ECLI:NL:RBNNE:2014:4355

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
C-17-113152 - HA ZA 11-480
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bewijswaardering en schadevergoeding in een geschil over de koop van Euro 5-trucks

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschappen Truckservice Jager B.V. en A.P. van den Berg Fabricage B.V. over de koop van Euro 5-trucks. De rechtbank heeft op 3 september 2014 een vonnis gewezen waarin de bewijswaardering en de toewijzing van schadevergoeding centraal staan. De procedure is gestart door Jager, die in conventie vorderingen heeft ingesteld tegen Van den Berg, die in reconventie haar eigen vorderingen heeft ingediend. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 13 maart 2013 Van den Berg opgedragen te bewijzen dat Jager niet heeft geadviseerd om Euro 3-trucks aan te schaffen en dat Jager Van den Berg niet heeft ingelicht over de verkrijgbaarheid van Ad Blue in Algerije. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder medewerkers van beide partijen, die uiteenlopende verklaringen hebben afgelegd over de communicatie en afspraken rondom de koopovereenkomst. De rechtbank heeft geconcludeerd dat Van den Berg niet in het leveren van het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat Jager niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank heeft vervolgens de koopovereenkomst ontbonden en Van den Berg veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Jager, bestaande uit gederfde winst en geleden verliezen. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van Jager toegewezen, waarbij Van den Berg als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 3 september 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/113152 / HA ZA 11-480
Vonnis van 3 september 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRUCKSERVICE JAGER B.V.,
gevestigd te Sintjohannesga,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Buddingh-Toes te Leusden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A.P. VAN DEN BERG FABRICAGE B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.M. van Rongen te Heerenveen.
Partijen zullen hierna Jager en Van den Berg genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 maart 2013
  • het op verzoek van Van den Berg opgemaakte verkort proces-verbaal van pleidooi
  • de akte overlegging producties van Van den Berg
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 september 2013
  • het proces-verbaal van tegenverhoor van 27 november 2013
  • de conclusie na enquête van Van den Berg
  • de antwoordconclusie na enquête van Jager
  • de akte uitlating producties van Van den Berg
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.
1.3.
Mr. R. Idzenga, het lid van de meervoudige kamer door wie voornoemd tussenvonnis mede is gewezen, heeft onderhavig vonnis niet mede kunnen wijzen in verband met de beëindiging van zijn functie als rechter-plaatsvervanger bij deze rechtbank. In zijn plaats is mr. M.R. de Vries als rechter aan de meervoudige kamer toegevoegd.

2.De verdere beoordeling

in reconventie

2.1.
De rechtbank heeft bij voornoemd tussenvonnis Van den Berg opgedragen te bewijzen dat:
a. Jager Van den Berg voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst niet heeft geadviseerd om Euro 3-trucks aan te schaffen omdat er problemen met Euro 4- en Euro 5-trucks in Algerije zouden kunnen ontstaan, alsmede dat
b. Jager Van den Berg er niet over ingelicht heeft dat Ad Blue in Algerije wellicht moeilijk of niet verkrijgbaar was.
2.2.
In de conclusie na getuigenverhoor beklaagt Van den Berg zich over de bewijslastverdeling. Van den Berg verbindt daaraan evenwel geen conclusies. De rechtbank ziet in elk geval geen aanleiding om terug te komen op de genomen beslissingen, omdat deze niet berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis.
2.3.
