ECLI:NL:RBNNE:2014:3308

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
18.930338-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door gebrekkige vrachtauto

Op 8 juli 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op de autosnelweg A37. De verdachte, bestuurder van een vrachtauto, heeft op 22 februari 2013 een aan zijn schuld te wijten ongeval veroorzaakt, waarbij een andere bestuurder om het leven is gekomen. De verdachte was zich bewust van de gebreken aan zijn vrachtauto, die het acceleratievermogen aanzienlijk beperkten. Ondanks deze kennis heeft hij de snelweg opgereden, waar een maximumsnelheid van 130 km/u gold, terwijl zijn vrachtauto slechts 26 km/u kon rijden. Dit snelheidsverschil leidde tot een fatale aanrijding met een personenauto, bestuurd door het slachtoffer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen door met een defect voertuig de autosnelweg op te rijden. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De rechtbank heeft deze straffen opgelegd, evenals een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 5.161,35. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders van voertuigen, vooral in het geval van gebreken aan het voertuig.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.930338-13
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 8 juli 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats] [adres]
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 24 juni 2014.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij
op of omstreeks 22 februari 2013, op de autosnelweg A37, te Coevorden, althans in de gemeente Coevorden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een vrachtauto met oplegger, merk Iveco, [kenteken], daarmede rijdende op de oprit/invoegstrook naar de A37 en komende vanaf een parkeerplaats aan de A37, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend met de door hem, verdachte vrachtauto, terwijl verdachte voornemens was in te voegen in het op de A37 rijdende verkeer, (daartoe) met de door verdachte bestuurde vrachtauto de invoegstrook is opgereden en/of op enig moment een zijdelingse beweging heeft gemaakt en is gaan rijden op de rechterrijstrook van de A37, waarbij verdachte voorrang moest verlenen en/of de doorgang vrij moest laten aan het op de A37 rijdende verkeer, dit terwijl de door verdachte bestuurde vrachtauto een (voor verdachte kenba(a)r(e)) defect/storing vertoonde/had, welk(e) defect/storing tot gevolg had dat het acceleratievermogen van die vrachtauto(combinatie) in sterke, althans in behoorlijke mate, was beperkt en/of waardoor verdachte niet in staat was met de door hem bestuurde vrachtauto (ten behoeve van de door hem voorgenomen invoegmanoeuvre) voldoende snelheid te maken, waardoor[slachtoffer], bestuurder van een personenauto, merk Audi, rijdend op de A37 in dezelfde rijrichting als verdachte, (mede) door het grote snelheidsverschil tussen de door hem,[slachtoffer], bestuurde personenauto en de door verdachte bestuurde vrachtauto, in een zodanige positie werd gebracht dat hij, genoemde [slachtoffer], niet in staat was zijn voertuig tijdig af te remmen dan wel uit te wijken en/of waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan tussen de door [slachtoffer] bestuurde personenauto en de door verdachte bestuurde vrachtauto, tengevolge van welke aanrijding/botsing die [slachtoffer] werd gedood;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
op of omstreeks 22 februari 2013, op de autosnelweg A37, te Coevorden, althans in de gemeente Coevorden, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto met oplegger, merk: Iveco, [kenteken], met de door hem, verdachte vrachtauto, is/heeft ingevoegd in het op de A37 rijdende verkeer, dit terwijl de door verdachte bestuurde vrachtauto een (voor verdachte kenba(a)r(e)) defect/storing vertoonde/had, welk(e) defect/storing tot gevolg had dat het acceleratievermogen van die vrachtauto(combinatie) in sterke, althans in behoorlijke mate, was beperkt en/of waardoor verdachte niet in staat was met de door hem bestuurde vrachtauto (ten behoeve van de door hem voorgenomen invoegmanoeuvre) voldoende snelheid te maken, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. R. de Graaf, acht hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar.
Verder vordert de officier van justitie de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij[benadeelde], [adres], [woonplaats] tot een bedrag van € 5.161,35 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Bewijsmotivering

