of
te [plaatsnaam] (althans) in de gemeente Achtkarspelen, en/of te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Dantumadiel, in ieder geval in Nederland, een persoon, genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 2]dreigend (in de Friese taal en door middel van (een) sms-bericht(en)) de woorden toegevoegd -vertaald en zakelijk weergegeven-:"Als ik hem in de handen krijg breek ik hem al de botten en dat staat jou ook te wachten als je er vrijdag niet bent" en/of "Doe je het niet en ik kom je tegen dan is er geen ziekenhuis die je kan helpen" en/of "Kom morgen op tijd, als je niet komt heeft dat gevolgen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 11 mei 2014, in elk geval in de maand mei 2014, te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Dantumadiel, in ieder geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], (met een tot vuist gebalde hand) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht)
5.
hij op of omstreeks 11 maart 2013, in elk geval in de maand maart 2013, te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Dantumadiel, in ieder geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3], rond of bij zijn keel en/of nek heeft vastgepakt, althans in een zogenaamde houdgreep heeft genomen en/of (vervolgens) achterover heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
(artikel 300 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht)
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.

Beoordeling van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde met betrekking tot de XTC-pillen
Verdachte wordt onder 1. onder meer ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in XTC-pillen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft onder meer veroordeling van het medeplegen van de handel in XTC-pillen gevorderd. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [persoon] twee maal in de woning van verdachte XTC-pillen aan een persoon heeft verstrekt. Omdat verdachte hiertoe zijn woning ter beschikking heeft gesteld en wist dat[persoon] vanuit zijn woning in drugs handelde, kan verdachte worden aangemerkt als medepleger van het aanwezig hebben en het verstrekken van XTC-pillen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het medeplegen van de handel in XTC-pillen.
Het enkele weten en faciliteren levert volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geen medeplegen op. Voor het overige is er geen wettig bewijs voor het ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Oordeel rechtbank
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting en het dossier stelt de rechtbank vast dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zelf XTC-pillen heeft verkocht, heeft afgeleverd, heeft verstrekt, heeft vervoerd of aanwezig heeft gehad.
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het verstrekken of aanwezig hebben van XTC-pillen door [persoon]: het enkele feit dat er in de woning van verdachte pillen zijn verkocht dan wel zijn verstrekt door [persoon] en verdachte dit wist of had kunnen weten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [persoon] en verdachte ten aanzien van het verstrekken of aanwezig hebben van XTC-pillen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van de strafbare handelingen met betrekking tot XTC-pillen en daarom zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde met betrekking tot de cocaïne
De rechtbank past bij de beoordeling van de ten laste gelegde handelingen met betrekking tot cocaïne de volgende bewijsmiddelen toe.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 23 september 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik jou elk jier op de jierdei fan[getuige 1], op 15 maart, kokaïne oan[getuige 1] yn myn wenning in [pleegplaats]. Koart foar syn jierdei yn 2013 ha ik kokaïne jûn oan [slachtoffer 3], sadat hy beoardielje koe oft it goeie kokaïne foar[getuige 1] wie. Dat die ik om't [slachtoffer 3] in fêste brûker fan kokaïne wie, dus hy koe it witte.
2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02R2-2014058403, gesloten op 10 juli 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer Pl02AD-2014058403-67, d.d. 23 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van [verbalisanten 1]:
Op 20 juni 2014 spraken wij met [getuige 1]. Wij hoorden dat [getuige 1] ons het volgende vertelde. Op mijn verjaardag ga ik altijd bij [verdachte] op bezoek. Als ik dan bij [verdachte] ben, regelt [verdachte]altijd cocaïne. We gebruiken dan samen de cocaïne.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02AD-2013024663-6, d.d. 13 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 3]:
De laatste keer dat ik bij [verdachte]was heb ik een smookje coke van hem gekregen. Dit was in maart 2013. Hier heb ik niet voor betaald, ik heb dit gekregen van [verdachte]
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank past bij de beoordeling van de ten laste gelegde handelingen met betrekking tot hennep de volgende bewijsmiddelen toe.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 23 september 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ha meardere kearen himp yn myn wenning yn [pleegplaats] hân: dit wie ôfkomstich fan de himpplanten dy efter myn hûs stiene en fan himp dy ik by oaren kocht.
Yn de winter fan 2013/2014 hie ik 60 of 70 gram himp yn myn wenning. Ferline jier mei Keninginnedei is der 100 gram himp út myn wenning stellen.
De himp knipte ik mei oaren en ik liet oaren der joints fan draaie.
Ik ha mei oaren de himp en joints ferkocht, wei jûn, ôflevere en ferfierd.
2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02R2-2014058403, gesloten op 10 juli 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02BB-2014056912-8, d.d. 11 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 7]:
Ik kom sinds de winter van 2013/2014 bij [verdachte] thuis.
