ECLI:NL:RBNNE:2014:4491

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
3136274 - CV EXPL 14-6485
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werknemer voor vermissing consignatievoorraad

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, stond de aansprakelijkheid van een werknemer, [gedaagde], centraal. De werknemer was in dienst als buschauffeur bij Connexxion Openbaar Vervoer N.V. en had op 7 december 2013 zijn laatste dienst. Tijdens deze dienst raakte hij zijn consignatievoorraad van € 1.940,-- kwijt, wat leidde tot een vordering van Connexxion tegen hem. Connexxion stelde dat de werknemer roekeloos had gehandeld door zijn tas onbeheerd achter te laten tijdens een toiletbezoek, en vorderde betaling van het verloren bedrag.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet aansprakelijk was voor de schade. Volgens artikel 7:661 BW is een werknemer niet aansprakelijk voor schade aan de werkgever, tenzij deze schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat de werknemer zich bewust was van het roekeloze karakter van zijn handelen. De werknemer had zijn consignatievoorraad uit zijn kluis gehaald om deze thuis te tellen, en het was gebruikelijk om tassen op de tafel in de kantine te laten staan. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet bewust roekeloos had gehandeld en dat de vordering van Connexxion daarom moest worden afgewezen.

De rechter wees de vordering van Connexxion af en veroordeelde Connexxion in de proceskosten van de werknemer, die op € 300,-- werden begroot. Dit vonnis benadrukt de bescherming van werknemers tegen aansprakelijkheid voor schade, tenzij er duidelijke bewijzen zijn van opzet of bewuste roekeloosheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 3136274 \ CV EXPL 14-6485

vonnis van de kantonrechter van 16 september 2014

inzake
de naamloze vennootschap
CONNEXXION OPENBAAR VERVOER N.V.,
gevestigd te Hilversum,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.G. van der Wal, bedrijfsjurist bij Connexxion,
tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. D. Cau, werkzaam bij CNV Vakmensen,
Partijen zullen hierna Connexxion en [gedaagde] worden genoemd.

Procesverloop

1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 juni 2014 waarbij een comparitie van partijen is bepaald
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen die heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2014.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten

