ECLI:NL:RBNNE:2014:371

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
C-17-125963 - HA ZA 13-85
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders in faillissement van Groustins B.V. en onrechtmatig handelen door derden

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid van de bestuurders van Groustins B.V. in het kader van een faillissement. De curator, mr. Richard Siegfried van der Spek, heeft de bestuurders [A] en [B] aangeklaagd wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur, zoals bedoeld in artikel 2:248 BW, en heeft tevens vorderingen ingesteld tegen de vennootschappen Jurisol B.V., Comfort Beheer B.V. en Zwamborn B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] en [B] als feitelijk en statutair bestuurders van Groustins B.V. hebben gehandeld in strijd met hun verplichtingen, wat heeft bijgedragen aan het faillissement van de vennootschap. De rechtbank oordeelde dat de bestuurders onvoldoende zorg hebben gedragen voor een deugdelijke financiële onderbouwing van hun verplichtingen en dat zij niet hebben voldaan aan de boekhoudplicht. Dit heeft geleid tot de conclusie dat hun handelen een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator toegewezen, inclusief de vordering tot betaling van een voorschot op het tekort in het faillissement van Groustins B.V. van EUR 600.000,00, en heeft de betrokken partijen veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/125963 / HA ZA 13-85
Vonnis van 22 januari 2014
in de zaak van
MR. RICHARD SIEGFRIED VAN DER SPEK
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Groustins B.V.,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
eiser, hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. W. Mollema, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen

1.[A],

wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 1, hierna te noemen: [A],
advocaat: mr. F. van der Hoef, kantoorhoudende te Burgum,
2.
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 2, hierna te noemen: [B],
advocaat: mr. F. van der Hoef, kantoorhoudende te Burgum,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JURISOL B.V.,
gevestigd te Twijzel,
gedaagde sub 3, hierna te noemen: Jurisol,
niet verschenen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COMFORT BEHEER B.V.,
gevestigd te Twijzel,
gedaagde sub 4, hierna te noemen: Comfort Beheer,
niet verschenen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZWAMBORN B.V.,
gevestigd te Nieuw-Roden,
gedaagde sub 5, hierna te noemen: Zwamborn,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties
  • de verstekverlening jegens alle gedaagden
  • de zuivering van het verstek door mr. Van der Hoef ten aanzien van [A] en [B]
  • de conclusie van antwoord van de zijde van [A] en [B]
  • de conclusie van repliek
  • een akte van depot van 31 juli 2013 zijdens de curator
  • de conclusie van dupliek van de zijde van [A] en [B].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Groustins B.V. - hierna: Groustins - is op 20 augustus 2002 opgericht door [A].
2.2.
Op een periode van zeven maanden na in de jaren 2002/2003 was [A] tot 4 februari 2008 (middellijk) enig bestuurder van Groustins. In de periode van 1 april 2003 tot 4 februari 2008 was Brandhold B.V. - van welke vennootschap [A] enig bestuurder en aandeelhouder was tot het faillissement van Brandhold B.V. op 27 oktober 2005 - bestuurder van Groustins. In de periode van 4 februari 2008 tot 1 juni 2008 was er geen statutair bestuurder van Groustins. Sinds 1 juni 2008 is Jurisol enig bestuurder van Groustins. [B] is vanaf 22 juli 2005 enig bestuurder van Jurisol. Op 11 januari 2013 is in het handelsregister geregistreerd dat [A] vanaf 1 juni 2012 bestuurder is van Jurisol. Feitelijk is [A] al eerder als bestuurder van Jurisol opgetreden, in ieder geval vanaf het jaar 2008.
2.3.
[A] is als bestuurder/aandeelhouder/beleidsbepaler betrokken geweest bij een groot aantal vennootschappen, waaronder Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V., Crystallic B.V., Westerbaan Vastgoed I B.V., Beheersmaatschappij [A] B.V., Beheersmaatschappij L. Westerbaan B.V., Viteko B.V., Aeriom B.V. en R&T B.V. Deze vennootschappen zijn alle in staat van faillissement verklaard.
2.4.
[A] en de heer [C] - hierna: [C] - kennen elkaar vanaf in ieder geval het jaar 2002. Zij hebben samen diverse bouwprojecten ontwikkeld. [C] heeft een samenwerkingsverband met de heer [D], onder andere in Zwamborn. [D] is middellijk enig bestuurder van Zwamborn.