Omstreeks december 2013, januari 2014 en februari 2014 zag ik zak met wiet op tafel liggen. De wiet zat ook wel in een houten kistje van 15x15x20 cm. Dit heb ik gezien. Deze kist stond ook op tafel. Ik zag dat de wiet ook wel in een houten schaal zat. Ik zag dat hier een beste bult wiet inzat.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02AD-2014058403-46, d.d. 17 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 3]:
Ik heb bij [verdachte] weed gekocht. De eerste keer dat ik bij [verdachte] kocht was in oktober 2012. Ik betaalde toen 5 euro voor een zakje weed. Ik heb meerdere keren bij [verdachte] weed gekocht. Ik denk ongeveer 6 keer. Ik haalde het bij hem thuis. Ik kwam binnen en vroeg om een zakje weed en hij haalde het ergens achter uit de woning vandaan en ik betaalde hem 5 euro per zakje en ging weer weg.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02AD-2014052526-37, d.d. 27 mei 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover
inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [persoon]:
Ik heb twee jaar geleden voor het eerst voor [verdachte] in wiet gehandeld.
Ik ben vorig jaar, in 2013, opgepakt en toen is de handel voor [verdachte] gestopt.
2.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02BB-2014058403-66, d.d. 20 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van [verbalisanten 2]:
Op 20 juni 2014 hadden wij een gesprek met [getuige 6]. Hij vertelde het volgende aan ons.
Hij heeft een jaar of twee of drie geleden wel een maand of twee een paar keer joints moeten maken voor [verdachte]. Van elke tien joints die hij voor [verdachte]draaide kreeg [getuige 6]er eentje voor hemzelf. [getuige 6]vertelde dat hij soms wel 200 joints op een avond draaide en er dus wel 20 joints voor hemzelf waren. Dit was meerdere keren in die periode.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
Onder 3. is onder meer aan verdachte ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 1] heeft bedreigd door -kort gezegd- een klomp naar hem op te heffen en/of opzettelijk dreigend de woorden 'Er zal geen ziekenhuis in de buurt meer zijn die je kan helpen' heeft toegevoegd.
Voor een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is - voor zover hier van belang - vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005 LJN AT3659, NJ 2005, 448).
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet bewezen dat verdachte de ten laste gelegde woorden heeft geuit tegen [slachtoffer 1]: er ligt enkel een bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, op dit punt. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] dit zelf niet heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat enkel door het opheffen van een klomp, niet de redelijke vrees bij [slachtoffer 1] kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen, dan wel dat verdachte hem zwaar lichamelijk letsel kon toebrengen zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van strafrecht.
De rechtbank zal verdachte op grond van het voorgaande vrijspreken van de bedreiging van [slachtoffer 1].
De rechtbank past bij de beoordeling van de ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2]de volgende bewijsmiddelen toe.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 23 september 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ha ûndermear de folgjende sms-kes ferstjoerd nei [slachtoffer 2]:
- op 12 maaie 2014: "Doe bringst my freed 260 euro en regelst t mar mei [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] hat fan de jonnes ek ol even op de rin west en k bin ek ol 2 x by him oan de door west! Ot k m yne hannen krij brek k him alle bonken! En dot stjit dy ek te wachtsjen ost dr freed net bist k helje dy lyke goed by Jitze uit de keet!! En ha don geen genade."
- op 13 maaie 2014: "[persoon]had ebs fan dy nei [slachtoffer 1] fotografeefd en my sjin litten der stie yn dost do dy pillen achterut drukke woest dus betellest dy 260 my freed efkes! Dost t net en k kom dy tsjin is dr net n siekenhus dyt dy helpe kin!! Ofpraet is ofpraet kryst gjin utstel wer tink dr goed om wost dost."
- op 15 maaie 2014: "Moarn al optiid komme ast net komst had dat gevolgen gr b.
2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02R2-2014058403, gesloten op 10 juli 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02R2-2014052526-6, d.d. 23 mei 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2]:
Vanaf 8 mei 2014 heb ik een aantal dreigende sms-jes van [verdachte] uit [pleegplaats]ontvangen. Hij zei dat ik nog 230 euro zou moest betalen voor geleverde drugs.
[Verbalisant] heeft vanaf de telefoon van aangever de volgende Sms'jes gelezen en letterlijk overgenomen. Alle berichten werden verzonden door middel van [telefoonnummer] daarbij stond de naam van [verdachte].
- op 12 mei 2014 te 01:13 uur het volgende bericht ontvangen van [verdachte]: "Doe bringst my
freed 260 euro en regelst t mar mei [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] hat fan de jonnes ek ol even op de rin west
en k bin ek ol 2 x by him oan de door west! Ot k m yne hannen krij brek k him alle bonken!
