In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 15 juli 2014, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de Belastingdienst Toeslagen behandeld. Eiser, woonachtig in Emmen, had een beroep gedaan op huur- en zorgtoeslag voor de maanden oktober tot en met december 2012. De rechtbank had eerder op 4 maart 2014 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de Belastingdienst onvoldoende had onderzocht of de toeslagpartner van eiser recht had op een verblijfsrecht op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid, omdat verweerder niet had gekeken naar de mogelijkheid dat de toeslagpartner een rechtstreeks verblijfsrecht kon ontlenen aan het Unierecht.
In de vervolgprocedure heeft de rechtbank geconstateerd dat de Belastingdienst in zijn reactie op de tussenuitspraak niet adequaat had gereageerd op de geconstateerde gebreken. De rechtbank wees erop dat een verwijzing naar een eerdere procedure niet volstond en dat de motivering van verweerder, dat eiser zelf Nederland niet hoefde te verlaten, onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet was hersteld en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het verzoek van eiser tot vergoeding van proceskosten in aanmerking moest worden genomen.
De rechtbank heeft verweerder bovendien veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 1.217,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 44,- moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen, vooral in zaken die betrekking hebben op verblijfsrechten en de toepassing van Europees recht.