Van den Berg heeft ter uitvoering van de haar gegeven bewijsopdracht stukken overgelegd en [A] (voormalig commercieel directeur van Van den Berg) en
[B] (sales engineer bij Van den Berg) als getuigen voorgebracht. [A] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
"Ik kan mij nog herinneren dat het gesprek plaatsvond op het kantoor in Heerenveen in het bijzijn van mijn collega [B]. Voor Jager waren [C] en [D] aanwezig. Voorafgaande aan dit gesprek was er een offerte op basis van Euro 3 binnengekomen. (…) Tijdens het gesprek waar ik bij was zijn er aan de Euro 5 trucks geen voorwaarden gesteld zoals bijvoorbeeld dat er geen garantie zou kunnen worden verleend. Als dat ter sprake zou zijn gekomen dan zou het gesprek gestopt zijn. Een dergelijke verantwoordelijkheid kunnen wij namelijk niet nemen. Over Ad Blue is wel een discussie geweest, onder meer over waarom het niet bij Euro 4 (bij de concurrent) maar wel bij Euro 5 moest worden toegevoegd. Over de verkrijgbaarheid ervan in Algerije is op dat moment niet gesproken.",
en [B]:
"Tijdens het gesprek is het Euro 3 versus Euro 5 verhaal aan de orde gekomen. Daarmee bedoel ik dat Renault geen Euro 4-trucks heeft, wat wel gevraagd werd in de tender. (…) Het enige verschil tussen Euro 3 en Euro 5 was dat er Ad Blue bij moest. Dat was voor ons geen probleem. Tijdens het gesprek is niet aan de orde gekomen dat Ad Blue in Algerije niet of moeilijk verkrijgbaar is. Ook is niet ter sprake gekomen dat Euro 5-trucks niet geserviced konden worden. Na dit gesprek is het Euro 3 versus Euro 5 verhaal niet meer aan de orde gekomen.".
2.4.
Jager heeft ter gelegenheid van het tegenverhoor [C] (voormalig area sales manager bij de fabrikant Renault Trucks Nederland), [E] (directeur van Jager), [F] (procuratiehouder bij Jager) en [D] (verkoper bij Jager) als getuigen voorgebracht. [C] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
"[D] leidde het gesprek en ik had een aanvullende rol. Mijn rol was om nadruk te leggen op de in Algerije geldende regel- en wetgeving en de niet-beschikbaarheid van Ad Blue. [D] heeft hierover een presentatie gegeven. Hij heeft uit de doeken gedaan wat de situatie was en dat wat hij vanuit de back-up van de sales engineer had meegekregen. Ik durf niet te zeggen of hij daaraan een conclusie heeft verbonden. Uiteindelijk is duidelijk gesproken over de vorm van de techniek, dat Ad Blue niet beschikbaar was en dat er onvoldoende kennis over de techniek in Algerije was. (…) U houdt mij voor dat [B] en [A] in hun getuigenverklaringen hebben verklaard dat er niet is gesproken over de problemen in Algerije met betrekking tot de techniek en Ad Blue. Ik ben daarover zeer verbaasd want dat was de rode lijn van [D] en mijn aanwezigheid was bedoeld om die daad extra kracht bij te zetten.",
en [D]:
"Ik heb het probleem geschetst. Ik heb verteld dat Euro 4 en Euro 5 toen niet gebruikelijk waren in Algerije maar dat Euro 3 daar toen geleverd werd. Ik heb ook verteld dat er problemen zouden kunnen zijn met onderhoud en service in die zin dat dat extra tijd zou gaan vergen omdat er onvoldoende kennis over de techniek aanwezig was. Ook heb ik uitgelegd dat een additief nodig was, Ad Blue, en dat het niet zeker was of dit wel normaal beschikbaar was in Algerije. Ook heb ik gezegd dat de dealer waarschijnlijk wel onderhoud en service zou kunnen gaan uitvoeren, maar dat dit door gebrek aan kennis langer zou kunnen duren.".
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat Van den Berg niet in het leveren van het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Tegenover de verklaringen van [A] en [B] dat er in het offertestadium niet gesproken is over - kort gezegd - mogelijke problemen met de aftersales en met de verkrijgbaarheid van het additief Ad Blue, staan lijnrecht de verklaringen van de getuigen [D] en [C] dat dat juist - kort gezegd - de rode draad van het hele gesprek was. Uit de overige getuigenverklaringen en uit de door Van den Berg ter gelegenheid van het getuigenverhoor overgelegde stukken blijkt evenmin dat mededelingen hieromtrent achterwege zijn gebleven. Daarmee is niet bewezen dat
a. Jager Van den Berg voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst niet heeft geadviseerd om Euro 3-trucks aan te schaffen omdat er problemen met Euro 4- en Euro 5-trucks in Algerije zouden kunnen ontstaan, en evenmin dat
b. Jager Van den Berg er niet over ingelicht heeft dat Ad Blue in Algerije wellicht moeilijk of niet verkrijgbaar was.