De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
1.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Politie Drenthe, District Zuid-Oost, werkgebied Coevorden-Borger-Odoorn, registratienummer: PL032W 2013013307 d.d. 2 augustus 2013 met bijlagen, onder meer inhoudende:
-de verklaring van de verdachte afgelegd ten overstaan van de politie op 22 februari 2013 (pagina’s 13 t/m 15), dat hij, zakelijk weergegeven, op 22 februari 2013 als bestuurder van een vrachtwagencombinatie heeft gereden over de A37. Verdachte is Nederland ingereden en is bij het tankstation gestopt om een pauze in te lassen. Toen hij weer weg wilde rijden had hij het gevoel dat er iets de vrachtwagen afremde. Hij is op de parkeerplaats blijven staan en heeft de vrachtwagen gecontroleerd en heeft niets kunnen ontdekken aan de vrachtwagen en de oplegger. Hij is vervolgens weer ingestapt en is de snelweg opgereden. Voor het gevoel heeft hij met een snelheid van 45 kilometer per uur gereden, maar hij heeft niet op de kilometerteller gekeken. Hij voelde en hoorde een flinke klap. Vervolgens zag hij in zijn linker spiegel rook aan de linker achterzijde van de vrachtauto. Verdachte is meteen de vluchtstrook is opgereden, heeft de combinatie stop gezet, is uitgestapt en zag een personenauto onder zijn oplegger vast zitten.
-een akte van overlijden, betreffende het overlijden op 22 februari 2013 te Coevorden van [slachtoffer], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats] (pagina 18).
-de verklaring van de [getuige] afgelegd ten overstaan van de politie op 22 februari 2013 (pagina 20), dat hij, zakelijk weergegeven, op 22 februari 2013 omstreeks 06:55 uur als bestuurder van zijn bestelauto op de A37 in de richting van Hoogeveen reed ter hoogte van het tankstation. Ongeveer 300 meter voor hem zag hij ineens rode achterlichten. Getuige zag dat er een vrachtauto voor hem reed. Hij zag dat de vrachtauto een slinger naar links maakte. Hij zag dat de auto die achter de vrachtauto reed naar rechts uitweek.
2.
het procesverbaal VerkeersOngevalsAnalyse van Politie Noord-Nederland met bijlagen, met nummer 220213.0641.2581 opgemaakt op ambtseed c.q. ambtsbelofte van 14 mei 2013
door H. Peijsel, S. Leenstra en H.W.T. Haring, allen brigadier van politie Noord-Nederland, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, dat uit onderzoek is gebleken (pagina 5):
-dat de trekker en oplegger combinatie was weggereden vanaf het tankstation en via de parkeerplaats de A37 was opgereden, in de richting van Nieuwlande;
-dat de bestuurder van de Audi op de A37 reed, komende uit de richting Wachtum en gaande in de richting van Nieuwlande. Op rijstrook twee werden inslagsporen en krassporen aangetroffen. De inslagsporen en krassporen bleken uit onderzoek te zijn afgetekend door de Audi, op het moment dat deze tegen de achterzijde van de oplegger botste. De aanvang van de inslagsporen en krassporen werd aangemerkt als botsplaats tussen de Audi en de oplegger;
-dat ten gevolge van de botsing tussen de Audi en de oplegger, de Audi vastgeklemd zat onder de oplegger. De Audi werd na de botsing op rijstrook twee, meegesleurd door de trekker en oplegger combinatie tot aan zijn aangetroffen eindpositie op de vluchtstrook;
-dat gelet op de aangetroffen schade aan de voertuigen, de Audi met een aanzienlijk snelheidsverschil achterop de oplegger zal zijn gebotst. Tijdens onderzoek werden er sporen op de snelheidsmeter van de Audi aangetroffen, welke een indicatie gaven over de gereden snelheid van de Audi ten tijde van de botsing met de oplegger;
-dat de bestuurder van de Audi met een snelheid zou hebben gereden ten tijde van de botsing van ongeveer 115 kilometer per uur. De snelheid van de Audi kort voorafgaande aan de botsing kon uit technisch onderzoek niet blijken;
-dat tijdens een rijproef met de trekker en oplegger combinatie bleek dat de trekker niet voldoende vermogen had om over een normale afstand op snelheid te komen. De aangetroffen gebreken van de trekker werden veroorzaakt door een koppel reductie, welke weer werd veroorzaakt door een afwijking in de emissiewaarde;
-dat naar aanleiding van de door verbalisant Peijsel gehouden rijproef kan worden gesteld dat de bestuurder van de trekker dit gebrek kon en had moeten opmerken (verbalisant Peijsel zag (pagina 15) dat er voorafgaande en tijdens het rijden een aantal storingslampjes op het dashboard van de trekker brandde. De storingslampjes waren duidelijk zichtbaar. Verbalisant zag dat er een lampje brandde met de letters ECM en een lampje met de afbeelding van een, als door hem zodanig geïnterpreteerd, katalysator. Tevens brandde er een lampje, welke aanduidt dat er een motorstoring aanwezig was en een lampje met de vorm van een driehoek met daarin een uitroepteken.);
-dat uit de gegevens van de tachograaf bleek dat de trekker en oplegger combinatie, kort voorafgaande aan het ongeval, met een maximale snelheid had gereden van 26 kilometer per uur. De maximaal gereden snelheid zal zijn veroorzaakt door de aangetroffen gebreken en de wijze van rijden door de bestuurder van de trekker;
-dat de bestuurder van de trekker verweten kan worden dat hij als beroepschauffeur de Rijksweg A37 op reed, terwijl hij redelijkerwijs had kunnen en moeten weten dat er een technisch gebrek was aan zijn voertuig. Hierbij had de bestuurder van de trekker de mogelijkheid om zijn voertuig tot stilstand te brengen op de vluchtstrook, dan wel zijn weg te vervolgen over de vluchtstrook. De bestuurder van de trekker reed echter rijstrook twee op van de A37, waardoor er gevaar en hinder werd veroorzaakt voor het overige verkeer rijdende op de A37;
