ECLI:NL:RBNNE:2014:4598

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2014
Publicatiedatum
22 september 2014
Zaaknummer
3275687 \ CV EXPL 14-8565
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overgang van onderneming na faillissement en de gevolgen voor werknemers

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 22 augustus 2014, gaat het om de vraag of er sprake is van een overgang van onderneming na het faillissement van drie vennootschappen, namelijk Jan de Roos Transport B.V., Jan de Roos Montage B.V. en Jan de Roos Verhuur Lemmer B.V. De eisers, bestaande uit werknemers van deze vennootschappen, vorderen betaling van achterstallig loon en andere emolumenten van de nieuwe vennootschappen die na het faillissement zijn opgericht. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de nieuwe vennootschappen de activiteiten van de gefailleerde vennootschappen hebben voortgezet en dat er sprake is van een overgang van onderneming in de zin van de artikelen 7:662 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. De rechter stelt vast dat de identiteit van de onderneming is behouden, ondanks het faillissement, en dat de werknemers van rechtswege in dienst zijn gekomen bij de nieuwe vennootschappen. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eisers toe, met uitzondering van enkele specifieke gevallen, en veroordeelt de gedaagden tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en verhoging. De rechter overweegt dat de curator geen medewerking heeft verleend aan een doorstart, maar dat dit niet in de weg staat aan de overgang van onderneming. De uitspraak benadrukt de bescherming van werknemers bij een faillissement en de voorwaarden waaronder een overgang van onderneming kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 3275687 \ CV EXPL 14-8565
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 22 augustus 2014
inzake

1.[A],

wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te[woonplaats],
3. [C],
wonende te [woonplaats],
4. [D],
wonende te [woonplaats],
5. [E],
wonende te [woonplaats],
6. [F],
wonende te [woonplaats],
7. [G],
wonende te [woonplaats],
8. [H],
wonende te [woonplaats],
9. [I],
wonende te [woonplaats],
10. [J],
wonende te [woonplaats],
11. [K],
wonende te [woonplaats],
12. [L],
wonende te [woonplaats],
13. [M],
wonende te[woonplaats],
14.[N],
wonende te [woonplaats],
15. [O],
wonende te [woonplaats],
16[P],
wonende te [woonplaats],
17. [Q],
wonende te [woonplaats],
18. [R],
wonende te [woonplaats],
19. [S],
wonende te [woonplaats],
20. [T],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. J.H. Mastenbroek,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

JAN DE ROOS TRANSPORT LEMMER B.V.,
gevestigd te Lemmer,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAN DE ROOS MONTAGE LEMMER B.V.,
gevestigd te Lemmer,
3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAN DE ROOS VERHUUR B.V.,
gevestigd te Lemmer,
gedaagden,
gemachtigde: mr. H.D. Postma.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden worden genoemd voor zover zij gezamenlijk worden bedoeld en voor het overige individueel met hun namen worden aangeduid.
Procesverloop
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties aan de zijde van eisers
- de producties aan de zijde van gedaagden
- de mondelinge behandeling
- de pleitaantekeningen van mr. Mastenbroek
- de pleitaantekeningen van mr. Postma.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.
Motivering
De feiten
2.1
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
[A], [I] en [J] waren als werknemer in dienst bij Jan de Roos Transport B.V., [B], [E], [G], [H], [K], [L],[M], [N], [O], [P], [R], [S] en [T] bij Jan de Roos Montage B.V. en[C], [D], [F] en [Q] bij Jan de Roos Verhuur Lemmer B.V. Deze vennootschappen zijn op dinsdag 27 mei 2014 failliet verklaard. Tot curator in deze faillissementen is benoemd mr. R. Verdonk. De vennootschappen maakten onderdeel uit van een concern waartoe ook behoren Jan de Roos Lemmer B.V., Jan de Roos Materieel B.V., Jan de Roos Holding B.V., Gjalt de Roos Holding B.V. en de Stichting Administratiekantoor.
2.2.