Bij deze stand van zaken moet er bij de verdere beoordeling van het geschil van worden uitgegaan dat Jager niet (toerekenbaar) tekort is geschoten jegens Van den Berg (zie rechtsoverweging 5.6 van het tussenvonnis).
2.6.
In de conclusie na enquête heeft Van den Berg uitvoerig betoogd dat er geen garantie zou zijn geweest op de bestelde Euro 5-trucks, hetgeen zij afleidt uit de garantieverklaring van Renault Trucks Nederland d.d. 18 maart 2010 ( "
Que ces véhicules soient maintenus dans le réseau officiel de Renault Trucks, la condition mondiale de la garantie reste en vigeur, cet a dire que l'Algerie est inclus") en op de fax van Renault Trucks Algerije aan LCTP d.d. 23 juni 2010 (weergegeven in r.o. 2.16 van het tussenvonnis). Kort gezegd stelt Van den Berg zich op het standpunt dat er niet aan de voorwaarde van onderhoud bij een erkende dealer had kunnen worden voldaan, omdat Renault Trucks Algerije service en onderhoud voor de Euro 5-trucks weigerde, waardoor de afgegeven garantie de facto niet zou hebben gegolden. Daarmee staat de non-conformiteit vast, aldus Van den Berg.
2.7.
Jager weerspreekt dat de garantie niet zou hebben gegolden. Service en onderhoud had wel degelijk gepleegd kunnen worden, maar mogelijk met vertraging. Hiertoe heeft zij in haar antwoordconclusie na enquête een fax van Renault Trucks Algerije d.d. 6 april 2014 overgelegd, waarin (vertaald) het volgende wordt vermeld:
In Algerije, het standaard onderhoud van Euro 5 voertuigen uitvoeren geeft geen probleem (bijvoorbeeld: filters/olie/remmen) maar in geval van pech met de Euro 5 technologie te maken hebben, zal het noodzakelijk zijn om hulp bij de constructeur in Frankrijk aan te vragen. Ook zullen deze specifieke onderdelen vanaf Frankrijk verstuurd moeten worden aangezien dat wij in Algerije niet deze speciale Euro 5 onderdelen op voorraad hebben. Natuurlijk, door deze extra handelingen, zal in geval met pech op Euro 5 technologie de duur van de reparatietijd langer worden.
(…)
Ten slotte, wensen wij te herhalen dat de contractuele garantie van Renault Trucks voor een product die in Europa verkocht is (toen Euro 5 en nu Euro 6) blijkt op internationale niveau dus is ook in Algerije geldig.
2.8.
In reactie op deze fax heeft Van den Berg zich op het standpunt gesteld dat de ontbinding van de koopovereenkomst door haar het rechtstreekse gevolg is van het feit dat - nadat [G] in zijn e-mail van 10 juni 2010 geschreven had: "
Mijn conclusie uit onderstaande is dat uw trucks, ondanks garantieverklaring voor Algerije, in Algerije niet gegarandeerd worden." - niemand gesteld heeft dat er wél een garantie gold. De additionele fax van Renault Trucks Algerije doet daar niet aan af, aldus Van den Berg.
2.9.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Vaststaat dat de tussen partijen overeengekomen garantie door Renault Trucks Nederland is afgegeven. In het tussenvonnis is overwogen dat een koper in beginsel mag verwachten dat normaal service en onderhoud mogelijk is, maar dat er in het onderhavige geval slechts dan sprake is van non-conformiteit indien mededelingen omtrent mogelijke problemen met de aftersales en met de verkrijgbaarheid van het additief Ad Blue achterwege zijn gebleven. Voor zover Van den Berg stelt dat er ook sprake is van non-conformiteit wegens een de facto onbruikbare garantie, miskent zij daarmee dat die omstandigheid op zichzelf niet aan een normaal gebruik van de Euro 5-trucks in de weg staat. Bovendien heeft Van den Berg haar stelling dat er
geenservice en onderhoud in Algerije kon worden gepleegd, gelet op het verweer van Jager en de aanvullende fax van Renault Trucks Algerije, onvoldoende onderbouwd, zodat haar betoog ook om die reden niet opgaat.
