ECLI:NL:RBNNE:2014:3972

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
C-17-132314 - FA RK 14-166
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderbijdrage na beëindiging arbeidsovereenkomst en verwijtbaarheid van werkloosheid

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage. De man, die eerder een bijdrage van € 184,00 per kind per maand betaalde, verzocht om deze bijdrage per 1 januari 2014 op nihil te stellen. Hij stelde dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 november 2013 was beëindigd, waardoor zijn inkomen drastisch was gedaald. De man betoogde dat hij niet verwijtbaar werkloos was geworden en onderbouwde dit met diverse documenten, waaronder een verklaring van zijn voormalige werkgever en een verslag van de bedrijfsarts.

De vrouw betwistte de stellingen van de man en stelde dat hij onvoldoende had aangetoond dat zijn werkloosheid niet verwijtbaar was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, maar dat het inkomensverlies van de man verwijtbaar was. De rechtbank concludeerde dat de man zich had moeten onthouden van gedragingen die hebben geleid tot zijn ontslag, en dat hij zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van de kinderen niet had nagekomen.

De rechtbank berekende de fictieve draagkracht van de man op basis van zijn oude inkomen van € 52.300,00 per jaar, maar hield rekening met zijn werkelijke inkomen en de lasten die hij had. Uiteindelijk werd de kinderbijdrage vastgesteld op € 53,00 per kind per maand, met ingang van 1 januari 2014. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af en benadrukte dat de man zijn volledige vrije ruimte moest aanwenden voor de kosten van de kinderen. De beschikking is gegeven te Leeuwarden en kan binnen drie maanden in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/132314 / FA RK 14-166

beschikking van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2014

in de zaak van

[verzoeker],

wonende te [woonplaats verzoeker],
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. J. Deenen, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen

[verweerster],

wonende te [woonplaats verweerster],
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. W.A. Veenstra, kantoorhoudende te Joure.

De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 3 februari 2014;
- het verweerschrift van de vrouw;
- een brief van 17 april 2014, met producties, van de vrouw;
- een brief van 15 mei 2014, met producties, van de man;
- een brief van 28 mei 2014, met producties, van de vrouw.
De zaak is behandeld ter zitting van 2 juni 2014. Partijen en hun advocaten zijn verschenen.
Nadien zijn de volgende stukken ter griffie binnengekomen:
- een brief van 16 juni 2014, met producties, van de man;
- een brief van 18 juni 2014 van de vrouw.
De zaak is vervolgens op 1 juli 2014 pro forma behandeld.