De gefailleerde vennootschappen vormden een doorstart van in februari 2013 gefailleerde vennootschappen, die op hun beurt weer een doorstart vormden van in maart 2011 gefailleerde vennootschappen.
2.3.
Op dinsdag 27 mei 2014 zijn de vennootschappen opgericht die in deze procedure de gedaagde partijen zijn. Enig aandeelhouder en bestuurder is Jan de Roos Materieel B.V. De afspraak met de notaris in verband met de oprichting is door de directeur [X] gemaakt op vrijdag 23 mei 2014.
2.4.
Op zaterdagochtend 24 mei 2014 heeft [X] tegen een viertal werknemers, die de maandag daarop in verband met te verrichten werkzaamheden naar het buitenland zouden vertrekken, verteld dat het faillissement van de drie vennootschappen aanstaande was, maar dat dit voor de werknemers geen problemen zou opleveren omdat het werk door zou gaan en zij direct weer in dienst zouden worden genomen. Op dinsdag 27 mei 2014 is het overige personeel ingelicht over de faillissementen.
2.5.
De bij de gefailleerde vennootschapen onderhanden werkzaamheden zijn na de faillissementen voortgezet. Zowel de gefailleerde vennootschappen als gedaagden voerden en voeren werkzaamheden uit die aan hen zijn uitbesteed door Jan de Roos Lemmer B.V. , welke vennootschap daartoe overeenkomsten met derden sluit. Facturering van derden verloopt ook via Jan de Roos Lemmer B.V. De bedrijfsmiddelen worden door de uitvoerende vennootschappen gehuurd van gelieerde vennootschappen.
2.6.
Volgens schriftelijke arbeidsovereenkomsten gedateerd op 27 mei 2014 zijn per 28 mei 2014 in dienst getreden bij Jan de Roos Transport Lemmer B.V.: [A], [I] en [J], bij Jan de Roos Montage Lemmer B.V.: [B], [E], [G], [H], [K], [L],[M], [N], [O], [P], [R], [S] en [T] en bij Jan de Roos Verhuur B.V.:[C], [D] en [Q].
2.7.
Op maandag 2 juni 2014 heeft een onderhoud plaatsgevonden tussen de curator en [X].
2.8.
De curator heeft geen medewerking aan een doorstart van de gefailleerde vennootschappen willen verlenen en heeft geweigerd om de bij de gefailleerde vennootschappen in dienst zijnde personeelsleden te ontslaan, op één of twee personen na.
2.9.
Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van overgang van onderneming en geweigerd om de loonbetalingsverplichtingen van de gefailleerde vennootschappen over te nemen.
De vordering
3.1
De eisers vorderen in deze procedure -samengevat weergegeven- betaling van bij de gefailleerde vennootschappen nog openstaand achterstallig loon, overuren, vakantiebijslag en onkostenvergoeding tot 27 mei 2014, te vermeerderen met wettelijke verhoging en met wettelijke rente, alles zoals door hen per eiser is gespecificeerd. Zij hebben, afgezien van [H] en [F], waarover hierna meer, voorschotten ontvangen op het loon na 27 mei 2014. [H] vordert daarnaast loon over de periode na 27 mei 2014 op basis van een werkweek van 24 uur per week en [F] vordert betaling van het volledig loon na 27 mei 2014, alles te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente.
3.2.
De eisers leggen, samengevat weergegeven, aan hun vorderingen het navolgende ten grondslag. Zij stellen dat er sprake is van een overgang van onderneming op grond waarvan zij van rechtswege bij gedaagden in dienst zijn gekomen en dat de gedaagden op grond daarvan gehouden zijn om de nog openstaande betalingsverplichtingen van de gefailleerde vennootschappen na te komen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de werkzaamheden ononderbroken zijn voortgezet door de gedaagden, dat er door gedaagden gebruik wordt gemaakt van dezelfde website, telefoonnummers, pand en bedrijfsmiddelen, alsmede van aan de gefailleerde vennootschappen verstrekte vergunningen en dat de identiteit aldus is behouden. Het is volgens eisers duidelijk dat al voor het faillissement bij de bestuurder het plan bestond om de ondernemingen te doen overgaan en deze is dat ook met zichzelf overeengekomen. Daarom staat het faillissement in dit geval ook niet in de weg aan de overgang van onderneming.
