ECLI:NL:RBNNE:2014:378

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
587485 CV EXPL 13-5927
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens verboden onderverhuur en ontruiming van het gehuurde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurster, aangeduid als [eiseres], en een huurster, aangeduid als [gedaagde]. De verhuurster vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat de huurster volgens haar de woning zonder toestemming had onderverhuurd. De huurovereenkomst dateert van 1 september 1984 en betreft een sociale huurwoning in de binnenstad van [plaats]. De verhuurster ontving klachten van omwonenden over overlast en onderverhuur, waarop zij de huurster bij aangetekende brief op 11 maart 2013 voorstelde de huurovereenkomst op te zeggen. De huurster ontkende echter de woning onder te verhuren en ging niet akkoord met de beëindiging van de huurovereenkomst.

Tijdens de comparitie van partijen op 25 september 2013 heeft de verhuurster haar vordering verder toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verhuurster voldoende bewijs heeft geleverd van de onderverhuur, onder andere door middel van verklaringen van omwonenden. De huurster heeft haar ontkenning van de onderverhuur niet voldoende onderbouwd, waardoor de kantonrechter oordeelde dat de huurster tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de tekortkoming van de huurster zo ernstig is dat deze de onmiddellijke ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.

De kantonrechter heeft de vordering van de verhuurster toegewezen en de huurovereenkomst ontbonden. De huurster is veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en te verlaten, met veroordeling in de kosten van de procedure. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is uitvoerbaar bij voorraad. De kantonrechter heeft de huurster ook veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 504,82, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD NEDERLAND

Sector privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 587485/13-5927
Vonnis d.d. 22 januari 2014
[eiseres]
gevestigd en kantoorhoudende te Groningen,
eiseres, hierna [eiseres] te noemen,
gemachtigde mr. B.M.B. Gruppen, advocaat te Groningen,
en
[gedaagde],
blijkens het GBA ingeschreven te[plaats]
gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde mr. P.J. Jans, advocaat te Groningen,
PROCESGANG
Ingevolge het tussenvonnis van 11 juli 2013 heeft in aanwezigheid van partijen, ([eiseres] vertegenwoordigd door [naam]) vergezeld van hun gemachtigden, op 25 september 2013 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Voorafgaand aan de comparitie heeft [gedaagde] bij akte nog producties in het geding gebracht.
Vonnis is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

1.De vaststaande feiten

1.1
Tussen [eiseres] als verhuurster en [gedaagde] als huurster bestaat sinds 1 september 1984 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning staande en gelegen te [plaats].
1.2
Het betreft een portiekwoning in de binnenstad van [plaats].
1.3
In 2009 en 2013 heeft [eiseres] van omwonenden van [gedaagde] klachten ontvangen, inhoudende dat [gedaagde] haar woning heeft onderverhuurd.
1.4
Bij aangetekende brief van 11 maart 2013 heeft [eiseres] [gedaagde] voorgesteld de huurovereenkomst zelf op te zeggen aangezien er volgens [eiseres] sprake is van ongeoorloofde onderverhuur. [gedaagde] is niet ingegaan op het voorstel.
1.5
[gedaagde] heeft bij brief van 9 april 2013 aan [eiseres] ontkend dat zij de woning onderverhuurt aan derden en medegedeeld dat zij niet akkoord gaat met een beëindiging van de huurovereenkomst.

2.De vordering

2.1
De vordering van [eiseres] strekt ertoe om de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen om binnen 1 maand na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een nadere te bepalen korte termijn, de woning aan[straat] te ontruimen en te verlaten teneinde de woning onder overhandiging van de sleutels geheel ontruimd en bezemschoon in de oorspronkelijke staat ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen met medeneming van alle personen en goederen die zich door of vanwege [gedaagde] in of bij het gehuurde bevinden en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze ontruiming door de deurwaarder, nader te specificeren mocht [gedaagde] met deze ontruiming in gebreke blijven,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het wijzen van het vonnis.

3.Het standpunt van [eiseres]

3.1
[gedaagde] is te kort geschoten in de nakoming van haar uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Uit onderzoek en een aantal huisbezoeken is [eiseres] gebleken dat [gedaagde] de woning aan de [straat] onderverhuurt aan derden. [eiseres] heeft klachten van omwonenden ontvangen betreffende overlast en onderhuur. De buren maken melding van geluids-en stankoverlast. Buren hebben [eiseres] medegedeeld dat [gedaagde] slechts bij de woning verschijnt om post op te halen.
3.2
De woning betreft een sociale huurwoning die vanwege de ligging, omvang en huurprijs zeer gewild is. De wachttijd voor soortgelijke woningen bedraagt momenteel meer dan 5 jaren. [eiseres] is belast met de evenredige verdeling van de schaarse woonruimte in de sociale huursector krachtens de huisvestingswet. Het daarop gebaseerde beleid van [eiseres] wordt in ernstige mate verhinderd door illegale bewoning ten gevolge van onderverhuur.
3.3
[eiseres] is van mening dat de door [gedaagde] gepleegde wanprestatie, bestaande uit het zonder toestemming en medeweten van [eiseres] onderverhuren van haar woning, qua aarde en omvang zo ernstig is dat deze de onmiddellijke ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.