2.10.
Het voorgaande betekent dat Van den Berg zich niet met succes op ontbinding wegens een tekortkoming in de nakoming aan de zijde van Jager kan beroepen. Daarmee ligt, zoals in rechtsoverweging 5.7 van het tussenvonnis reeds is overwogen, de vordering van Van den Berg in reconventie voor afwijzing gereed.
2.11.
Ook de (subsidiair) gevorderde vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling zal worden afgewezen, omdat daaraan eveneens het door Van den Berg gestelde ontbreken van mededelingen omtrent mogelijke problemen met de aftersales en met de verkrijgbaarheid van het additief Ad Blue ten grondslag is gelegd, hetgeen niet vast is komen te staan. Van een wederzijdse dwaling is, mede gelet op hetgeen [D] en [C] ter gelegenheid van het in conventie gehouden tegenverhoor hebben verklaard, evenmin sprake. Andere (aanvullende) feiten of omstandigheden die zou kunnen leiden tot een succesvol beroep op dwaling zijn tot slot gesteld noch gebleken.
2.12.
Van den Berg zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Jager worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 6.000,00 (6 punten × factor 0,5 × tarief € 2.000,00)
- getuigenkosten
€ 40,00
Totaal € 6.040,00.
in conventie
2.13.
Uit hetgeen de rechtbank in reconventie heeft beslist, namelijk dat Van den Berg zich niet met succes op ontbinding wegens een tekortkoming in de nakoming aan de zijde van Jager kan beroepen, volgt dat Van den Berg ten onrechte de Euro 5-trucks niet heeft afgenomen, zodat zij (toerekenbaar) tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst. De rechtbank zal daarom desgevorderd de koopovereenkomst ontbinden. Daarmee komt de rechtbank nu toe aan de beoordeling van de verweren van Van den Berg tegen de hoogte van de vordering tot schadevergoeding.
2.14.
Jager vordert de gederfde winst, bestaande uit de met Van den Berg overeengekomen koopsom van € 270.522,-- verminderd met het aankoopbedrag van € 216.093,87 = € 54.428,13. Daarnaast vordert Jager het geleden verlies, bestaande uit de door Renault Trucks Nederland in rekening gebrachte kosten voor het terugnemen van de trucks ad € 32.481,90 exclusief btw en uit kosten ter zake van aangeschafte materialen ad € 3.134,45 exclusief btw. De totale schade bedraagt € 90.044,48, aldus Jager. Op grond van artikel 6 van de algemene voorwaarden van Jager heeft zij minimaal recht op 15% van de verkoopprijs, en dit schadebedrag gaat dit percentage te boven.
2.15.
Van den Berg heeft voorafgaand aan de eisvermindering door Jager gesteld dat er ten onrechte bedragen inclusief btw werden gevorderd. Naar aanleiding van dit verweer heeft Jager haar vordering aangepast door bedragen exclusief btw te vorderen, zodat dit verweer van Van den Berg geen bespreking meer behoeft.
Voorts heeft Van den Berg ten verwere aangevoerd dat zij eraan twijfelt of de trucks zijn teruggenomen door Renault Trucks Nederland en of daarvoor door Jager betaald is. De rechtbank constateert dat nadat Jager vervolgens het betalingsbewijs heeft overgelegd, Van den Berg in de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie hier niet meer op teruggekomen is. De rechtbank leidt hieruit af dat Van den Berg haar verweer op dit punt kennelijk heeft laten varen en mocht dat niet haar bedoeling zijn geweest zijn, dan heeft Van den Berg de stellingen van Jager hierover - gezien de overgelegde stukken - onvoldoende betwist.
