ECLI:NL:RBNNE:2014:3681

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
2959970 - CV EXPL 14-3755
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van spaartegoeden door vader aan dochter na echtscheiding

In deze zaak vorderde de eiser, de vader, dat de gedaagde, zijn dochter, een bedrag van EUR 8.992,91 zou terugbetalen dat op een spaarrekening stond die door hem was geopend ten behoeve van haar. De vader stelde dat hij de rechthebbende was van het saldo op de rekening, ondanks dat deze op naam van de dochter stond. De feiten wezen uit dat de vader de rekening had geopend in 1999 en gedurende jaren maandelijks geld had gestort. Na de echtscheiding met de moeder van de dochter, was de adressering van de bankafschriften gewijzigd naar het adres van de vader. De dochter werd zich pas bewust van het bestaan van de rekening toen zij belastingaangifte moest doen en de rekening op het formulier vermeld stond. De vader voerde aan dat de dochter zich de gelden onrechtmatig had toegeëigend en dat de tenaamstelling van de rekening niet bepalend was voor de rechthebbendheid.

De kantonrechter overwoog dat de bankrekening door de vader was geopend ten behoeve van de dochter en dat de vader nooit de intentie had gehad om het geld voor eigen doeleinden te gebruiken. De rechter concludeerde dat de dochter, door de wijziging van de adressering van de bankafschriften naar haar eigen adres, feitelijk de zeggenschap over de rekening had gekregen. De rechter oordeelde dat de vader niet als rechthebbende kon worden aangemerkt, omdat de feiten wezen op een schenking aan de dochter. De vordering van de vader werd afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen in een familierechtelijke relatie tot elkaar stonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 2959970 \ CV EXPL 14-3755

vonnis van de kantonrechter d.d. 29 juli 2014

inzake

[eiser],

wonende te [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: mr. J.D. Nijenhuis,
tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn,
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

