ECLI:NL:RBNNE:2014:309

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
23 januari 2014
Zaaknummer
18/830581-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en terbeschikkingstelling wegens ontuchtige handelingen met biologisch kind

Op 23 januari 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn biologisch kind, gedurende de periode van 14 mei 2012 tot en met 24 juli 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die eerder al was veroordeeld voor zedendelicten, zijn zoon heeft misbruikt, terwijl deze nog geen zestien jaar oud was. De verdachte is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de aangeefster en getuigen, alsook op de bekennende verklaring van de verdachte zelf.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, ondanks de vastgestelde geestelijke stoornissen, waaronder pedofilie. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen. De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan ernstige inbreuken op de integriteit van zijn zoon, wat heeft geleid tot een aanzienlijke gevangenisstraf van 24 maanden en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en het recidiverisico, en heeft geconcludeerd dat een TBS-maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van anderen.

Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 5.000,00 toegewezen aan het slachtoffer, terwijl de vordering van de moeder van het slachtoffer niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de belangen van het slachtoffer en de ernst van de gepleegde feiten zwaar heeft laten wegen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830581-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 januari 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7, Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2014. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Wachters, advocaat te Groningen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2012 tot en met 14 oktober 2013 te
Groningen, meermalen op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, met
(zijn zoon) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen
de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van het geslachtsdeel van die [slachtoffer] en/of
- het aftrekken van het geslachtsdeel van die [slachtoffer] en/of
- het likken en/of zuigen aan het geslachtsdeel van die [slachtoffer] en/of
- het sabbelen aan een oor van die [slachtoffer],
terwijl hij bovenvermeld feit heeft begaan tegen zijn (biologisch) kind;
artikel 248 Wetboek van Strafrecht
art 247 Wetboek van Strafrecht