2.5.
Zwamborn heeft in het jaar 2007 de eigendom verworven van gronden te Assen.
2.6.
In de loop van het jaar 2007 hebben [A] en [C] overleg gevoerd omtrent de realisatie van een woningbouwproject op de hiervoor bedoelde gronden te Assen, te weten het woningbouwproject Nijlandstate, bestaande uit de ontwikkeling en bouw van 39 appartementen. Mondeling is door Zwamborn en Groustins overeengekomen dat Groustins - die op dat moment een negatief eigen vermogen had - de appartementen zou gaan realiseren.
Groustins heeft daarbij financiële verplichtingen op zich genomen ter hoogte van ongeveer 4 miljoen euro.
2.7.
Groustins is daadwerkelijk tot de bouw van de hiervoor bedoelde appartementen overgegaan.
2.8.
Groustins is op 6 april 2010 door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. R.S. van der Spek tot curator en mr. M. Jansen tot rechter-commissaris. Ten tijde van het uitspreken van het faillissement was de bouw van de hiervoor bedoelde appartementen nagenoeg gereed.
2.9.
Comfort Beheer heeft de bouw vervolgens afgerond. Comfort Beheer is een vennootschap die op 24 december 2004 is opgericht en waarvan [A] sinds 1 januari 2006 enig bestuurder is. Van 24 december 2004 tot 22 juli 2005 is Jurisol bestuurder geweest van Comfort Beheer en van 22 juli 2005 tot 1 januari 2006 is Groustins bestuurder geweest van Comfort Beheer.

3.De vordering

3.1.
De vordering van de curator strekt ertoe, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [A], [B] en Jurisol als feitelijk bestuurder, middellijk bestuurder respectievelijk statutair bestuurder van Groustins hebben gehandeld in strijd met artikel 2:248 lid 1 BW (kennelijk onbehoorlijk bestuur) dat in belangrijke mate de oorzaak van het faillissement van Groustins is geweest;
II. voor recht verklaart dat Zwamborn toerekenbaar tekort geschoten is jegens Groustins, althans dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamelijke crediteuren van Groustins, door te handelen als omschreven in de dagvaarding, alsmede dat zij gehouden is de daardoor geleden schade aan de curator in zijn betreffende hoedanigheid te voldoen;
III. voor recht verklaart dat Comfort Beheer toerekenbaar tekortgeschoten is jegens Groustins, althans dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke crediteuren van Groustins, door te handelen als omschreven in de dagvaarding, alsmede dat zij gehouden is de daardoor geleden schade aan de curator in zijn betreffende hoedanigheid te voldoen;
IV. [B], Jurisol en [A] hoofdelijk maar ook ieder voor zich te veroordelen tot betaling aan de curator van het bedrag van de schulden van Groustins, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, welk bedrag nader dient te worden opgemaakt bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2010, althans vanaf de datum van de dagvaarding;
V. Zwamborn te veroordelen tot het vergoeden van de door Groustins respectievelijk de gezamenlijke crediteuren van Groustins als gevolg van Zwamborns toerekenbaar tekortschieten en/of haar onrechtmatig handelen, als omschreven in de dagvaarding, geleden schade, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2010, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. Comfort Beheer veroordeelt tot het vergoeden van de door Groustins respectievelijk de gezamenlijke crediteuren van Groustins als gevolg van Comfort Beheers toerekenbaar tekortschieten en/of haar onrechtmatig handelen, als omschreven in de dagvaarding, geleden schade, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2010, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. [A], [B], Jurisol, Comfort Beheer en Zwamborn hoofdelijk, althans ieder voor zich te veroordelen tot betaling van een voorschot op hetgeen zij uit hoofde van deze procedure aan de curator verschuldigd zijn, ten bedrage van EUR 600.000,00, althans een bedrag, in goede justitie door de rechtbank te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding;
VIII. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[A] en [B] voeren verweer. De overige gedaagden zijn niet in rechte verschenen.
3.3.
Hierna zal - voor zover van belang - worden ingegaan op de stellingen van de curator en de verweren van [A] en [B].

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

Ten aanzien van de vordering jegens [A] en [B]

4.1.