3.3.
Ten aanzien van [H] geldt dat zij voor het faillissement voor 24 uur per week in dienst was en een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor 16 uur aangeboden heeft gekregen. Zij stelt dat zij echter onverkort in dienst is gebleven door de overgang van onderneming en maakt daarom na 27 mei 2014 aanspraak op loonbetaling op basis van 24 uur per week. [F] heeft geen nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst aangeboden gekregen en is door de curator ontslag aangezegd. Ook hij stelt dat hij als gevolg van de overgang van onderneming bij Jan de Roos Verhuur B.V. in dienst is getreden en maakt aanspraak op onverkorte loonbetaling na 27 mei 2014.
Het verweer
4.1.
Gedaagden hebben de vorderingen betwist en hebben daartoe, samengevat weergegeven, het navolgende aangevoerd. Zij stellen zich primair op het standpunt dat deze kwestie zich niet leent voor een kort geding omdat zij te ingewikkeld is.
4.2.
Verder weerspreken gedaagden dat er sprake is van overgang van onderneming. Er is geen sprake van enige overeenkomst en de curator heeft niet meegewerkt aan een doorstart. De curator heeft de gefailleerde vennootschappen eerst wel nog een week laten doordraaien en de gefailleerde vennootschappen bezaten geen bedrijfsmiddelen. De curator heeft ook aangegeven dat [X] het personeel maar met terugwerkende kracht in de nieuw opgerichte vennootschappen moest onderbrengen. Zou er al wel sprake zijn van overgang van onderneming, dan zijn de regels daarvoor als gevolg van het faillissement niet van toepassing.
4.3.
De vorderingen van eisers vallen volgens gedaagden in het faillissement en eisers zullen hun vorderingen bij de curator moeten indienen en een beroep moeten doen op de loongarantieregeling. Eisers hebben volgens gedaagden niet aangetoond dat zij geen aanspraak op de loongarantieregeling hebben.
De beoordeling
5.1.
De kantonrechter is allereerst van oordeel dat eisers met hetgeen zij hebben aangevoerd een voldoende spoedeisend belang bij hun vorderingen aannemelijk hebben gemaakt.
5.2.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de vorderingen van eisers toewijsbaar zijn. De procedure in kort geding betreft een voorlopige voorziening en de kantonrechter dient bij de beoordeling van de vordering te betrekken in hoeverre het aannemelijk is dat de vorderingen in een mogelijke bodemprocedure al dan niet zullen worden toegewezen. De complexiteit van de in deze zaak aan de orde zijnde onderliggende rechtsvraag, of er sprake is van overgang van onderneming zoals is bedoeld in de artikelen 7:662 e.v. BW, behoeft naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer aan (voorlopige) beoordeling in het kader van deze procedure in de weg te staan. Gelet op de feiten zoals zij in deze procedure door partijen zijn gepresenteerd kan daarover naar het oordeel van de kantonrechter een voorlopig oordeel worden gegeven.
5.3.
Ingevolge artikel 7:663 BW gaan bij de overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen die voor de werkgever voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst met een in die onderneming werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger.