Tot slot betoogt Van den Berg dat de schadevergoeding niet op artikel 6 van de algemene voorwaarden van Jager kan worden gebaseerd. De rechtbank volgt Van den Berg hierin, gelet op hetgeen zij in rechtsoverweging 5.3 van het vonnis van 13 maart 2013 heeft beslist over het door Van den Berg gedane vernietigingsberoep. Jager baseert haar vordering evenwel (ook) op de wet. Op grond van artikel 6:277 lid 1 BW kan schade worden gevorderd vanwege het feit dat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Daarbij geldt dat de omvang van de schade dient te worden vastgesteld door een vergelijking van de feitelijke situatie waarin Jager na ontbinding van de overeenkomst verkeert, met de (vermoedelijke) situatie waarin zij zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming van de overeenkomst. Nu Jager haar schadeberekening heeft toegelicht en onderbouwd aan de hand van de als productie 16 overgelegde facturen en Van den Berg deze berekening en stukken op zichzelf niet althans onvoldoende weersproken heeft, is het gevorderde totaalbedrag van € 90.044,48 toewijsbaar.
2.16.
Wat betreft de gevorderde rente oordeelt de rechtbank als volgt. Ook hier geldt dat, ook al kan Jager geen beroep op haar algemene voorwaarden meer doen, de rente op grond van de wet voor toewijzing in aanmerking komt. Daar waar Jager rente vordert over de totale koopsom tot aan de datum van ontbinding, miskent zij echter dat als gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst Van den Berg bevrijd is van haar betalingsverplichtingen. Dat betekent dat Van den Berg geen rente daarover over de periode tot aan de ontbinding verschuldigd is. Wel is Van den Berg rente verschuldigd over het toe te wijzen bedrag van € 90.044,48 vanaf de datum van verzuim. Het verzuim is naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 6:83 onder c BW van rechtswege ingetreden op het moment waarop Van den Berg per e-mail d.d. 6 september 2010 berichtte dat er niet zou worden afgenomen. De door Jager gevorderde rente over (subsidiair) € 90.044,48 vanaf 17 oktober 2010 is gelet hierop toewijsbaar. De rechtbank zal de door Jager gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW echter afwijzen, nu er in dit geval geen sprake is van een betaling op grond van een handelsovereenkomst die niet tijdig plaatsvindt - op welke situatie artikel 6:119a BW betrekking heeft - maar van een verplichting tot schadevergoeding. De rechtbank acht wel een rechtsgrond aanwezig voor toewijzing van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW.
2.17.
Tot slot vordert Jager de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Vooropgesteld wordt dat in het onderhavige geval het verzuim voor 1 juli 2012 is ingetreden. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn zal daarom worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voor-werk II.
Van den Berg heeft de verschuldigdheid en de hoogte hiervan betwist. Uit de door Jager overgelegde specificatie blijkt niet dat de verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 e.v. Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De rechtbank zal de betreffende vordering dan ook afwijzen.
2.18.
Van den Berg zal als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Jager worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 79,31
- vast recht € 1.181,00
- salaris advocaat
€ 3.576,00(4 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.836,31.
2.19.
De vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis over de proceskosten gevorderde wettelijke rente en de nakosten worden als niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwist toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
ontbindt de koopovereenkomst d.d. 9 december 2009 tussen partijen;
3.2.
veroordeelt Van den Berg om aan Jager te betalen een bedrag van € 90.044,48, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 17 oktober 2010 tot aan de dag van dit vonnis;
3.3.
veroordeelt Van den Berg in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Jager vastgesteld op € 4.836,31, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en - voor het geval voldoening niet binnen de bedoelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn en de nakosten ten bedrage van € 131,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, € 199,00;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen van Van den Berg af;
3.7.
veroordeelt Van den Berg in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Jager vastgesteld op € 6.040,00;
3.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman, mr. M.R. de Vries en mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2014. [1]

Voetnoten

1.c 588