De curator stelt dat [A] en [B] als respectievelijk feitelijk bestuurder (artikel 2:248 lid 7 BW) en bestuurder in de zin van artikel 2:11 BW van Groustins aansprakelijk zijn op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur als bedoeld in artikel 2:248 leden 1 en 2 BW. De curator stelt zich daarbij onder meer op het standpunt dat de boekhoudplicht van artikel 2:10 BW is geschonden, zodat volgens de curator vaststaat dat sprake is van onbehoorlijk bestuur en, behoudens tegenbewijs, wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Groustins. Ook los van dit bewijsvermoeden is volgens de curator sprake van onbehoorlijk bestuur.
4.2.
[A] en [B] hebben betwist dat zij hun bestuurstaak bij Groustins kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, alsook dat hun handelen een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Zij betwisten voorts dat de boekhoudplicht is geschonden.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat van kennelijk onbehoorlijk bestuur ex artikel 2:248 BW slechts kan worden gesproken bij in het oog springende onbehoorlijkheid van de taakvervulling. Daarvan is sprake als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus gehandeld zou hebben (HR 7 juni 1996, NJ 1996, 695). Of zich dat voordoet, moet worden beoordeeld in het licht van de situatie waarin de onderneming en de bestuurder zich op dat moment bevonden, en met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Voorts moet komen vast te staan dat de bestuurder heeft gehandeld met de (objectieve) wetenschap dat de schuldeisers zullen worden benadeeld. De stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de vraag of de bestuurder onbehoorlijk bestuur kan worden verweten, rusten op de curator.
4.4.
Voor de beantwoording van de vraag of de administratie voldoet aan de daaraan op grond van artikel 2:10 BW te stellen eisen, is van belang of uit die administratie te allen tijde de rechten en verplichtingen van de onderneming kunnen worden gekend. De administratie dient zodanig te zijn ingericht dat men snel inzicht kan verkrijgen in de debiteuren- en crediteurenpositie op enig moment en dat deze posities en stand van de liquiditeiten, gezien de aard en omvang van de onderneming, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten bestuurders van een rechtspersoon die een belangrijke verplichting op zich gaan nemen, zoals het aangaan van een aannemingsovereenkomst met een aanneemsom van (ongeveer) EUR 4.000.000,00 van te voren zorgdragen voor een deugdelijke financiële onderbouwing waaruit blijkt welke financiële verplichtingen zullen voortvloeien uit het project, van welke financiële tegenvallers mogelijkerwijs sprake zal zijn en tot welk (financieel) resultaat de aannemingsovereenkomst zal leiden. Zij zullen zich er daarbij van moeten vergewissen dat de aan te gane financiële verplichtingen redelijkerwijs nagekomen kunnen worden en dat het te nemen (financiële) risico aanvaardbaar is. De rechtbank constateert dat de onderhavige financiële verplichtingen zijdens Groustins met een (groot) belang van ongeveer 4 miljoen euro (slechts) mondeling zijn aangegaan. Daarbij zijn de rechten en verplichtingen die Groustins op zich nam, de kosten die voor haar rekening zouden komen en de risico’s die zij daarbij mogelijkerwijs zou lopen, niet op een deugdelijke wijze in kaart gebracht en vastgelegd. [A] en [B] verwijzen in dit kader slechts naar een door de curator als productie 3 bij akte overlegging producties in het geding gebrachte "opstelling voorlopige aanneemsom", met de mededeling dat alles destijds door de architect is doorgerekend. Deze zeer summiere - door een derde opgestelde - opstelling is echter naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onvoldoende om daarmee tot een verantwoorde calculatie en vervolgens de vaststelling van de aanneemsom te kunnen komen. Over de hoogte van deze aanneemsom bestaat bovendien geen eenduidigheid. Van de zijde van [A] en [B] wordt immers - zoals de curator heeft gesteld - gesproken over een aanneemsom van EUR 4.120.000,00 inclusief BTW, te vermeerderen met EUR 400.000,00 ten behoeve van vier extra appartementen, terwijl de curator onweersproken heeft gesteld dat [C] aan hem te kennen heeft gegeven dat de aanneemsom een bedrag van EUR 3.900.000,00 exclusief BTW beliep. Evenmin is in kaart gebracht wat exact onder deze aanneemsom is begrepen. Voorts is niet veilig gesteld en geverifieerd dat verplichtingen die werden aangegaan ook nagekomen zouden kunnen worden, waarbij uiteraard op voorhand ook rekening gehouden diende te worden met eventuele “tegenvallers”. De rechtbank wijst er daarbij op dat [A] en [B] hebben erkend dat Groustins destijds een negatief eigen vermogen had en derhalve “geen vet op de botten had”.