4.Het standpunt van [gedaagde]

4.1
heeft ontkend dat zij de woning onderverhuurt. In het begin van het jaar heeft zij een kennis opdracht gegeven om schilderwerkzaamheden aan de binnenzijde van de woning te verrichten. Deze kennis heeft toen in de woning gelogeerd. [gedaagde] voert voorts aan dat zij haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Zij wijst er op dat zij netjes de huur heeft betaald en dat zij geen overlast heeft bezorgd aan omwonenden.
4.2
[gedaagde] is nimmer door [eiseres] van de klachten van de buren op de hoogte gebracht. Nu [eiseres] zich op wanprestatie beroept had aan [gedaagde] ex artikel 6:82 van het burgerlijk wetboek een redelijke termijn moeten worden gesteld om tot herstel van die tekortkoming over te gaan. Dat is niet gebeurd. Aan [gedaagde] is derhalve niet de mogelijkheid gegeven om alsnog deugdelijk na te komen. In dit licht bezien is er aan de zijde van [gedaagde] geen verzuim ingetreden en dient de vordering tot ontbinding te worden afgewezen. Daarnaast voert zij aan dat de overlast onvoldoende is onderbouwd door [eiseres]. Ten slotte verzoekt [gedaagde] om een terme de grâce.

5.De beoordeling

5.1
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. De kantonrechter oordeelt daaromtrent als volgt.
5.2
[eiseres] stelt dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten aangezien zij de woning heeft onderverhuurd. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij producties in het geding gebracht. De kantonrechter stelt vast dat deze producties klachtbrieven zijn van omwonenden van [gedaagde], namelijk van [naam], [naam], [naam] en [naam]. Allen verklaren dat er in december 2012 en februari 2013 onderhuurders in de woning van [gedaagde] verbleven en dat [gedaagde] af en toe langs kwam om de post te halen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [naam] en [naam] dat er in 2009 een onderhuurder is geweest waarbij een inval van de politie is geweest. Voorts heeft [naam] (medewerker verhuur en bewonerszaken) namens [eiseres] ter zitting verklaard dat naar aanleiding van voornoemde klachten in februari 2013 de wijkagent bij de woning van [gedaagde] langs is geweest en dat die daar een persoon heeft aangetroffen. [naam] verklaart verder dat deze persoon aan de wijkagent heeft aangegeven dat hij onderhuurder was, waarna [eiseres] deze persoon heeft aangeschreven en deze vervolgens de woning heeft verlaten.
5.3
In het licht van deze (schriftelijke) verklaringen is de enkele ontkenning van de onderverhuur door [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende en had het op haar weg gelegen om dit verweer nader te onderbouwen door bijvoorbeeld verklaringen in haar voordeel in het geding te brengen. Nu zij dit niet heeft gedaan, zal aan haar verweer voorbij worden gegaan en wordt aan het door haar gedane bewijsaanbod niet toegekomen.
5.4
De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat [gedaagde] de woning geheel heeft onderverhuurd danwel in gebruik heeft gegeven aan derden. Dit levert strijd op met artikel 7:244 BW volgens welk artikel de huurder niet bevoegd is het gehuurde geheel aan een ander in gebruik te geven. [gedaagde] is dan ook tekort geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
5.5
De kantonrechter is van oordeel dat het door [gedaagde] aan genoemde derden geheel in onderhuur dan wel gebruik geven van de woning moet worden aangemerkt als een tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst die in beginsel recht geeft op ontbinding van de huurovereenkomst.
Dit is slechts anders indien de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW). Door [gedaagde] is geen gemotiveerd beroep gedaan op de hiervoor genoemde uitzonderingssituatie en evenmin heeft zij ter zake een bewijsaanbod gedaan. Nu de kantonrechter deze gevolgen bovendien ook ambtshalve niet ziet, zal de kantonrechter de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toewijzen.
5.6
Waar [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] haar voorafgaand aan de vorderingen tot ontbinding en ontruiming in gebreke had dienen te stellen, overweegt de kantonrechter het volgende. Het gaat hier om een huurovereenkomst, die voor beide partijen voortdurende verplichtingen inhoudt. Indien een partij is tekortgeschoten in de nakoming van een dergelijke verplichting, kan deze weliswaar in de toekomst alsnog worden nagekomen, maar daarmee wordt de tekortkoming in het verleden niet ongedaan gemaakt en wat deze tekortkoming betreft is nakoming dan ook niet meer mogelijk. Hetzelfde geldt met betrekking tot het tekortschieten in de nakoming van verplichtingen om niet te doen. Dit een en ander brengt volgens de Hoge Raad in het arrest Swarz/Gnjatovic (HR 11-01-2002, NJ 2003,255) met zich dat er sprake is van een blijvende onmogelijkheid en dat ontbinding mogelijk is ook zonder dat sprake is van verzuim. De omstandigheid dat het gehuurde thans niet meer wordt onderverhuurd is derhalve niet van belang. De kantonrechter ziet op grond van voorgaande overwegingen geen aanleiding om een terme de grâce toe te wijzen.
5.7
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
B E S L I S S I N G
De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de woning aan de [straat] te [plaats];
veroordeelt [gedaagde] om binnen 1 maand na de betekening van dit vonnis bedoeld pand met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze laatste het eigendom van [eiseres] zijn, te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels en bezemschoon in de oorspronkelijke staat ter ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze ontruiming door de deurwaarder, nader door deze deurwaarder te specificeren, zo [gedaagde] met de ontruiming in gebreke mocht blijven;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 92,82 aan explootkosten, € 112,00 aan griffierecht en € 300,00 voor salaris van de gemachtigde vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na uitspraak van dit vonnis;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Bootsma, kantonrechter, en op 22 januari 2014 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
coll.:
typ: TvdB