ECLI:NL:RBNNE:2014:370

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
C-17-124738 - HA ZA 13-32
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ten onrechte uitgekeerd persoonsgebonden budget door zorgkantoor

In deze zaak vorderde Achmea Zorgkantoor N.V. van gedaagde [A] een bedrag van € 27.163,45, dat voortkwam uit een eerder toegekend persoonsgebonden budget (PGB) dat ten onrechte was uitgekeerd. Achmea had op 12 juni 2010 een PGB van € 25.331,81 toegekend aan [A] voor zorgdiensten, maar trok dit budget op 24 december 2010 in, omdat [A] niet had voldaan aan de verplichting om verantwoording af te leggen over de besteding van het budget. [A] had geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze intrekking en had ook geen betaling gedaan na meerdere sommatiebrieven van Achmea.

De rechtbank Noord-Nederland oordeelde dat de beschikking van 24 december 2010 rechtsgeldig was bekendgemaakt aan [A], ondanks zijn verweer dat hij deze niet had ontvangen. De rechtbank stelde vast dat Achmea de beschikking naar het juiste adres had verzonden, zoals geregistreerd in de GBA. [A] had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij niet in staat was om zijn belangen te behartigen, en de rechtbank verwierp zijn verweer.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van het PGB en de terugvordering van de bedragen rechtsgeldig waren en dat [A] verplicht was om het bedrag van € 25.331,61 terug te betalen. Achmea's vordering werd toegewezen, met inbegrip van de wettelijke rente vanaf 20 december 2012. Daarnaast werd [A] veroordeeld in de proceskosten, die op € 3.088,14 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/124738 / HA ZA 13-32
Vonnis van 22 januari 2014
in de zaak van
naamloze vennootschap
ACHMEA ZORGKANTOOR N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. S. Bosma te Drachten,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.R. Rauwerda te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna Achmea en [A] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Achmea is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen als zorgkantoor en uit dien hoofde belast met het tot gelding (doen) brengen van zorgaanspraken.
2.2.
[A] heeft door middel van een door hem ondertekend formulier op 4 mei 2010 bij Achmea een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (hierna: het PGB) waarmee hij zorg kan inkopen. In het aanvraagformulier is als adres van [A] opgegeven: "[adres]".
2.3.
Bij beschikking van 12 juni 2010 heeft Achmea aan [A] over de periode van 1 april 2010 tot en met 31 december 2010 een PGB toegekend van € 25.331,81 netto. Het budget is toegekend voor de functies "persoonlijke verzorging, begeleiding individueel, begeleiding in groepsverband en verblijf tijdelijk". In de toelichting op de beschikking is vermeld dat de budgethouder verplicht is om over de besteding van het PGB verantwoording af te leggen.
2.4.
Bij beschikking van 24 december 2010 heeft Achmea het aan [A] toegekende PGB ingetrokken en de aan hem in 2010 betaalde voorschotten teruggevorderd - kort gezegd - omdat [A] de op hem rustende verplichting tot verantwoording van de besteding van die bedragen niet is nagekomen. Tegen dit besluit heeft [A] geen rechtsmiddelen aangewend.
2.5.
Achmea heeft [A] meerdere keren gesommeerd tot terugbetaling van het verleende PGB over 2010 ad € 25.331,61. [A] heeft geen betaling gedaan aan Achmea.

