In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1983 zijn getrouwd en vier minderjarige kinderen hebben. De rechtbank had eerder op 27 november 2013 de echtscheiding uitgesproken en de zaak verwezen naar een pro forma zitting voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap, partneralimentatie, pensioen en proceskosten. De vrouw heeft verzocht om de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de man heeft verzocht om een bijdrage in zijn levensonderhoud van € 1.500,- en om de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 2006 niet heeft gewerkt en dat de vrouw de enige kostwinner is geweest. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet heeft aangetoond dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, en heeft het verzoek van de man om partneralimentatie afgewezen. Wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft de rechtbank de peildatum vastgesteld op 19 april 2013, de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft de activa en passiva van de gemeenschap beoordeeld en bepaald dat de vrouw verantwoordelijk is voor een schuld bij een buitenlandse bank, terwijl de gezamenlijke schuld bij de OHRA voor beide partijen blijft. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de pensioenrechten van beide partijen volgens de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding moeten worden verevend. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.