Onder overgang van een onderneming moet volgens artikel 7:662 BW worden verstaan de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. De wettelijke regeling met betrekking tot de overgang van onderneming vormt een implementatie van Richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977, welke richtlijn is gewijzigd bij Richtlijn 98/50/EG van 29 juni 1998 (PbEG 17 juli 1998, L 201/88) en is gecodificeerd in Richtlijn 2001/23/EG van 12 maart 2001 (PbEG 22 maart 2001, L 82/16; hierna: de richtlijn). De wettelijke regeling moet derhalve zoveel mogelijk in overeenstemming met de inhoud en de strekking van de richtlijn worden uitgelegd.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een overgang van onderneming is, zo blijkt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof van Justitie), uiteindelijk cruciaal of de identiteit van (het onderdeel van) de onderneming is behouden als verwoord in artikel 7:662 lid 2 aanhef en sub a BW. Die vraag dient van geval tot geval te worden beoordeeld. Van identiteitsbehoud is sprake indien de exploitatie in feite wordt voorgezet of na een korte periode wordt hervat. De rechter dient bij de beoordeling of daarvan sprake is te letten op de omstandigheden die kenmerkend zijn voor de overgang, te weten de aard van de betrokken onderneming, of de materiële activa al dan niet worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht en of vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer al dan niet wordt overgenomen. Daarnaast is van belang of de klantenkring al dan niet wordt overgenomen, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en, ten slotte, de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Deze factoren, die voortvloeien uit het door het Hof van Justitie gewezen arrest Spijkers (HvJ EG 18 maart 1986, NJ 1987,502) zijn slechts deelaspecten en mogen niet afzonderlijk worden beoordeeld, maar moeten een globaal beeld opleveren dat antwoord geeft op de vraag of sprake is van overgang van onderneming.
In het kader van de beschermingsgedachte ten behoeve van de werknemer, die met de wettelijke bescherming wordt beoogd, wordt het begrip “overeenkomst” in artikel 7:662 lid 2 sub a BW in de rechtspraak ruim uitgelegd. Ook als de oorspronkelijke werkgever en de opvolgende werkgever geen overeenkomst met elkaar hebben gesloten, kan uit de feitelijke gang van zaken voortvloeien dat er sprake is van een overgang van onderneming. Voldoende is dat er
“in het kader van de contractuele betrekkingen een wijziging optreedt in de natuurlijke of rechtspersoon die de onderneming exploiteert en die uit dien hoofde werkgeversverplichtingen heeft tegenover de werknemers die in de onderneming zijn aangesteld”,aldus het Hof van Justitie in zijn uitspraak van 20 november 2003, NJ 2004/265.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat het, met inachtneming van het hiervoor geschetste kader, voldoende aannemelijk is dat er gelet op de feitelijke gang van zaken sprake is van overgang van onderneming. Uit de vorenbedoelde feiten kan worden afgeleid dat [X] het oogmerk had om de Jan de Roos Transport B.V., Jan de Roos Montage B.V. en Jan de Roos Verhuur Lemmer B.V. te laten failleren en de activiteiten onder de vlag van gedaagden voort te zetten met medeneming van het personeel. Dit blijkt uit de, hiervoor onder 2.3 en 2.4. weergegeven, ter terechtzitting gedane mededelingen omtrent de voorbereidende werkzaamheden daartoe en de mededelingen die op de zaterdag voorafgaande aan het faillissement aan enkele personeelsleden zijn gedaan. Daaraan voegt de kantonrechter toe dat [X] ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wist dat hij op maandag de stukken voor de faillissementsaanvragen bij de rechtbank moest indienen. De schriftelijke arbeidsovereenkomsten met de betrokken personeelsleden zijn ook gedateerd op 27 mei 2014 en gaan in op 28 mei 2014. De stelling van [X] dat de mededelingen zijn gedaan onder restrictie van medewerking van de curator zijn ter zitting door een tweetal werknemers die op de bewuste zaterdagochtend aanwezig waren weersproken. Afgezien daarvan is deze gestelde restrictie ook niet relevant, alleen al nu hetgeen aan de personeelsleden is voorgespiegeld ook daadwerkelijk is uitgevoerd, alhoewel de curator geen medewerking wilde verlenen. De omstandigheid dat de arbeidsovereenkomsten met gedaagden kennelijk later dan 27 mei 2014 aan de personeelsleden zijn voorgelegd en door hen zijn getekend, doet aan deze feitelijke gang van zaken en de rechtsgevolgen daarvan niet af.
