In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in de periode van 2008 tot 2010 betrokken was bij de handel in hasj en hennep. De verdachte, die niet als ingezetene in Nederland was ingeschreven, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk verkopen, afleveren en aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen, alsook het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen, waarbij de verdachte op 12 april 2010 werd aangehouden en drugs in zijn woning werden aangetroffen. De officier van justitie vorderde een veroordeling, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voor het eerste ten laste gelegde feit onvoldoende was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, maar achtte de overige ten laste gelegde feiten wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met de lange tijd die verstreken was tussen de aanhouding en de uiteindelijke berechting, wat leidde tot de beslissing om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke. De rechtbank legde ook een werkstraf op en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van € 895,- verbeurd.