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de aangifte van [aangeefster] en de verklaringen van [slachtoffer], de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en verdachte zelf het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat de bewezen verklaarde periode zou moeten zijn van 14 mei 2012 tot en met 24 juli 2013, de dag dat [slachtoffer] heeft aangegeven dat zijn vader hem heeft misbruikt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de pleegperiode verenigd met het standpunt van de officier van justitie, nu de laatste ontmoeting tussen verdachte en zijn zoon op 24 juli 2013 was.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd;
- een proces-verbaal d.d. 25 juli 2013, opgenomen op pagina 10 t/m 16 van dossier
nr. 2013075398 d.d. 16 oktober 2013, inhoudende de verklaring van aangeefster
[aangeefster];
- een proces-verbaal d.d. 1 oktober 2013, opgenomen op pagina 54 t/m 103 van voormeld dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant].
Bewezenverklaring
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 14 mei 2012 tot en met 24 juli 2013 te Groningen, meermalen op verschillende tijdstippen, met (zijn zoon) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen
de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van het geslachtsdeel van die [slachtoffer] en
- het aftrekken van het geslachtsdeel van die [slachtoffer] en
- het likken en/of zuigen aan het geslachtsdeel van die [slachtoffer] en
- het sabbelen aan een oor van die [slachtoffer],
terwijl hij bovenvermeld feit heeft begaan tegen zijn biologisch kind.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 7 januari 2014, opgemaakt door F. Harmannij-Wiersma, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 3 januari 2014, opgemaakt door drs. C.M. Bosklopper, GZ-psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van pedofilie, niet-exclusieve type. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens waarbij gesproken kan worden van (rand)zwakbegaafdheid.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen, neemt deze over en oordeelt met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het ten laste gelegde de maatregel terbeschikkingstelling (hierna ook: TBS) met dwangverpleging op te leggen en daarnaast te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie met name gewezen op de aard en de ernst van het feit. Gezien het recidiverende karakter van het feit is een maximale bescherming van de maatschappij vereist.
Standpunt verdediging
Namens verdachte heeft de raadsvrouw primair gepleit voor een TBS met voorwaarden en in verband daarmee verzocht de zaak aan te houden om de reclassering voorwaarden op te laten stellen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een TBS met dwangverpleging ultimum remedium moet zijn. Een dergelijke maatregel is in deze zaak niet gerechtvaardigd. Een TBS met voorwaarden kan worden opgelegd aan personen die niet te gevaarlijk zijn, een niet te ernstig misdrijf hebben begaan en een betrouwbare bereidheid tot medewerking tonen. Aan deze drie voorwaarden is voldaan. Daar komt bij dat verdachte zijn huis en zijn werk kwijt zal raken bij een TBS met dwangverpleging. Juist wanneer verdachte zijn werk kan houden, behoudt hij zijn huidige netwerk, dat op de hoogte is van zijn verleden en belangrijk is om recidive in de toekomst te voorkomen.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank toch een TBS met dwangverpleging oplegt, heeft de raadsvrouw verzocht een eventuele gevangenisstraf daarnaast tot het minimum te beperken. De omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de houding van cliënt, zo heeft de raadsvrouw aangevoerd, rechtvaardigen dit. Bovendien kan dan zo spoedig mogelijk met de behandeling worden begonnen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een jaar meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn zoon, die gedurende het plegen van dit strafbaar feit nog geen 16 jaar oud was. Hiermee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van zijn zoon. Bij slachtoffers van dergelijke delicten kunnen lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer in hoge mate kunnen worden belemmerd. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedendelicten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Verdachte heeft in het geheel geen rekening gehouden met de belangen van zijn zoon en heeft slechts gehandeld ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Met het plegen van dit feit heeft verdachte de gevoelens van loyaliteit die [slachtoffer] ten opzichte van hem had na de eerdere zedendelicten, afgestraft en heeft hij het vertrouwen dat een zoon in zijn vader zou moeten kunnen stellen in ernstige mate beschaamd.
Dergelijke feiten rechtvaardigen zonder meer het opleggen van een aanzienlijke gevangenis-straf.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte eerder -in 2007- is veroordeeld wegens zedendelicten, waarbij het dochtertje en een schoonzusje van verdachte de slachtoffers waren. Verdachte is toen een TBS met voorwaarden opgelegd, welke maatregel in 2010 is verlengd met twee jaren. Kort na het beëindigen van de TBS-maatregel is verdachte begonnen met het misbruiken van zijn zoon.
Verdachte werd in de thans bewezen pleegperiode, zo is uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken, nog begeleid door de Forensisch Psychiatrische thuiszorg van de AFPN. Hoewel verdachte daartoe de gelegenheid had, heeft hij geen hulp gevraagd en heeft hij wederom een zedendelict gepleegd, dit keer met zijn zoon die in het kader van een omgangsregeling regelmatig bij verdachte op bezoek ging.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat de eis naar haar oordeel geen recht doet aan de aard en de ernst van het feit.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen.
Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het advies van de gedragsdeskundigen
F. Harmannij-Wiersma en drs. C.M. Bosklopper.
Het advies van F. Harmannij-Wiersma houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Pedofilie is een seksuele stoornis die niet te genezen is en in principe levenslang aanwezig blijft. Behandeling is gericht op het voorkomen dat iemand daadwerkelijk overgaat tot seksuele contacten met kinderen. Het recidiverisico is hoog te noemen wanneer betrokkene te maken krijgt met kinderen die bij hem thuis komen, kinderen uit de familie, waarbij hij alleen met de kinderen is zonder toezicht. Hierbij valt ook te denken aan eventuele kinderen van een toekomstige partner. Betrokkene ervaart echter ook wel degelijk seksuele lustgevoelens voor kinderen buiten zijn familie. Aangezien betrokkene zijn seksuele lusten als heftig ervaart, bestaat er ook een zeker risico voor misbruik van andere kinderen dan uit de familie.
Betrokkene heeft een intensieve en waarschijnlijk langdurige behandeling nodig voor zijn pedofilie. Hij is eerder -ambulant- behandeld bij de AFPN in het kader van een TBS met voorwaarden. Hoewel betrokkene zich aan de voorwaarden hield en de behandeling ogenschijnlijk goed verliep, is hij toch gerecidiveerd vrij kort na beëindiging van de TBS, terwijl er nog een vrijwillige behandeling liep. Betrokkene heeft niet voldoende kunnen profiteren van een ambulante behandeling. Een klinische behandeling is derhalve noodzakelijk, gevolgd door een langdurig resocialisatietraject waarbij er veel controle uitgeoefend wordt. Het advies is om deze behandeling uit te voeren in het kader van een TBS met dwangverpleging.
Het advies van drs. C.M. Bosklopper houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Het recidiverisico wordt als zeer hoog ingeschat mocht betrokkene zich zonder adequate, intensieve en (langdurige) klinische behandeling weer in de maatschappij gaan begeven. Er is bij betrokkene, zelfs na een reeds langdurige intensieve poliklinische behandeling voor zijn zedenproblematiek in het kader van een eerdere opgelegde TBS-maatregel, sprake van een marginaal probleembesef en -inzicht, een neiging tot externalisatie en bagatellisering van de feiten, naast een amper aanwezig schuldbesef of gewetensbezwaren en lijkt hij vooralsnog niet in staat zich in te leven in de daadwerkelijke gevolgen voor aangever of zichzelf.
Gezien de aard en ernst van het ten laste gelegde en de bij betrokkene aanwezige seksuele problematiek adviseert ondergetekende om betrokkene verplicht te laten behandelen binnen een TBS met dwangverpleging.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van de adviezen verenigen en neemt deze over.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
Voor een TBS met voorwaarden ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Een eerdere intensieve en langdurige behandeling binnen een TBS met voorwaarden heeft niet kunnen voorkomen dat verdachte opnieuw een zedendelict heeft gepleegd. Verdachte heeft kennelijk zijn begeleiders om de tuin willen leiden, wat de rechtbank opmaakt uit het feit dat verdachte -blijkens het psychiatrisch rapport- zijn ouders heeft verteld dat hij had geleerd om "mee te praten" met zijn hulpverleners bij het AFPN en dat hij precies wist wat ze wilden horen. De rechtbank ziet ook dit als een contra-indicatie voor een voorwaardelijke TBS.
Benadeelde partijen
[slachtoffer] en zijn moeder, [aangeefster], hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hen geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering van [slachtoffer] bedraagt
€ 12.500,00 aan immateriële schade en de vordering van mevrouw [aangeefster] € 2.500,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] voor een bedrag van € 7.500,00 moet worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat niet duidelijk is of dat gedeelte van de gevorderde schade het gevolg is geweest van het misbruik van [slachtoffer] door verdachte.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] heeft de officier van justitie gesteld dat [aangeefster] wel schade heeft geleden, maar dat dit geen rechtstreekse schade is als bedoeld in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering. De vordering van [aangeefster] dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de vordering van [slachtoffer] primair op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering te weinig is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld, onder verwijzing naar de Smartengeldgids, dat de vordering flink dient te worden gematigd en wel tot € 2.500,00.
De raadsvrouw heeft zich primair met betrekking tot de vordering van mevrouw [aangeefster] verenigd met het standpunt van de officier van justitie. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de schade dermate ingewikkeld is dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan [slachtoffer] door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht, die de rechtbank vaststelt op € 5.000,00. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de bedragen die in min of meer soortgelijke zaken worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de benadeelde partij [aangeefster] door het bewezen verklaarde niet rechtstreeks schade toegebracht.
De rechtbank zal daarom bepalen dat [aangeefster] in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 57, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 januari 2014.