5.5.
De gefailleerde vennootschappen bevatten klaarblijkelijk niet of nauwelijks activa. De door gelieerde vennootschappen binnen het concern ter beschikking gestelde bedrijfsmiddelen, die voor het faillissement binnen de gefailleerde vennootschappen werden gebruikt bij het uitvoeren van de werkzaamheden, zijn zonder onderbreking aan gedaagden ter beschikking gesteld en worden door hen gebruikt. Gedaagden maken tevens gebruik van aan de gefailleerde vennootschappen verleende vergunningen en de bij de gefailleerde vennootschappen onderhanden werkzaamheden zijn voorgezet door gedaagden. Of deze werkzaamheden in de eerste dagen na 27 mei 2014 nog door de gefailleerde vennootschappen zijn verricht is niet duidelijk geworden maar dat is binnen het zich hier voordoende feitencomplex ook niet doorslaggevend.
5.6.
Uit de uitspraken van het Hof van Justitie van 7 februari 1985, NJ 1985/900, 901 en 902, blijkt dat een reden voor de in artikel 7:666, lid 1 BW neergelegde uitzondering, inhoudende dat de regels van overgang van onderneming niet van toepassing zijn ingeval van faillissement, was om de curator meer mogelijkheden te geven om een doorstart van een gefailleerde onderneming te bewerkstelligen teneinde zoveel mogelijk werkgelegenheid te kunnen behouden. Uit HR 30 oktober 1987, NJ 1988/191 kan naar het oordeel van de kantonrechter worden afgeleid dat in een geval als het onderhavige, waarbij is aangestuurd op een faillissement met het voorzetten van de feitelijke activiteiten met dezelfde bedrijfsmiddelen en hetzelfde personeel, dit alles buiten de curator om, deze uitzondering niet van toepassing is. Het beroep van gedaagden op deze bepaling faalt daarom.
5.7.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat gedaagden op grond van het bepaalde in artikel 7:663 BW gehouden zijn om de achterstallige bedragen aan loon en overige emolumenten zoals die door eisers zijn gevorderd te voldoen. De door eisers aan de vorderingen ten grondslag gelegde berekeningen zijn daarbij door gedaagden niet betwist en van de juistheid daarvan wordt daarom uitgegaan. De gevorderde bedragen vanwege achterstallig loon c.a. zullen daarom worden toegewezen. Dit geldt eveneens ten aanzien van de loonvorderingen[H] en [F] betreffende de periode na 27 mei 2014, nu zij geacht moeten worden op grond van dezelfde voorwaarden als bij de gefailleerde vennootschappen bij respectievelijk Jan de Roos Montage Lemmer B.V. en Jan de Roos verhuur B.V. in dienst te zijn. In onderhavige situatie is naar het oordeel van de kantonrechter hun bij brief van hun gemachtigde van 18 juli 2014 kenbaar gemaakte standpunt omtrent het voortgezette dienstverband, waaruit beschikbaarheid voor arbeid kan worden afgeleid, voldoende duidelijk en tijdig om de vordering toe te wijzen vanaf 27 mei 2014.
5.8.
De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW te matigen tot 10%. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
5.9.
Eisers hebben uitvoerbaarverklaring van het vonnis gevorderd en de kantonrechter ziet in hetgeen daartegen door gedaagden is aangevoerd gelet op de hiervoor weergegeven overwegingen geen aanleiding om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.10.
Gedaagden zullen als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- explootkosten € 77,52
- griffierecht € 77,00
- salaris gemachtigde
€ 600,00(conform aanbeveling LOVCK met ingang van 15 juli
2014, zwaarte; gemiddeld)
totaal € 754,52.