Procesverloop

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van comparitie van 10 juni 2014.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten
2.1. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.2. [eiser] is gehuwd geweest met mevrouw [A]. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] [gedaagde] geboren. Dit huwelijk is op 1 maart 2005 in een echtscheiding geëindigd. Feitelijk waren [eiser] en [A] al sinds 2000 uiteen.
2.3. In het ouderschapsplan van [eiser] en [A] is vastgesteld dat [gedaagde] haar hoofdverblijf bij haar moeder heeft.
2.4. Op 21 juli 1999 is door [eiser] op naam van [gedaagde] een spaarrekening bij de ABN AMRO geopend. (Uitsluitend) [eiser] heeft gedurende geruime tijd maandelijks bedragen (aanvankelijk NLG 100,00 en nadien EUR 50,00 per maand) op deze rekening gestort. De bankafschriften werden aanvankelijk naar het toenmalige adres van [eiser] en [gedaagde] en [A]. in [woonplaats 1] gestuurd. Na het feitelijk uiteengaan van [eiser] en [A] is de adressering door [eiser] gewijzigd en omgezet naar zijn nieuwe adres.
2.5. In het echtscheidingsconvenant van [eiser] en [A] is vastgelegd dat per peildatum (1 augustus 2000) "alle rekeningen zijn gescheiden".
2.6. Het saldo van de rekening bedroeg op 31 december 2012 EUR 8.992,91. De laatste storting heeft in 2010 plaatsgevonden. Bij de laatste stortingen staat als omschrijving vermeld: “[gedaagde] sparen”.
2.7. [gedaagde] is van het bestaan van de rekening op de hoogte geraakt toen zij vanwege vakantiewerk belastingaangifte moest doen en zij op het vooraf door de Belastingdienst ingevulde formulier de spaarrekening vermeld zag staan. De bank heeft vervolgens op haar verzoek de adressering van de bankafschriften aangepast. Vanaf dat moment heeft [eiser] geen toegang meer tot de rekening.
Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. [eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om een bedrag van EUR 8.992,91 binnen een maand na betekening van het vonnis aan hem te voldoen.
3.2. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] zich de gelden van de rekening zonder recht of titel heeft toegeëigend en dat zij daarmee onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Volgens [eiser] is de tenaamstelling van de rekening niet bepalend voor het antwoord op de vraag wie rechthebbende is ten aanzien van het saldo op de rekening. Anders dan [gedaagde] ziet hij zichzelf als de rechthebbende. Dit volgt niet alleen uit het feit dat de bankafschriften na het feitelijk uiteengaan van hem en [A] zijn gestuurd naar zijn adres, maar ook uit de omstandigheid dat in het echtscheidingsconvenant geen uitzondering is gemaakt voor de in geding zijnde rekening. Daaruit kan worden afgeleid dat de rekening is toebedeeld aan hem ([eiser]). Bovendien volgt uit de feitelijke gang van zaken dat [gedaagde] nooit het bezit van de rekening heeft gehad en dus ook nooit de beschikking heeft gehad over het saldo, aldus [eiser], die daar nog aan heeft toegevoegd dat hij momenteel in financieel zwaar weer verkeert en het geld nodig heeft, onder meer voor de betaling van kinderalimentatie aan [gedaagde]. [gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
3.3. De kantonrechter overweegt als volgt.
3.3.1. Vooropgesteld moet worden dat een bankrekening niets meer of minder is dan een rekening-courantverhouding met de desbetreffende bankinstelling. Jegens de bank is de rekeninghouder zonder meer de rechthebbende. Op grond van de omstandigheden van het geval kan evenwel geoordeeld worden dat in relatie tot een derde niet de rekeninghouder, maar die derde de (mede)rechthebbende is ten aanzien van het saldo op de desbetreffende rekening.
3.3.2. In dit geval staat vast dat de bankrekening door [eiser] is geopend ten behoeve van [gedaagde]. Bij gelegenheid van de comparitie heeft [eiser] hierover immers verklaard:
Er is een zilvervlootrekening geopend om geld te sparen voor [gedaagde]. Dat geld werd gespaard om in moeilijke tijden wat geld achter de hand te hebben ten behoeve van [gedaagde]. (…) [gedaagde] mocht niets van de spaarrekening afweten. (…) Ik had tezijnertijd samen met haar willen beslissen waar zij het geld aan zou gaan besteden. [gedaagde] heeft gekozen voor de sport. Daar was het geld niet voor bedoeld. Het geld is meer bedoeld voor studie-gerelateerde uitgaven. (…) Ik heb ingestemd met een hoger bedrag aan alimentatie. Het verschil tussen de alimentatie en het hogere overeengekomen bedrag wilde ik betalen van die spaarrekening. Als ik het geld aan mezelf wilde uitgeven, dan had ik het geld allang opgenomen. Ik wil zelf het beheer houden over de rekening.
Hieruit volgt dat [eiser], zoals veel ouders doen, bewust geld opzij heeft gezet zodat zijn dochter het gespaarde geld tezijnertijd zou kunnen aanwenden voor bijvoorbeeld studiedoeleinden. Uit zijn eigen verklaring ter comparitie volgt dat hij ook nooit de intentie heeft gehad om het saldo van de rekening voor eigen doeleinden aan te wenden, maar het geld uitsluitend voor [gedaagde] had bestemd. Bij deze stand van zaken valt niet goed in te zien dat [eiser] als de rechthebbende van de gelden kan worden beschouwd nu op grond van de feiten is voldaan aan de vereisten voor schenking. Bij [eiser] stond immers de verrijking van [gedaagde] ten koste van zijn eigen vermogen voorop, terwijl het schenkingsaanbod ook als aangenomen kan gelden nu [gedaagde] inmiddels met de bank heeft afgesproken dat de bankafschriften voortaan naar haar eigen adres worden gestuurd, waarmee zij feitelijk ook als enige de zeggenschap over de bankrekening heeft gekregen. Van onverwijlde afwijzing als bedoeld in artikel 7:175 lid 2 BW is derhalve geen sprake geweest. De enkele omstandigheid dat [eiser] in het verleden de bankafschriften ontving en jegens de bank zeggenschap had over de rekening is onvoldoende om hier anders over te oordelen. Op grond van artikel 1:253j BW voerde hij immers het bewind over het vermogen van zijn dochter toen zij nog minderjarig was. Ook de inhoud van het echtscheidingsconvenant noopt niet tot een ander oordeel. Weliswaar is daarin bepaald "alle rekeningen zijn gescheiden", maar nu de in geding zijnde rekening op naam van [gedaagde] stond valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, en in het licht van het vorenstaande niet in te zien dat [eiser] als de rechthebbende moet worden aangemerkt.
3.3.3. De kantonrechter voegt aan het vorenstaande nog toe dat indien het [eiser] enkel ging om het opbouwen van een spaarpot voor kosten die hij op grond van zijn verantwoordelijkheid als ouder nog voor [gedaagde] zou moeten maken, het meer voor de hand zou hebben gelegen dat hij dan op eigen naam een spaarrekening zou hebben geopend. De omstandigheid dat hij dat niet heeft gedaan is een aanwijzing eens te meer dat sprake is geweest van schenking(en).
3.3.4. Gelet op het vorenstaande treffen de verweren van [gedaagde] doel en moet worden geoordeeld dat zij gerechtigd is tot de gelden. De vordering zal daarom worden afgewezen.
3.3.5. De kantonrechter zal de proceskosten compenseren nu partijen in een familierechtelijke relatie tot elkaar staan.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiser] af;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. C.M. Telman, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 564