4.6.
De onderhavige overeenkomst van aanneming van werk is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het bovenstaande lichtvaardig gesloten en de daaruit voorvloeiende verplichtingen - die niet zijn vastgelegd en waarover dan ook onduidelijkheid bestaat - zijn daarmee lichtvaardig en op onzorgvuldige wijze aangegaan. Door het aangaan van een overeenkomst van aanneming van werk van deze omvang op de hierboven beschreven wijze en de wijze van uitvoering daarvan, hebben [A] en [B] naar het oordeel van de rechtbank onbehoorlijk en onverantwoordelijk gehandeld met de wetenschap dat schuldeisers daarvan mogelijk de dupe zouden worden, hetgeen een zorgvuldig handelend bestuurder dient te voorkomen. Het voorgaande voert tot de slotsom dat [A] en [B] hebben gehandeld zoals geen redelijk handelend bestuurder zou doen. Aan hen kan dan ook kennelijk onbehoorlijk bestuur van Groustins worden verweten.
4.7.
Uit hetgeen in rechtsoverweging 4.5 is overwogen vloeit naar het oordeel van de rechtbank tevens voor dat de administratie van Groustins niet aan de eisen van artikel 2:10 BW voldoet. Een deugdelijke calculatie, alsmede een deugdelijke administratie van het project ontbreekt immers. De verplichtingen van Groustins ten aanzien van het onderhavige project zijn immers niet op een deugdelijke wijze vastgelegd. Op geen enkele wijze is voorts gebleken dat tijdens de bouw snel inzicht kon worden gekregen in de debiteuren- en crediteurenpositie en dat deze posities en de stand van de liquiditeiten een redelijk inzicht gaven in de vermogenspositie van Groustins. Ingevolge het in artikel 2:248 lid 2 BW bepaalde volgt hieruit eveneens voort dat de bestuurders hun taak als bestuurder onbehoorlijk hebben vervuld, waaraan het vermoeden is verbonden dat zulks een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van Groustins.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het bovenstaande - met name de aard en ernst van het onzorgvuldige handelen - aannemelijk dat het onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Groustins. Weliswaar wijzen [A] en [B] op de aanwezigheid van diverse “tegenvallers”, te weten grondwaterverontreiniging, het maken van extra bemalingskosten, het moeten gebruiken van duurdere funderingsmaterialen en het vertragen van de voortgang van de werkzaamheden in verband met een door de gemeente opgelegde bouwstop, het invallen van de winter en het intreden van de economische recessie, maar zoals hiervoor is uiteengezet had nu juist bij het aangaan van de overeenkomst rekening dienen te worden gehouden met de mogelijkheid van eventuele “tegenvallers”, zeker in een situatie zoals de onderhavige, waarbij sprake was van een negatief eigen vermogen van Groustins. Ook indien deze tegenvallers daadwerkelijk - zoals [A] en [B] stellen - een belangrijke oorzaak van het faillissement van Groustins zouden zijn, is de oorzaak daarvan dus in het onbehoorlijk bestuur door [A] en [B] gelegen door met de mogelijkheid van tegenvallers bij het aangaan van de overeenkomst geen rekening te houden.
4.9.
Op grond van het voorgaande is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur aan de zijde van [A] en [B], waarbij aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Groustins. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
4.10.
Op grond van de artikelen 2:10 en 2:248 leden 1 en 2 BW zijn [A] en [B] gelet op het voorgaande aansprakelijk voor het tekort in het faillissement van Groustins. De vordering van de curator zal dan ook eveneens worden toegewezen voor zover deze strekt tot veroordeling van [A] en [B] tot betaling van het tekort in het faillissement van Groustins, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Ook de gevorderde wettelijke rente hierover vanaf (primair) 6 april 2010 zal worden toegewezen. [A] en [B] hebben hiertegen geen zelfstandig verweer gevoerd. De curator vordert tevens - hoofdelijk met de overige gedaagden - een voorschot van EUR 600.000,00 op het tekort in het faillissement van Groustins. Omdat [A] en [B] aansprakelijk zijn voor het tekort in het faillissement van Groustins, is het gevorderde voorschot, tegen de omvang waarvan [A] en [B] geen verweer hebben gevoerd, eveneens toewijsbaar.