3.De vordering

3.1.
Achmea vordert - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [A] om aan Achmea te betalen een bedrag van € 27.163,45, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 25.331,61 vanaf 20 december 2012. Verder vordert Achmea een veroordeling van [A] in de proceskosten. Het bedrag van € 27.163,45 betreft het teruggevorderde bedrag aan PGB ad € 25.331,61 vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw ad € 1.210.00 en vermeerderd met rente tot 20 december 2012 berekend op
€ 621,84. Achmea heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van een blijvende tekortkoming aan de zijde van [A] in de nakoming van zijn opeisbare verplichting jegens Achmea.
3.2.
In reactie op het verweer van [A] heeft Achmea een historisch GBA overzicht overgelegd, waaruit volgt dat [A] in de periode vanaf 16 februari 2010 tot 10 juni 2011 stond ingeschreven op het adres [adres] te [plaats]. Achmea stelt dat zowel de toekenningsbeschikking als de intrekkingsbeschikking aan het op dat moment juiste adres van [A] zijn toegezonden. Achmea is van mening dat [A] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van zijn geestelijke en/of lichamelijke toestand destijds niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Bij gebrek aan wetenschap betwist Achmea dat sprake is geweest van misbruik. Wanneer daarvan sprake zou zijn geweest, had het op de weg van [A] gelegen om aangifte te doen bij de politie. Achmea stelt voorts dat [A] verzuimd heeft (tijdig) adreswijzigingen aan haar door te geven. Gelet op het GBA overzicht en gelet op de adressering van de aan [A] verzonden sommatiebrieven moet het ervoor gehouden worden dat in ieder geval enkele brieven [A] bereikt hebben. Hij heeft op geen van de verzonden brieven gereageerd. Achmea merkt tot slot op dat - voor het geval [A] voor het eerst bij dagvaarding kennis zou hebben genomen van de beschikking van 24 december 2010 - [A] niet binnen zes weken na kennisneming van die beschikking hiertegen (alsnog) bezwaar heeft gemaakt.

