In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 juli 2014 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde. De veroordeelde was ter beschikking gesteld onder voorwaarden sinds 9 juli 2003, met een looptijd die begon op 24 juli 2003. De rechtbank had eerder de terbeschikkingstelling verlengd en de verpleging onder voorwaarden beëindigd. De officier van justitie vorderde op 12 juni 2014 een verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar, maar de rechtbank heeft na behandeling op 24 juli 2014 besloten dat de terbeschikkingstelling niet langer gerechtvaardigd is.
De rechtbank heeft de adviezen van verschillende deskundigen in overweging genomen. De psychiater I. Maksimovic en de psycholoog B. van Giessen adviseerden beide om de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk te beëindigen, waarbij zij het recidiverisico als laag inschatten. De reclassering gaf zowel argumenten voor als tegen verlenging, maar de getuige-deskundige bevestigde het advies tot beëindiging. De officier van justitie vond geen inhoudelijke redenen voor verlenging, maar verwees naar de wettelijke bepalingen die een verlenging tot 6 november 2014 vereisen.
De rechtbank oordeelde dat de inschatting van het recidiverisico door de deskundigen de voortduring van de terbeschikkingstelling niet rechtvaardigde. De rechtbank overwoog dat de strikte toepassing van artikel 509t Sv in combinatie met artikel 38d Sr een beëindiging van de terbeschikkingstelling pas mogelijk maakte op 1 augustus 2015, maar concludeerde dat de situatie van de veroordeelde feitelijk overeenkwam met een voorwaardelijke beëindiging. De rechtbank besloot dat de termijn van één jaar, zoals bedoeld in artikel 509t, was begonnen op 1 augustus 2013, waardoor een beëindiging per 31 juli 2014 mogelijk was. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie af, omdat de veiligheid van anderen niet vereiste dat de terbeschikkingstelling werd verlengd.