-dat de bestuurder van de Audi kennelijk de geringe snelheid van de trekker en oplegger combinatie voor hem niet goed, dan wel tijdig kon in schatten. De bestuurder van de Audi was hierbij niet meer in staat om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen. De Audi botste hierop, met een aanzienlijk snelheidsverschil tussen de betrokken voertuigen, tegen de achterzijde van de oplegger;
-dat de bestuurder van de Audi op de plaats van het ongeval aan zijn verwondingen overleed.
Door met deze lage snelheid van 26 km/u op de autosnelweg te gaan rijden, waar 130 km/u de maximum toegestane snelheid is, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank, zeer onvoorzichtig gehandeld. Het snelheidsverschil met de andere weggebruikers is immers dermate groot dat de kans op een ongeluk aanzienlijk is. Onder deze omstandigheden maakt het niet uit of verdachte, zoals hij stelt, goed heeft uitgekeken of er geen andere auto aankwam.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
op 22 februari 2013, op de autosnelweg A37, in de gemeente Coevorden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een vrachtauto met oplegger, merk Iveco, [kenteken], daarmede rijdende op de A37 en komende vanaf een parkeerplaats aan de A37, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig met de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto, is gaan rijden op de rechterrijstrook van de A37, dit terwijl de door verdachte bestuurde vrachtauto een voor verdachte kenbare storing vertoonde, welke storing tot gevolg had dat het acceleratievermogen van die vrachtautocombinatie in sterke mate was beperkt en waardoor verdachte niet in staat was met de door hem bestuurde vrachtauto voldoende snelheid te maken, waardoor [slachtoffer], bestuurder van een personenauto, merk Audi, rijdend op de A37 in dezelfde rijrichting als verdachte, door het grote snelheidsverschil tussen de door hem, [slachtoffer], bestuurde personenauto en de door verdachte bestuurde vrachtauto, niet in staat was zijn voertuig tijdig af te remmen dan wel uit te wijken en waardoor een aanrijding is ontstaan tussen de door [slachtoffer] bestuurde personenauto en de door verdachte bestuurde vrachtauto, tengevolge van welke aanrijding die [slachtoffer] werd gedood.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood,
strafbaar gesteld bij artikel 175, lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit; de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting, en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 26 mei 2014, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, als verkeersdeelnemer, een aan zijn schuld te wijten zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt.
Verdachte is met zijn vrachtauto de autosnelweg A37 opgereden terwijl hij wist dat de vrachtauto gebreken vertoonde waardoor het acceleratievermogen van de vrachtauto in sterke mate was beperkt. Bij onderzoek door de verkeerspolitie is gebleken, dat verdachte daartoe werd gewaarschuwd middels signalen van controle op het dashboard van de vrachtauto Tevens bleek uit dat onderzoek dat de vrachtauto ten tijde van de aanrijding maximaal met een snelheid van 26 kilometer per uur heeft gereden. Verdachte heeft, ondanks dat hij wist dat hij niet in staat was met de door hem bestuurde vrachtauto voldoende snelheid te maken, de autosnelweg A37 opgereden, waar ter plaatse een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur is toegestaan. Het gevolg hiervan was dat een bestuurder van een personenauto achter op de vrachtauto is gereden, welke bestuurder ten gevolge van dit ongeval om het leven is gekomen.
Voor de nabestaanden van deze nog jonge bestuurder heeft dit ongeval ernstige gevolgen gehad en onherstelbaar leed veroorzaakt.
De officier van justitie vorderde de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, en mede gelet op de toepasselijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting, van oordeel dat in dit geval
de onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is.

Motivering ontzegging van de rijbevoegdheid

De rechtbank is voorts van oordeel dat aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd omdat de verdachte, als verkeersdeelnemer door een grove verkeersfout, een aan zijn schuld te wijten zeer ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt.

Benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden schade ingediend ten bedrage van € 10.322,70, bestaande uit materiële schade. Ter terechtzitting heeft zij haar
vordering verminderd tot een bedrag van € 5.161,35.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het primair bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot het bedrag van € 5.161,35 voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.

Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde]

Met betrekking tot de in het primair bewezen verklaarde acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot een bedrag van € 5.161,35 aansprakelijk voor de schade, die door dat strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 36f en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden.
De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
2 jaren.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de
[benadeelde]te [woonplaats]van de som van
€ 5.161,35en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.161,35ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde]te [woonplaats], bij gebreke van betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voor-meld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. O.J. Bosker, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 8 juli 2014.