4.11.
Het debat tussen partijen omtrent de vraag of [A] en [B] tevens onbehoorlijk bestuur kan worden verweten bij de overgang van het onderhavige project naar Comfort Beheer, zal gelet op het voorgaande in het midden worden gelaten.
4.12.
[A] en [B] zullen als de in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van de curator worden vastgesteld op:
- explootkosten EUR 32,26 (EUR 80,65 x 2/5 deel)
- griffierecht EUR 589,60 (EUR 1.474,00 x 2/5 deel)
- salaris voor de advocaat
EUR 3.612,00((1 punt x tarief EUR 2.580,00 x 2/5 deel) + (1 punt x tarief EUR 2.580,00))
Totaal EUR 4.233,86.
Ten aanzien van de vordering jegens Jurisol
4.13.
De curator stelt dat Jurisol als statutair bestuurder van Groustins op dezelfde gronden als [A] en [B] aansprakelijk is op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur als bedoeld in artikel 2:248 leden 1 en 2 BW. De curator vordert - evenals ten aanzien van [A] en [B] - een verklaring voor recht dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur aan de zijde van Jurisol, waarbij aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Groustins, een verklaring voor recht dat Jurisol aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement van Groustins, alsmede een voorschot op de geleden schade - hoofdelijk met de overige gedaagden - van EUR 600.000,00 op het tekort in het faillissement van Groustins.
4.14.
Gelet op de omstandigheid dat Jurisol - die niet in rechte is verschenen - geen verweer heeft gevoerd en gelet op hetgeen hiervoor betreffende [A] en [B] is overwogen, terwijl het gevorderde de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering jegens Jurisol eveneens worden toegewezen.
4.15.
Jurisol zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van de curator worden vastgesteld op:
- explootkosten EUR 16,13 (EUR 80,65 x 1/5 deel)
- griffierecht EUR 294,80 (EUR 1.474,00 x 1/5 deel)
- salaris voor de advocaat
EUR 516,00(EUR 1 punt x tarief EUR 2.580,00) x 1/5 deel
Totaal EUR 826,93.
Ten aanzien van de vordering jegens Zwamborn
4.16.
De curator heeft gesteld dat Zwamborn toerekenbaar tekort is geschoten, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door zich onder de onderhavige omstandigheden niet de belangen van de crediteuren van Groustins aan te trekken, zowel bij het aangaan van de onderhavige overeenkomst als bij de “overgang” van de activiteiten van Groustins naar Comfort Beheer. De curator wijst er daarbij op dat er (slechts) een mondelinge overeenkomst is aangegaan waarbij het ook voor de opdrachtgever ([C] namens Zwamborn) evident was dat een deugdelijke onderbouwing van de aanneemsom achterwege is gebleven, terwijl niet duidelijk is welke werkzaamheden de opdrachtnemer exact zou gaan verrichten. Dit geldt volgens de curator des te meer nu de opdrachtnemer een besloten vennootschap van [A] is, welke laatste erom bekend staat dat hij structureel namens besloten vennootschappen verplichtingen aan gaat die die besloten vennootschappen niet kunnen nakomen, waardoor crediteuren worden benadeeld. Zwamborn heeft er echter aan meegewerkt - en is er de primaire oorzaak van - dat Groustins verplichtingen is aangegaan, waarvan zij wist of behoorde te weten dat zij deze niet zou kunnen nakomen. Volgens de curator is Zwamborn op grond van het voorgaande gehouden de daardoor geleden schade (te weten: het tekort in het faillissement van Groustins) te voldoen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De curator vordert voorts - hoofdelijk met de overige gedaagden - betaling van een voorschot op deze schade ter hoogte van een bedrag van EUR 600.000,00.
4.17.
Gelet op de omstandigheid dat Zwamborn - die niet in rechte is verschenen - geen verweer heeft gevoerd en het gevorderde de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de (primaire, te weten op toerekenbaar tekortschieten gebaseerde) vordering jegens Zwamborn worden toegewezen.
4.18.