De feiten

Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2]. Bij beschikking van deze rechtbank van 20 februari 2013 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Bij beschikking van deze rechtbank van 31 juli 2013 is bepaald dat de man een bedrag van
€ 184,00 per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw betaald.
In voornoemde beschikking is voor de man door de rechtbank uitgegaan van een bruto jaarinkomen van afgerond € 52.300,00, zoals blijkt uit de aan die beschikking gehechte berekening.
De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan
De man heeft verzocht de vastgestelde kinderbijdrage te wijzigen, in die zin dat de bijdrage per 1 januari 2014 op nihil wordt gesteld. De man heeft daartoe gesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Per 1 november 2013 is de arbeidsovereenkomst van de man beëindigd, waardoor zijn inkomen drastisch is gedaald. De man heeft gesteld dat hij niet verwijtbaar werkloos is geworden. Hij heeft zijn stellingen onderbouwd door overlegging van onder andere de vaststellingsovereenkomst van 31 augustus 2013 ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst, een verklaring van zijn voormalige werkgever van 5 juni 2014 en het verslag van de bedrijfsarts uit 2012. Volgens de man blijkt voldoende dat er binnen de organisatie geen passende alternatieven voor hem beschikbaar waren en dat van hem niet gevergd kon worden zijn arbeidsovereenkomst voort te zetten en dat hem derhalve wat betreft het ontslag geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. De vrouw heeft aangevoerd dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet verwijtbaar werkloos is geworden. Volgens de vrouw blijkt uit de door de man overgelegde stukken dat hij in staat was om te werken, maar dat er wrevel is ontstaan tussen de man en zijn werkgever over de invulling van de werkzaamheden. Nu aan de man geen ontslagvergoeding is toegekend, is het ontslag waarschijnlijk door de man zelf veroorzaakt, aldus de vrouw. Zij stelt dat er sprake is van verwijtbaar ontslag, waarvan de gevolgen voor rekening van de man dienen te komen. Het verzoek van de man dient naar de mening van de vrouw te worden afgewezen.
Gewijzigde omstandigheden
Gelet op het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 BW dient de rechtbank allereerst te beoordelen of er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die rechtvaardigt dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen opnieuw wordt onderzocht en vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden bij de man, nu zijn arbeidsovereenkomst per 1 november 2013 is beëindigd en zijn inkomen daardoor is verlaagd. De vervolg vraag is of het inkomensverlies al dan niet verwijtbaar is aan de man en of het inkomensverlies voor herstel vatbaar is. De rechtbank oordeelt als volgt.
Verwijtbaar inkomensverlies?
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man geruime tijd te kampen heeft gehad met spanningsklachten mede veroorzaakt door de beëindiging van het huwelijk. Door deze spanningsklachten heeft de man zijn werkzaamheden geruime tijd niet kunnen uitoefenen. De man is gedurende langere tijd arbeidsongeschikt geweest en hij heeft een re-integratie traject gevolgd. De rechtbank stelt vast dat de man de rechtbank niet heeft geïnformeerd over de uitkomst van het re-integratie traject en het verdere verloop van zijn arbeidsongeschiktheid. Nu de arbeidsovereenkomst evenwel middels de vaststellingsovereenkomst van 31 augustus 2013 per 1 november 2013 is beëindigd en de man vervolgens een WW- uitkering is gaan ontvangen, begrijpt de rechtbank dat de man in ieder geval in augustus 2013 niet meer arbeidsongeschikt was.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken niet dat de man ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van 31 augustus 2013 vanwege arbeidsongeschiktheid niet meer kon werken. De noodzaak voor de man om de arbeidsovereenkomst te beëindigen is de rechtbank onvoldoende gebleken.
Gelet op zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van de kinderen had de man zich naar het oordeel van de rechtbank moeten onthouden van de gedragingen die hebben geleid tot het ontslag. De rechtbank oordeelt dan ook dat er sprake is van werkloosheid en daarmee verlies van inkomsten, die de man kan worden verweten. De rechtbank wijst er daarbij nog op dat zij de vraag omtrent het al dan niet verwijtbaar zijn van het gedrag van de man, beoordeelt in het kader van zijn wettelijke onderhoudsplicht en niet in het kader van de vraag of hij conform de WW al dan niet verwijtbaar heeft gehandeld. Het gegeven dat de man een WW uitkering is gaan ontvangen is voor de rechtbank dan ook niet doorslaggevend in onderhavige kwestie.
Inkomensverlies voor herstel vatbaar?
De volgende vraag die aan de orde is, is de vraag of het verwijtbare inkomensverlies van de man voor herstel vatbaar is. Nu de man een ontslagregeling met zijn voormalige werkgever is overeengekomen is het niet mogelijk dat hij bij deze werkgever weer aan het werk gaat. Voorts is het de rechtbank niet gebleken dat de man op korte termijn anderszins het verlies van inkomsten kan herstellen. Het verwijtbare inkomensverlies is naar het oordeel van de rechtbank niet voor herstel vatbaar.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel van de rechtbank dat het inkomensverlies van de man buiten beschouwing dient te blijven en dat er bij de vaststelling van zijn draagkracht in beginsel uitgegaan dient te worden van de fictie dat hij zijn oude inkomen van bruto € 52.300,-- per jaar verdient. Echter, het bij de vaststelling van de draagkracht van de man uitgaan van het fictieve inkomen, mag er niet toe leiden dat de man feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikt om in de kosten van zijn eigen bestaan te voorzien.
Fictieve draagkracht manDe rechtbank berekent de fictieve draagkracht van de man aan de hand van het bruto jaarinkomen van € 52.300,--. Dit inkomen volgt uit de beschikking van 31 juli 2013 en eveneens uit de vaststellingovereenkomst van 31 augustus 2013, sub b. Verder houdt de rechtbank rekening met de lasten aan de zijde van de man, zoals die blijken uit de beschikking van 31 juli 2013 waarbij de rechtbank omtrent de door de man opgevoerde schulden als volgt oordeelt.