4.Het verweer

4.1.
[A] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat hij de beschikking d.d. 24 december 2010 nimmer heeft ontvangen. De beschikking is daarmee niet rechtsgeldig afgegeven want niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de afzender bekendgemaakt. Het adres in [plaats], waarnaar de beschikking is verzonden, is niet het adres van [A], maar het adres van zijn toenmalige mental coach de heer[B]. Volgens [A] heeft deze [B] misbruik gemaakt van de situatie waarin hij destijds verkeerde en is hierin waarschijnlijk de reden gelegen dat [A] de beschikking niet heeft ontvangen. Bij [A] is de diagnose borderline en ADHD gesteld en hij moest na zijn verblijf in de gevangenis worden behandeld voor zijn drank- en drugsverslaving. [A] heeft aangevoerd dat Achmea zich onvoldoende heeft vergewist van zijn verblijfplaats en van de aanwending van gelden.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt vast dat het in het onderhavige geval gaat om de invordering van een bestuursrechtelijke geldschuld. Ten aanzien van bestuursrechtelijke geldschulden is sinds 1 juli 2009 een regeling opgenomen in afdeling 4.4 van de Awb. Naast de bevoegdheden waarover een bestuursorgaan beschikt op grond van deze afdeling kan hij met betrekking tot de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden ook gebruik blijven maken van de gewone bevoegdheden waarover hij als schuldeiser op grond van het privaatrecht beschikt (artikel 4:124 Awb). De afdeling privaatrecht van de rechtbank is dan ook bevoegd te oordelen over de onderhavige vordering.
5.2.
Een bestuursrechtelijke geldschuld kan onder andere voortvloeien uit een besluit dat vatbaar is (geweest) voor bezwaar of beroep. In dit geval baseert Achmea haar (in)vordering op de beschikking van 24 december 2010, waarbij zij het aan [A] toegekende PGB heeft ingetrokken en de ten onrechte uitgekeerde bedragen tot een totaalbedrag van € 25.331,61 van hem heeft teruggevorderd. In dit geding gaat het in de kern om de vraag of de beschikking van 24 december 2010 op de juiste wijze aan [A] is bekendgemaakt, waardoor deze beschikking haar werking heeft gekregen en kan dienen als grondslag voor de vordering van Achmea.
5.3.
Artikel 3:40 van de Awb bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. Bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende (artikel 3:41 lid 1 Awb). Indien bekendmaking niet door toezending of uitreiking kan plaatsvinden, geschiedt zij op een andere geschikte wijze (artikel 3:41 lid 2 Awb). In het Burgerlijk Wetboek is in artikel 3:37 lid 3 bepaald dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. In het onderhavige geval is niet betwist dat Achmea de beschikking van 24 december 2010 heeft verzonden naar het op dat moment in GBA geregistreerde adres van [A] in [plaats]. Dat is eveneens het adres dat is vermeld op het aanvraagformulier voor het PGB. Nu [A] de juistheid van de GBA gegevens niet heeft betwist kan er naar het oordeel van de rechtbank van uit gegaan worden dat Achmea de beschikking van 24 december 2010 naar het juiste adres heeft verzonden. Dat [A] ten tijde van de verzending van de beschikking feitelijk woonachtig was op een ander adres is door hem niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank gaat er tevens van uit dat de beschikking tijdig en op de voorgeschreven manier aan de geadresseerde is aangeboden. Het verweer van [A] dat de beschikking hem niet heeft bereikt, waarschijnlijk omdat bij het aanvragen van het PGB misbruik is gemaakt van zijn kwetsbare situatie is onvoldoende onderbouwd en wordt derhalve door de rechtbank gepasseerd. [A] heeft geen enkele medische verklaring met betrekking tot zijn geestelijke en lichamelijke gezondheidstoestand ten tijde van het aanvragen van het PGB overgelegd. Ook ontbreekt het aan schriftelijke stukken - zoals brieven of een aangifte bij de politie - die zouden kunnen duiden op misbruik van [A] door [B]. [A] heeft overigens onvoldoende feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van het besluit door hem redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
5.4.
De rechtbank overweegt voorts dat een onjuiste bekendmaking niet per se in de weg hoeft te staan aan de inwerkingtreding van een besluit. Een onjuiste bekendmaking kan wel gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de aanvang van de bezwaartermijn of de aanvang van de verjaringstermijn. In het onderhavige geval heeft [A] niet weersproken dat de intrekkings- en terugvorderingsbeschikking van 24 december 2010 hem in ieder geval heeft bereikt op 11 januari 2013, dat is het moment waarop de dagvaarding is uitgebracht. Dit betekent dat deze beschikking hoe dan ook in werking is getreden. [A] had na ontvangst van de dagvaarding tegen de intrekking en terugvordering van zijn PGB alsnog bezwaar kunnen maken, maar heeft dat om hem moverende redenen niet gedaan. De rechtbank zal er daarom in rechte vanuit zal gaan dat deze beschikking onherroepelijk is geworden en formele rechtskracht heeft gekregen. Dit betekent tevens dat moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de intrekkings- en terugvorderingsbeslissing, zowel wat de inhoud als wat de wijze van totstandkoming betreft.
5.5.
Niet gesteld of gebleken is dat zich een situatie voordoet waarin een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht moet worden aangenomen. Van een situatie waarin het verzuim om (tijdig) bezwaar langs de bestuursrechtelijke weg in te stellen niet aan [A] kan worden aangerekend is niet gebleken.
5.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [A] op grond van de onherroepelijke intrekkings- en terugvorderingsbeschikking verplicht is tot terugbetaling van het aan hem over 2010 toegekende PGB-budget ad € 25.331,61. De vordering van Achmea tot betaling van dit bedrag komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.
5.7.
Achmea heeft buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, berekend naar het tarief zoals vermeld in het rapport Voorwerk II. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. De kosten zijn niet (voldoende) gespecificeerd en voorts is niet gebleken dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente - tot 20 december 2012 berekend op € 621,84 - is niet betwist en komt voor toewijzing in aanmerking.
5.9.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- dagvaarding €  94,14
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal €  3.088,14.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [A] om aan Achmea te betalen een bedrag van € 25.953,45 (vijfentwintigduizend negenhonderd en drieënvijftig euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 25.331,61 met ingang van 20 december 2012 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 3.088,14,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.K.  Hoogslag en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: 652