Beslissing
De kantonrechter:
Rechtdoende in kort geding
veroordeelt Jan de Roos Transport Lemmer B.V. tot betaling aan:
- [A] van een bedrag groot € 5.726,46 bruto (zegge: vijfduizend zevenhonderd en zesentwintig euro en zesenveertig cent) en € 342,33 netto (zegge driehonderd en eenenveertig euro en drieëndertig cent),
- [I] van een bedrag groot € 3.188,10 bruto (zegge: drieduizend eenhonderd en achtentachtig euro en tien cent),
- [J] € 5.555,26 bruto (zegge: vijfduizend vijfhonderd en vijfenvijftig euro en zesentwintig cent) en € 325,46 netto (zegge: driehonderd vijfentwintig euro en zesenveertig cent);
alles te vermeerderen met de wettelijke verhoging volgens artikel 7:625 BW tot een maximum van 10% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve data waarop de loonbetalingen hadden dienen plaats te vinden, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Jan de Roos Montage Lemmer B.V. tot betaling aan:
- [E] van een bedrag groot € 349,50 bruto (zegge: driehonderd en negenenveertig euro en vijftig cent),
- [H] van een bedrag groot € 3.574,84 bruto (zegge: drieduizend vijfhonderd en vierenzeventig euro en vierentachtig cent), alsmede tot betaling van het reguliere salaris van € 1.804,00 corresponderend met 24 uur per week over de periode van 27 mei 2014 tot aan de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd,
- [K] van een bedrag groot € 4.652,91 bruto (zegge: vierduizend zeshonderd en tweeënvijftig euro en eenennegentig cent),
- [L] van een bedrag groot € 4.399,48 bruto (zegge: vierduizend driehonderd en negenennegentig euro en achtenveertig cent),
- [M] van een bedrag groot € 4.500,19 bruto (zegge: vierduizend vijfhonderd euro en negentien cent),
-[N] van een bedrag groot € 5.672,00 bruto (zegge: vijfduizend zeshonderd en tweeënzeventig euro),
- [O] van een bedrag groot € 4.571,98 bruto (zegge: vierduizend vijfhonderd en eenenzeventig euro en achtennegentig cent),
- [P] van een bedrag groot € 4.610,71 bruto (zegge: vierduizend zeshonderd en tien euro en eenenzeventig cent),
- [B] van een bedrag groot € 7.187,58 bruto (zegge: zevenduizend eenhonderd en zevenentachtig euro en achtenvijftig cent),
- [R] van een bedrag groot € 4.211,91 bruto (zegge: vierduizend tweehonderd en elf euro en eenennegentig cent),
- [S] van een bedrag groot € 2.275,14 bruto (zegge: tweeduizend tweehonderd en vijfenzeventig euro en veertien cent),
- [G] van een bedrag groot € 4.720,73 bruto (zegge: vierduizend zevenhonderd en twintig euro en drieënzeventig cent),
- [T] van een bedrag groot € 5.506,04 bruto (zegge: vijfduizend vijfhonderd en zes euro en vier cent),
alles te vermeerderen met de wettelijke verhoging volgens artikel 7:625 BW tot een maximum van 10% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve data waarop de loonbetalingen hadden dienen plaats te vinden, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Jan de Roos Verhuur B.V. tot betaling aan:
- [Q] van een bedrag groot € 5.433,57 bruto (zegge: vijfduizend vierhonderd en drieëndertig euro en zevenenvijftig cent),
- [D] van een bedrag groot € 5.268,48 bruto (zegge: vijfduizend tweehonderd en achtenzestig euro en achtenveertig cent),
- [F] van een bedrag groot € 5.607,75 bruto (zegge: vijfduizend zeshonderd en zeven euro en vijfenzeventig cent), alsmede tot betaling van het reguliere salaris van € 2.861,68 over de periode van 27 mei 2014 tot aan de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd,
- [C] van een bedrag groot € 4.898,50 bruto (zegge: vierduizend achthonderd en achtennegentig euro en vijftig cent),
alles te vermeerderen met de wettelijke verhoging volgens artikel 7:625 BW tot een maximum van 10% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve data waarop loonbetalingen hadden dienen plaats te vinden, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, met dien verstande dat indien de een betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van eisers begroot op € 754,52;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 324