Zwamborn zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van de curator worden vastgesteld op:
- explootkosten EUR 16,13 (EUR 80,65 x 1/5 deel)
- griffierecht EUR 294,80 (EUR 1.474,00 x 1/5 deel)
- salaris voor de advocaat
EUR 516,00(EUR 1 punt x tarief EUR 2.580,00 x 1/5 deel)
Totaal EUR 826,93.
Ten aanzien van de vordering jegens Comfort Beheer
4.19.
De curator heeft gesteld dat Comfort Beheer toerekenbaar tekort is geschoten, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld in het kader van de gang van zaken ter zake van de “overgang” van de activiteiten van Groustins naar Comfort Beheer, waarbij geen deugdelijke afspraken zijn gemaakt. Op grond van die overeenkomst, aangevuld met de eisen van redelijkheid en billijkheid is ook Comfort Beheer aansprakelijk voor het tekort in het faillissement van Groustins omdat het niet redelijk is dat Comfort Beheer profiteert van de opdracht zonder dat de onderhavige schulden - van het bestaan waarvan Comfort Beheer via [A] exact op de hoogte was - zouden worden voldaan. De schade als gevolg van de “overgang” van de activiteiten van Groustins aan Comfort Beheer is volgens de curator ook gelijk aan het tekort in het faillissement van Groustins. Ook ten aanzien van Comfort Beheer vordert de curator - hoofdelijk met de overige gedaagden - betaling van een voorschot op deze schade ter hoogte van een bedrag van EUR 600.000,00.
4.20.
Gelet op de omstandigheid dat Comfort Beheer - die niet in rechte is verschenen – geen verweer heeft gevoerd en het gevorderde de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de (primaire, te weten op toerekenbaar tekortschieten gebaseerde) vordering jegens Comfort Beheer worden toegewezen.
4.21.
Comfort Beheer zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van de curator worden vastgesteld op:
- explootkosten EUR 16,13 (EUR 80,65 x 1/5 deel)
- griffierecht EUR 294,80 (EUR 1.474,00 x 1/5 deel)
- salaris voor de advocaat
EUR 516,00(EUR 1 punt x tarief EUR 2.580,00 x 1/5 deel)
Totaal EUR 826,93.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [A], [B] en Jurisol als feitelijk bestuurder, middellijk bestuurder, respectievelijk statutair bestuurder van Groustins in strijd hebben gehandeld met artikel 2:248 lid 1 BW (kennelijk onbehoorlijk bestuur) dat in belangrijke mate de oorzaak van het faillissement van Groustins is geweest;
5.2.
verklaart voor recht dat Zwamborn toerekenbaar tekort geschoten is jegens Groustins door te handelen als ten processe bedoeld en dat zij gehouden is de daardoor geleden schade aan de curator in zijn betreffende hoedanigheid te voldoen;
5.3.
verklaart voor recht dat Comfort Beheer toerekenbaar tekortgeschoten is jegens Groustins door te handelen als ten processe bedoeld en dat zij gehouden is de daardoor geleden schade aan de curator in zijn betreffende hoedanigheid te voldoen;
5.4.
veroordeelt [B], Jurisol en [A] hoofdelijk maar ook ieder voor zich tot betaling aan de curator van het bedrag van de schulden van Groustins, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, welk bedrag nader dient te worden opgemaakt bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2010;
5.5.
veroordeelt Zwamborn tot het vergoeden van de door Groustins als gevolg van Zwamborns toerekenbaar tekortschieten geleden schade, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt Comfort Beheer tot het vergoeden van de door Groustins als gevolg van Comfort Beheers toerekenbaar tekortschieten geleden schade, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.7.
veroordeelt [A], [B], Jurisol, Comfort Beheer en Zwamborn hoofdelijk, althans ieder voor zich, tot betaling van een voorschot op hetgeen zij uit hoofde van deze procedure aan de curator verschuldigd zijn, ten bedrage van EUR 600.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding (11 maart 2013);
5.8.
veroordeelt [A], [B], Jurisol, Comfort Beheer en Zwamborn in de kosten van het geding, aan de zijde van de curator door [A] en [B] te betalen
EUR 4.233,86, door Jurisol te betalen EUR 826,93, door Comfort Beheer te betalen EUR 826,93 en door Zwamborn te betalen EUR 826,93;
5.9.
verklaart de veroordelingen onder 5.4 tot en met 5.8 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay, mr. J.A. Werkema en mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.82.