2.
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
a. [gedaagde] is op 1 januari 2008 in de functie van buschauffeur in dienst getreden bij Connexxion op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Openbaar Vervoer (hierna: de cao) van toepassing. Artikel 73, tweede en derde lid luiden als volgt:
lid 2: Indien door de werkgever kan worden aangetoond, dat vermissing of beschadiging van de in gebruik ontvangen voertuigen, werktuigen en/of gereedschappen het gevolg is van onzorgvuldig gebruiken of bewaren door de werknemer, kan deze worden verplicht een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding te voldoen. Deze schadevergoeding kan niet meer bedragen dan de kostende prijs voor herstelling of vervanging.
lid 3: Leden 1 en 2 zijn eveneens van toepassing ten aanzien van aan de werknemer door de werkgever toevertrouwde of door derden afgedragen gelden.
b. [gedaagde] had van Connexxion, zoals iedere chauffeur, een consignatievoorraad ter beschikking gekregen. Deze voorraad bestond uit vervoersbewijzen en (wisselgeld).
c. [gedaagde] had op 7 december 2013 zijn laatste dienst voor Connexxion. Het betrof een gebroken dienst waarvan het eerste deel duurde van 7.00 uur tot 10.20 uur. Daarna is hij naar huis gegaan. Het tweede deel van zijn dienst begon om 13.50 uur en eindigde om 18.30 uur. Tijdens het eerste deel van zijn dienst had [gedaagde] alleen bij zich wat hij nodig had, te weten het laadje met wisselgeld en vervoersbewijzen. Hij had niet het volledige consignatiebedrag bij zich. Na dit eerste deel heeft [gedaagde] de rest van zijn consignatievoorraad uit zijn kluisje van de vestiging van Connexxion aan de Snekertrekweg te Leeuwarden gehaald. De kluisjes bevinden zich in een apart gebouw op een afstand van 10 a 15 meter van het gebouw waarin zich de kantine bevindt. Beide gebouwen zijn alleen toegankelijk voor Connexxion medewerkers door middel van een toegangspasje.
d. Toen [gedaagde] naar huis ging had hij zijn tas met daarin zijn volledige consignatievoorraad bij zich. In deze tas bevinden zich twee vakken. Het ene vak is bestemd voor het geldbakje met wisselgeld en de vervoersbewijzen, terwijl het andere vak bestemd is voor de portemonnee (met het geld) en de dienstregeling. Thuis heeft [gedaagde] zijn consignatievoorraad geteld. Dat was omdat het zijn laatste werkdag bij Connexxion was en hij zijn consignatievoorraad aan het eind van die werkdag moest inleveren. Het bleek om een totaalbedrag van € 1.940,-- te gaan. Vervolgens heeft [gedaagde] weer alles in zijn portemonnee en tas gedaan en is hij naar de vestiging van Connexxion aan de Snekertrekweg gegaan om met het tweede gedeelte van zijn dienst te beginnen. Daar was hij om 13.40 uur en is hij de kantine binnengegaan. Ongeveer tien mensen waren daar aanwezig. [gedaagde] heeft zijn tas op de tafel gezet waar iedereen zijn tas opzet. [gedaagde] heeft koffie gedronken en hij is naar het toilet gegaan. Dat bevindt zich in de gang naast de kantine. Zijn tas heeft [gedaagde] op de tafel laten staan. Het toiletbezoek heeft enkele minuten geduurd. Daarna heeft [gedaagde] zijn opgepakt om met het tweede gedeelte van zijn dienst te beginnen.
e. [gedaagde] heeft vervolgens een rit gereden en een pauze gehad van twintig minuten. Hij is toen in de kantine van Connexxion op het busstation te Leeuwarden geweest. Vervolgens is [gedaagde] weer een rit gaan rijden. Tijdens deze rit wilde een passagier een biljet van € 50,-- wisselen en op dat moment kwam [gedaagde] erachter dat zijn portemonnee uit zijn tas was verdwenen en daarmee zijn consignatievoorraad contant geld en vervoersbewijzen ten bedrage van € 1.940,--. Diezelfde avond is de portemonnee leeg teruggevonden in de bosjes bij het busstation te Leeuwarden.
f. [gedaagde] heeft bij de politie aangifte gedaan van de vermissing van zijn consignatievoorraad.
Het standpunt van Connexxion
3.
Connexxion vordert veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van het vorenbedoelde bedrag van € 1.940,--, vermeerderd met rente en kosten. Volgens Connexxion is de onderhavige schade het gevolg van bewuste roekeloosheid aan de zijde van [gedaagde]. [gedaagde] is daarom gehouden Connexxion schadeloos te stellen.
Het standpunt van [gedaagde]
4.
heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal hierna bij de beoordeling worden teruggekomen.
De beoordeling van het geschil