Ter zake de schulden hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat bij de vaststelling van alimentatie in beginsel met alle schulden en daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen rekening dient te worden gehouden. Dit is slechts anders indien schulden verwijtbaar zijn aangegaan en/of reeds afgelost hadden kunnen zijn. Van voornoemde omstandigheden is de rechtbank echter niet gebleken. De schuldenlast van de man is in totaal € 419,00.
De rechtbank zal derhalve rekening houden met de door de man gestelde en aangetoonde financiële lasten uit hoofde van de schulden, die verwijtbaar noch vermijdbaar zijn. Deze lasten worden als extra last opgevoerd in de formule die wordt gehanteerd om ter zake de kinderalimentatie de draagkracht van de man vast te stellen. Strikt genomen wordt hiermee het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets afgewezen, immers de aanvaardbaarheidstoets wordt toegepast, nadat de draagkracht conform de formule is vastgesteld.
Bij het fictieve jaarinkomen van de man van € 52.300,-- bruto bedraagt zijn netto besteedbaar inkomen € 2.870,-- per maand.
Rekening houdende met hetgeen in het bovenstaande is overwogen ter zake de lasten van de man bedraagt zijn draagkracht bij een netto besteedbaar maand inkomen van € 2.870 ,--
70% van € 2870 -/- (0,3 x € 2870 + 860 + 419) = € 515,--.
Draagkracht van de vrouwDe advocaat van de vrouw heeft bij brief van 28 mei 2014 onbetwist gesteld dat het inkomen van de vrouw per 1 augustus 2014 blijvend zal worden verlaagd. Aan de hand van een pro forma bruto-netto berekening heeft zij gesteld dat haar netto € 1.550,-- gaat bedragen. De rechtbank gaat uit van dit maand inkomen en zal dit nog verhogen met 5% (netto) vakantietoeslag, derhalve € 1.627,50.
De vrouw heeft onbetwist en gemotiveerd een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets wat betreft haar aandeel in de restschuld van de voormalige echtelijke woning. Zij stelt een extra last te hebben van € 550,--. De rechtbank zal bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw rekening houden met de reële extra last. Evenals bij de man zal de rechtbank deze extra last opvoeren in de formule ter berekening van de draagkracht.
Rekening houdende met hetgeen in het bovenstaande is overwogen ter zake de lasten van de vrouw bedraagt haar draagkracht bij een netto besteedbaar maand inkomen van € 1.627,50:
70% van € 1.627 -/- (0,3 x € 1.627 + 860 + 550) = € 271,-- negatief.
De rechtbank gaat uit van een minimale draagkracht van de vrouw van € 50,00 per maand.
De behoefte van de kinderen en de hoogte van de zorgkorting staat in onderhavige procedure niet ter discussie tussen partijen. Onder verwijzing naar de beschikking van de rechtbank van 31 augustus 2013 gaat de rechtbank dan ook uit van een behoefte van € 1.062,-- en van de in die beschikking genoemde zorgkorting van € 141,--.
Uitgaande van een fictieve draagkracht van de man van € 515,-- en een draagkracht van de vrouw van € 50,-- stelt de rechtbank vast dat de gezamenlijke draagkracht, € 565,-- lager is dan de behoefte van de kinderen. De rechtbank zal dan ook geen draagkrachtvergelijking maken
Nu de totale behoefte van kinderen aanmerkelijk hoger is dan de gezamenlijke draagkracht, dient op de hiervoor vastgestelde bijdrage geen zorgkorting in mindering te worden gebracht.
Vergelijking fictieve draagkracht en werkelijk inkomen
Thans dient de vraag te worden beantwoord of oplegging aan de man van een bijdrage van totaal € 515,-- per maand tot het resultaat leidt dat de man bij voldoening daaraan feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van zijn eigen bestaan te voorzien. In geen geval mag het opleggen van een bijdrage er toe leiden dat het voor zijn eigen levensonderhoud beschikbare inkomen zakt beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm voor een alleenstaande. Derhalve dient tevens de feitelijke draagkracht van de man te worden berekend.
Uitgaande van de WW-betaalspecificaties van de man, productie 1 bij brief van 15 mei 2014, stelt de rechtbank vast dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 1.945,-- per maand inclusief 5% (netto) vakantiegeld.
Vanwege het aan de man verwijtbare en niet herstelbare inkomensverlies dient de man zijn volledige vrije ruimte aan te wenden ten behoeve van de kosten van de kinderen.
Ten behoeve van de woonlast van de man handhaaft de rechtbank 30% van zijn NBI.
Van het in het rapport Alimentatienormen geadviseerde bedrag voor kosten levensonderhoud van € 860,-- trekt de rechtbank 10% van de werkelijke bijstandsnorm voor een alleenstaande, € 952,-- af. Dit laatste om te voorkomen dat de man onder het niveau van 90% van de bijstandsnorm zakt. Er resteert dan 860 -/- 95 = 765. Voor de bepaling van de werkelijke draagkracht van de man past de rechtbank dan ook de volgende formule toe:
1.945 - (30% x 1.945 = 583 + 765 + 491 = 1839) = € 106,--
Indien aan de man een bijdrage van meer dan € 106,-- wordt opgelegd, houdt hij minder over dan 90% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, zodat de rechtbank het bedrag van € 106,-- (2 x € 53,-) aan de man zal opleggen als bijdrage in de kosten van de kinderen.
De rechtbank zal de beschikking van 1 juli 2013 wijzigen in die zin dat de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2014 op € 53,- per kind per maand wordt vastgesteld, onder de bepaling dat hetgeen de man na 1 januari 2014 boven deze bijdrage heeft voldaan door de vrouw niet behoeft te worden terugbetaald.

De beslissing

De rechtbank:
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 31 juli 2013 aldus, dat zij thans als volgt beslist:
bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2014 een bedrag van € 53,00 (zegge: drieenvijftig euro) per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] in de gemeente [gemeente], en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] in de gemeente [gemeente]
telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw, onder de bepaling dat hetgeen de man na 1 januari 2014 boven deze bijdrage heeft voldaan door de vrouw niet behoeft te worden terugbetaald;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. F. Kleefmann, lid van de kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 30 juli 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
(
fn: 31)
Van deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.