En dot stjit dy ek te wachtsjen ost dr freed net bist k helje dy lyke goed by Jitze uit de keet!!
En ha don geen genade." en
- op 13 mei 2014 te 13:18 uur het volgende bericht ontvangen van [verdachte]: "[persoon]had ebs fan
dy nei [slachtoffer 1] fotografeefd en my sjin litten der stie yn dost do dy pillen achterut drukke
woest dus betellest dy 260 my freed efkes! Dost t net en k kom dy tsjin is dr net n siekenhus
dyt dy helpe kin!! Ofpraet is ofpraet kryst gjin utstel wer tink dr goed om wost dost."
- op 15 mei 2014 te 23:50 uur het volgende bericht ontvangen van [verdachte]: "Moarn al optiid
komme ast net komst had dat gevolgen gr b.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
De rechtbank past bij de beoordeling van de ten laste gelegde mishandeling de volgende bewijsmiddelen toe.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 23 september 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ha [slachtoffer 1] yn het parkje fan [pleegplaats] rekke mei myn hân yn syn gesicht.
2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02R2-2014058403, gesloten op 10 juli 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02AD-2014049466-1, d.d. 4 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1]:
[verdachte] heeft mij ongeveer drie weken terug op een zondag geslagen. Ik trof [verdachte] in het parkje in Damwoude. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei "Hier komen jij, ik moet jou hebben". Ik kreeg een slag tegen mijn hoofd van [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] mij met zijn gebalde vuist tegen mijn linker jukbeen aansloeg. Door de klap tegen mijn hoofd voelde ik een hevige pijn. 's avonds toe ik thuis was zag ik dat ik een klein rood plekje op mijn jukbeen had.
Overweging rechtbank
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 4. ten laste gelegde bepleit, omdat verdachte geen opzet had om [slachtoffer 1] te mishandelen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] tegen kwam in het park en dat hij hem wilde waarschuwen. Verdachte heeft daarbij, volgens eigen zeggen, zijn wijsvinger naar hem opgestoken en [slachtoffer 1] is toen, op het moment dat hij zich omdraaide, met zijn gezicht tegen zijn hand gekomen.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij hierna achter [slachtoffer 1] is aangegaan en dat hij dit allemaal gedaan heeft om [slachtoffer 1] bang te maken. Gelet hierop acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte per ongeluk aangever in zijn gezicht heeft geslagen.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk heeft mishandeld.
T
en aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
De rechtbank past bij de beoordeling van de ten laste gelegde mishandeling de volgende bewijsmiddelen toe.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 23 september 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ha [slachtoffer 3] yn maart 2013, yn myn wenning yn [pleegplaats], yn in houdgreep nommen.
2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02R2-2014058403, gesloten op 10 juli 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02AD-2013040543-3, d.d. 13 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 11 maart 2013 ging ik naar [verdachte]. In zijn woning pakte hij mij vast. Hij greep mij bij mijn nek, hij hield mij in een soort van houdgreep. Ik hoorde mijn nek kraken, ik voelde een pijnscheut door mijn rug gaan.
Ik ben niet naar de dokter geweest maar had een gekneusde rib en een wond boven mijn oog. Wat voor mij veel erger is, dat is mijn rug. Ik ben afgekeurd vanwege mijn rug en deze actie van [verdachte] heeft er toe geleid dat de pijn alleen maar erger is geworden.
Overweging rechtbank
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde aangegeven dat verdachte niet veroordeeld dient te worden voor de gepleegde houdgreep, aangezien verdachte hiertoe gerechtigd was omdat hij [slachtoffer 3] op heterdaad heeft aangehouden met proportioneel geweld.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Op basis van artikel 53, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is in geval van een ontdekking op heterdaad, een ieder bevoegd de verdachte aan te houden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte [slachtoffer 3] verdacht van diefstal van cocaïne uit zijn woning. Nog daargelaten of er sprake was van een redelijke verdenking jegens [slachtoffer 3], stelt de rechtbank vast dat er geen sprake was van een ontdekking op heterdaad, zoals omschreven in artikel 128 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte had immers eerder op de avond met [slachtoffer 3] gesproken over de vermeende inbraak en had hem daarna uitgenodigd in zijn woning, om hem vervolgens over te dragen aan de politie, aldus verdachte.