5. Blijkens artikel 7: 661, eerste lid, BW is de werknemer die bij de uitvoering van de (arbeids)overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever jegens die werkgever niet aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald. Afwijking van het eerste lid is slechts mogelijk bij schriftelijke overeenkomst en slechts voor zover de werknemer te dier zake is verzekerd, zo blijkt uit het tweede lid van artikel 7: 661 BW, hetgeen impliceert dat aan beide uitgangspunten (een schriftelijke overeenkomst en verzekerd zijn) tegelijkertijd voldaan moet zijn. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] betreffende de onderhavige schade is verzekerd, is niet aan de beide uitgangspunten voldaan en kan in het midden blijven of het bepaalde in artikel 73 van de cao als een schriftelijke overeenkomst waarbij wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 7: 661, eerste lid BW beschouwd kan worden.
6.
Het gaat er om of in de feiten en omstandigheden van het geval bewuste roekeloosheid aan de zijde van [gedaagde] kan worden onderscheiden. Gesteld noch gebleken is immers dat zijdens [gedaagde] sprake is van opzet. Connexxion stelt dat [gedaagde] zijn consignatievoorraad tijdens (het tweede deel van) zijn dienst op 7 december 2013 in zijn kluis had moeten laten of een collega in de kantine moeten vragen op zijn tas te letten toen hij naar het toilet ging. De tas onbeheerd achter te laten was de slechtste keuze, aldus Connexxion. Zij stelt ook dat zij buschauffeurs in het werkoverleg en door middel van interne mededelingen heeft gewaarschuwd dat ze zorgvuldig moeten omgaan met de consignatievoorraad en dat deze nooit onbeheerd mag worden achter gelaten. Ter adstructie daarvan heeft zij een voor het publicatiebord bestemde mededeling van 8 september 2010 overgelegd.
Geoordeeld wordt dat voor bewust roekeloos handelen vereist is dat de werknemer zich onmiddellijk voorafgaand aan het voorval daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter van zijn gedraging. Ernstige verwijtbaarheid mag niet worden aangenomen dan op goede en gespecificeerde gronden. Uit de stellingen van [gedaagde] blijkt dat hij zijn consignatievoorraad na het eerste deel van zijn dienst uit zijn kluis gehaald heeft om zijn voorraad thuis te gaan tellen met het oog op het feit dat hij zijn consignatievoorraad aan het eind van zijn werkdag moest inleveren nu zijn dienstverband bij Connexxion die dag eindigde. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat hij zijn tas (met daarin zijn consignatievoorraad) slechts bij toiletbezoek toen hij zich in de kantine bevond gedurende enkele minuten uit het oog heeft verloren en dat het onder collega's gebruikelijk is om de tas op de tafel te zetten in een ruimte die slechts voor collega's met een pasje toegankelijk is. Onder deze omstandigheden kan Connexxion weliswaar worden toegegeven dat het onvoorzichtig was om de tas bij het toiletbezoek op de tafel achter te laten en de consignatievoorraad reeds na het eerste deel van de dienst uit zijn kluis te halen in plaats van na het tweede deel van zijn dienst en de consignatievoorraad daarna te tellen, maar dit alles impliceert nog niet dat [gedaagde] zich toen daadwerkelijk bewust was van het roekeloze van zijn gedragingen en dat hem daarmee bewuste roekeloosheid kan worden verweten. De door Connexxion gestelde waarschuwingen en mededelingen op het publicatiebord maken het voorgaande niet anders. Allereerst is van belang dat [gedaagde] heeft betwist dat Connexxion in werkoverleggen waarschuwingen en instructies terzake heeft gegeven. Volgens [gedaagde] zal hij wel eens een waarschuwing op een publicatiebord gelezen hebben, maar deze omstandigheid is onvoldoende voor de conclusie dat [gedaagde], in samenhang met de vorenbedoelde feiten en omstandigheden, bewust roekeloos heeft gehandeld.
7.
Nu gesteld noch gebleken is dat uit de omstandigheden van het onderhavige geval, mede gelet op de aard van de overeenkomst, iets anders zou moeten voortvloeien dan in de eerste zin van artikel 7: 661, eerste lid, BW is bepaald, moet gelet op het voorgaande worden geoordeeld dat er geen aanleiding om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de door hem als werknemer aan zijn (inmiddels ex-)werkgever Connexxion toegebrachte schade. Dit impliceert dat de vordering van Connexxion moet worden afgewezen.
8.
Connexxion zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde: € 300,-- ( 2 punten x tarief € 150,00).

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van Connexxion af;
veroordeelt Connexxion in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 300,--.
Aldus gewezen door mr. R. Giltay, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 389.
mlz r. 744.