In deze zaak vordert de moeder van de zoon betaling van € 100.000,-- vermeerderd met rente en kosten, op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De moeder stelt dat de zorgwoning, die op het erf van de zoon is gebouwd, door natrekking eigendom is geworden van de zoon, omdat de kosten van de bouw door haar en de vader zijn betaald. De zoon betwist dit en stelt dat de zorgwoning slechts tijdelijk op zijn grond is geplaatst, met de voorwaarde dat deze verwijderd moet worden zodra de zorgbehoefte vervalt. De rechtbank oordeelt dat de zorgwoning niet duurzaam met de grond is verbonden, omdat de bouwvergunning een tijdelijke bestemming had. De moeder kan daarom geen aanspraak maken op betaling van het gevorderde bedrag, omdat de zoon niet ongerechtvaardigd is verrijkt. De rechtbank wijst de vorderingen van de moeder af en verklaart in reconventie dat de zoon bevoegd is de zorgwoning te slopen en van zijn grond te verwijderen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.