De rechtbank verwerpt reeds daarom het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juni 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Dantumadeel, meermalen opzettelijk heeft verstrekt, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juni 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Dantumadeel, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van in totaal meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (hash en/of wiet), zijnde hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 11 mei 2014 tot en met 15 mei 2014, te [plaatsnaam] in de gemeente Achtkarspelen, en te [pleegplaats], in de gemeente Dantumadiel, een persoon, genaamd
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk die
[slachtoffer 2]dreigend in de Friese taal en door middel van sms-berichten de woorden toegevoegd -vertaald en zakelijk weergegeven-: "Als ik hem in de handen krijg breek ik hem al de botten en dat staat jou ook te wachten als je er vrijdag niet bent" en "Doe je het niet en ik kom je tegen dan is er geen ziekenhuis die je kan helpen" en "Kom morgen op tijd, als je niet komt heeft dat gevolgen";
4.
hij op 11 mei 2014, te [pleegplaats], in de gemeente Dantumadiel, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], met een tot vuist gebalde hand in het gezicht heeft gestompt of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
5.
hij op 11 maart 2013, in elk geval in de maand maart 2013, te [pleegplaats], in de gemeente Dantumadiel, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3], in een zogenaamde houdgreep heeft genomen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft met betrekking tot het onder 2. bewezenverklaarde bepleit dat enkel de overtreding van de Opiumwet bewezen kan worden verklaard, aangezien de uitvoeringshandelingen telkens betrekking hadden op een hoeveelheid van minder dan 30 gram hennep. Een en ander zoals bedoeld in artikel 3 onder B, jo artikel 11 lid 6 van de Opiumwet.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van de wet tot wijziging van de Opiumwet (Stb. 1976, 424, kamerstukken 13407, nr. 3) heeft de wetgever onderscheid willen maken tussen grensoverschrijdende groothandel, overige handelsactiviteiten en bezitsoverdracht tussen gebruikers, waarbij de wetgever beoogde dat laatste in de overtredingssfeer te houden. Hoewel in de tekst van artikel 11 lid 6 Opiumwet deze bedoeling van de wetgever niet duidelijk tot uiting komt, staat in de toelichting bij het artikel nog eens vermeld dat de gekozen hoeveelheid van 30 gram ertoe strekt een kleine marge te laten voor overdracht van bezit tussen gebruikers onderling, zodat deze onder de geringere strafbedreiging van artikel 11 lid 1 Opiumwet valt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat er in casu geen sprake was van bezitsoverdracht tussen gebruikers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 lid 2 Opiumwet, schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
ten aanzien van het verstrekken en vervoeren:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het verkopen en afleveren:
Medeplegen van de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3.
Bedreiging met zware mishandeling;
4.
Mishandeling;
5.
Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland d.d. 31 juli 2014, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verstrekken van cocaïne en aan het medeplegen van dealen in softdrugs gedurende een periode van tweeëneenhalf jaar. Verder heeft verdachte zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan een mishandeling en eenmaal aan een bedreiging met zware mishandeling.
Met het dealen in drugs heeft verdachte bijgedragen aan het in standhouden van de verslaving van verschillende jonge, ook minderjarige, personen. Daarnaast zijn de mishandelingen en bedreigingen het directe gevolg geweest van geschillen door de handel in drugs.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij veroordeeld is voor overtreding van de Opiumwet en bedreiging van personen, maar dat is langer dan vijf jaren geleden.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte al een langere tijd een vrijgevochten leven lijkt te leiden waarbij hij zich niet al te zeer laat leiden door algemeen aanvaardbare normen en waarden. De psychiatrische problematiek -bij verdachte is een schizo-affectieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO vastgesteld- bepaalt mede de wijze waarop hij in het leven staat. In dat verband zou het wenselijk zijn als verdachte geen drugs en/of alcohol zou gebruiken. Verdachte lijkt echter zelf weinig problemen te ervaren en is dus ook niet gemotiveerd om zijn leven anders in te richten en zich te laten begeleiden.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij openstaat voor begeleiding in verband met zijn psychiatrische problematiek en het feit dat hij tijdens zijn detentie zijn woning is kwijtgeraakt en hij problemen heeft met zijn financiën.
Gelet op de landelijke oriëntatiepunten en een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank een aanzienlijk lagere gevangenisstraf opleggen dan is geëist.
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis een dag na de zitting opgeheven en zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waaraan zij de meldplicht bij de reclassering koppelt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 56, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 54 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1.
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2.
dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3.
dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1.
dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland op het Adres Zoutbranderij 1 in Leeuwarden en zich gedurende de proeftijd aldaar blijft melden zolang en zo frequent als de reclassering dat noodzakelijk acht.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 oktober 2014.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Dölle
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Sikkema
locatie Leeuwarden,
de Vries-Haitsma

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730231-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 23 september 2014
Tegenwoordig:
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter,
mr. I.M. Dölle en mr. W.S. Sikkema, rechters, en
mr. E. de Vries-Haitsma, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. H. Supèr.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum]te Dantumadeel,
thans [verblijfplaats 2].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
……
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 7 oktober 2014 te 13:00 uur.
Verdachte doet afstand van zijn recht bij de uitspraak van het vonnis aanwezig te zijn.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.