5.7.Met inachtneming van het voorgaande, stelt de rechtbank het volgende vast:
- Albank heeft de vordering op [A] c.s. op 1 februari 1995 aangemeld bij de curator in het faillissement van [A] c.s., met het verzoek deze vordering op de lijst van voorlopig erkende vorderingen te plaatsen. Tevens kan ervan worden uitgegaan, nu deze brief door IeBe Lease is overgelegd, dat op of omstreeks 1 maart 1995 Albank bericht van de curator in het faillissement heeft ontvangen dat het faillissement van [A] c.s. wegens gebrek aan baten was opgeheven en dat er geen uitkering aan de crediteuren zou volgen. Tegen die achtergrond had redelijkerwijs van Albank verwacht mogen worden dat zij [A] c.s. onverwijld na ontvangst van dat bericht mededeling had gedaan dat zij gehouden bleven om de openstaande vordering van Albank (geheel) te voldoen. Gesteld noch gebleken is dat Albank zodanige brief destijds aan [A] c.s. heeft gestuurd.
- De eerste incassohandeling zijdens IeBe Lease jegens [A] c.s. waarvan de rechtbank uit de dossierstukken concreet blijkt, betreft de betekening van het verstekvonnis van 11 januari 1995 door de deurwaarder op 4 mei 2010, dus meer dan 15 jaar na de datum van het verstekvonnis. