het procesverbaal VerkeersOngevalsAnalyse van Politie Noord-Nederland met bijlagen, met nummer 220213.0641.2581 opgemaakt op ambtseed c.q. ambtsbelofte van 14 mei 2013
door H. Peijsel, S. Leenstra en H.W.T. Haring, allen brigadier van politie Noord-Nederland, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, dat uit onderzoek is gebleken (pagina 5):
-dat de trekker en oplegger combinatie was weggereden vanaf het tankstation en via de parkeerplaats de A37 was opgereden, in de richting van Nieuwlande;
-dat de bestuurder van de Audi op de A37 reed, komende uit de richting Wachtum en gaande in de richting van Nieuwlande. Op rijstrook twee werden inslagsporen en krassporen aangetroffen. De inslagsporen en krassporen bleken uit onderzoek te zijn afgetekend door de Audi, op het moment dat deze tegen de achterzijde van de oplegger botste. De aanvang van de inslagsporen en krassporen werd aangemerkt als botsplaats tussen de Audi en de oplegger;
-dat ten gevolge van de botsing tussen de Audi en de oplegger, de Audi vastgeklemd zat onder de oplegger. De Audi werd na de botsing op rijstrook twee, meegesleurd door de trekker en oplegger combinatie tot aan zijn aangetroffen eindpositie op de vluchtstrook;
-dat gelet op de aangetroffen schade aan de voertuigen, de Audi met een aanzienlijk snelheidsverschil achterop de oplegger zal zijn gebotst. Tijdens onderzoek werden er sporen op de snelheidsmeter van de Audi aangetroffen, welke een indicatie gaven over de gereden snelheid van de Audi ten tijde van de botsing met de oplegger;
-dat de bestuurder van de Audi met een snelheid zou hebben gereden ten tijde van de botsing van ongeveer 115 kilometer per uur. De snelheid van de Audi kort voorafgaande aan de botsing kon uit technisch onderzoek niet blijken;
-dat tijdens een rijproef met de trekker en oplegger combinatie bleek dat de trekker niet voldoende vermogen had om over een normale afstand op snelheid te komen. De aangetroffen gebreken van de trekker werden veroorzaakt door een koppel reductie, welke weer werd veroorzaakt door een afwijking in de emissiewaarde;
-dat naar aanleiding van de door verbalisant Peijsel gehouden rijproef kan worden gesteld dat de bestuurder van de trekker dit gebrek kon en had moeten opmerken (verbalisant Peijsel zag (pagina 15) dat er voorafgaande en tijdens het rijden een aantal storingslampjes op het dashboard van de trekker brandde. De storingslampjes waren duidelijk zichtbaar. Verbalisant zag dat er een lampje brandde met de letters ECM en een lampje met de afbeelding van een, als door hem zodanig geïnterpreteerd, katalysator. Tevens brandde er een lampje, welke aanduidt dat er een motorstoring aanwezig was en een lampje met de vorm van een driehoek met daarin een uitroepteken.);
-dat uit de gegevens van de tachograaf bleek dat de trekker en oplegger combinatie, kort voorafgaande aan het ongeval, met een maximale snelheid had gereden van 26 kilometer per uur. De maximaal gereden snelheid zal zijn veroorzaakt door de aangetroffen gebreken en de wijze van rijden door de bestuurder van de trekker;
-dat de bestuurder van de trekker verweten kan worden dat hij als beroepschauffeur de Rijksweg A37 op reed, terwijl hij redelijkerwijs had kunnen en moeten weten dat er een technisch gebrek was aan zijn voertuig. Hierbij had de bestuurder van de trekker de mogelijkheid om zijn voertuig tot stilstand te brengen op de vluchtstrook, dan wel zijn weg te vervolgen over de vluchtstrook. De bestuurder van de trekker reed echter rijstrook twee op van de A37, waardoor er gevaar en hinder werd veroorzaakt voor het overige verkeer rijdende op de A37;
-dat de bestuurder van de Audi kennelijk de geringe snelheid van de trekker en oplegger combinatie voor hem niet goed, dan wel tijdig kon in schatten. De bestuurder van de Audi was hierbij niet meer in staat om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen. De Audi botste hierop, met een aanzienlijk snelheidsverschil tussen de betrokken voertuigen, tegen de achterzijde van de oplegger;
-dat de bestuurder van de Audi op de plaats van het ongeval aan zijn verwondingen overleed.
Door met deze lage snelheid van 26 km/u op de autosnelweg te gaan rijden, waar 130 km/u de maximum toegestane snelheid is, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank, zeer onvoorzichtig gehandeld. Het snelheidsverschil met de andere weggebruikers is immers dermate groot dat de kans op een ongeluk aanzienlijk is. Onder deze omstandigheden maakt het niet uit of verdachte, zoals hij stelt, goed heeft uitgekeken of er geen andere auto aankwam.