ECLI:NL:RBNNE:2014:456

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
C18/145495/HA RK 13-293
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek tot in debet stelling van griffierecht

In deze zaak heeft verzoeker, mr. F.L. van Lelyveld, bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de griffier van de Rechtbank Groningen om het griffierecht in debet te stellen. Verzoeker stelt dat het jarenlang gebruikelijk was om de schriftelijke weergave van de verleende toevoeging voorafgaand aan de einduitspraak aan de rechtbank te overhandigen. Hij betoogt dat er geen einduitspraak was gedaan en dat hij niet op de hoogte was van nieuwe richtlijnen die sinds een jaar zouden gelden. Verzoeker heeft in zijn verweerschrift vermeld dat er een toevoeging was verleend door de Raad voor Rechtsbijstand, maar heeft geen afschrift van deze toevoeging overgelegd.

De griffier heeft het bezwaar van verzoeker aangemerkt als een verzetschrift, maar stelt dat dit niet tijdig is ingediend. De rechtbank oordeelt dat het verzetschrift niet binnen de gestelde termijn van een maand na de betaling van het griffierecht is ingediend, waardoor verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank wijst erop dat volgens de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (Wgbz) het griffierecht verschuldigd is vanaf de indiening van het verweerschrift, en dat verzoeker geen afschrift van een definitieve toevoeging heeft overgelegd op het moment van indiening.

De rechtbank concludeert dat de griffier het juiste griffierecht heeft geheven, aangezien verzoeker niet de vereiste documenten heeft overgelegd. De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek, en benadrukt dat de Wgbz sinds de inwerkingtreding op 1 november 2010 onverkort wordt toegepast. De stelling van verzoeker dat er een andere praktijk zou zijn, wordt als niet onderbouwd verworpen. De beschikking is openbaar uitgesproken op 28 januari 2014.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/145495 / HA RK 13-293
Beschikking van 28 januari 2014
in de zaak van
mr. F.L. VAN LELYVELD,
kantoorhoudende te Leek,
verzoeker,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK GRONINGEN,
gevestigd te Groningen,
verweerder.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • het verweerschrift
  • de brief van verzoeker d.d. 15 januari 2014
  • de brief van verweerder d.d. 23 januari 2014.

2.De standpunten

2.1.
Verzoeker heeft bij brief van 24 december 2013 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 13 december 2013 van de griffier van deze rechtbank de in debet stelling van het griffierecht te weigeren. Verzoeker onderbouwt zijn bezwaar door te stellen dat het jarenlang de praktijk was de schriftelijke weergave van de verleende toevoeging vooraf aan de einduitspraak of eindbeslissing aan de rechtbank te overhandigen. In de onderliggende zaak is nog geen einduitspraak gedaan. Verzoeker stelt voorts dat hem is medegedeeld door de griffier dat er sinds een jaar nieuwe richtlijnen zouden gelden, maar dat hij hiervan geen kennis droeg. Verzoeker stelt tevens dat in het namens cliënte ingediende verweerschrift van 18 november 2013 bovenaan het eerste blad is vermeld dat er toegevoegd is door de Raad van de Rechtsbijstand onder nummer 5CR5733. De rechtbank had derhalve kunnen vaststellen dat er een toevoeging was verleend. Verzoeker verzoekt derhalve alsnog het griffierecht in debet te stellen.
2.2.
Verweerder verzoekt de rechtbank allereerst om het bezwaarschrift van verzoeker aan te merken als verzetschrift nu de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (hierna: Wgbz) enkel een verzetprocedure kent. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het verzet ongegrond moet worden verklaard. Hij verwijst daarbij naar artikel 3, lid 4 Wgbz, artikel 16 Wgbz en artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand. Verweerder is van mening dat hij het juiste griffierecht heeft berekend. Voorts ontkent verweerder dat er nieuwe richtlijnen zouden bestaan; vanaf de invoering van de Wgbz wordt deze wet onverkort uitgevoerd.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 29 Wgbz kan degene die de griffierechten en verschotten heeft betaald, gedurende een maand na die betaling tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht of de verschotten bij verzoekschrift in verzet komen bij het gerecht waaraan het griffierecht of de verschotten werden betaald. In het onderhavige geval is het griffierecht op 19 november 2013 geheven en via de rekening-courant door verzoeker voldaan. Op 11 december 2013 heeft verzoeker de griffier verzocht tot in debet stelling. De griffier heeft daarop bij brief van 13 december 2013 afwijzend gereageerd omdat bij het verweerschrift in de onderliggende procedure geen afschrift van de verleende dan wel aangevraagde toevoeging was overgelegd. Op 24 december 2013 heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend tegen het geheven griffierecht. De rechtbank zal dit bezwaarschrift aanmerken als een verzetschrift. Het verzetschrift is echter niet tijdig ingediend, namelijk niet binnen een maand na 19 november 2013, zodat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Voor zover de brief van 11 december 2013 van verzoeker aangemerkt zou moeten worden als verzetschrift, overweegt de rechtbank het volgende.
3.2.
Ingevolge artikel 3, lid 4 Wgbz is het griffierecht verschuldigd vanaf de indiening van het verweerschrift. Op het moment van indiening van het verweerschrift heeft verzoeker geen afschrift van een definitieve toevoeging overgelegd. Verzoeker heeft volstaan met de melding in de kop van zijn verweerschrift dat de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging heeft afgegeven en het nummer van die toevoeging vermeld. Dit is onvoldoende om in aanmerking te komen voor het griffierecht voor onvermogenden. De griffier heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook het juiste griffierecht geheven. Een afschrift van een definitieve toevoeging, dan wel een aanvraag daartoe, ontbrak immers.
3.3.
In artikel 16 Wgbz staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
1. De griffier heft het griffierecht voor onvermogenden dat is opgenomen in de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, indien op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven, is overgelegd:
a. een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of
b. een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat het inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet.
2. Kan een partij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven nog geen afschrift van het besluit tot toevoeging overleggen ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan haar zijn toe te rekenen, maar heeft zij wel een aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de Rechtsbijstand ingediend, dan heft de griffier het griffierecht voor onvermogenden, indien de desbetreffende partij een afschrift van die aanvraag overlegt.
3. (…)
4. Kan een partij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven geen stukken als bedoeld in het eerste en tweede lid overleggen ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan haar zijn toe te rekenen, maar kan zij voordat de rechter het eindvonnis heeft gewezen dan wel de eindbeschikking heeft gegeven alsnog een van de stukken, bedoeld in het eerste lid, overleggen, dan wordt het griffierecht verlaagd tot het griffierecht voor onvermogenden dat is opgenomen in de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, en wordt het te veel betaalde griffierecht door de griffier teruggestort.
3.4.
Gesteld nog gebleken is dat verzoeker de vereiste stukken niet kon overleggen als gevolg omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de griffier op basis van de hem bekende stukken het juiste griffierecht heeft geheven.
3.5.
Ten overvloede wordt overwogen dat de Wgbz op 1 november 2010 in werking is getreden. De griffier heeft gesteld dat deze wet sindsdien onverkort wordt toegepast. De stelling dat het staande praktijk zou zijn dat het verlaagde griffierecht werd toegepast indien maar voor de einduitspraak de definitieve toevoeging werd overgelegd en dat daar sinds kort verandering in is gekomen, zal als niet onderbouwd worden gepasseerd. Het voorgaande leidt ertoe dat verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.T. de Jonge en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: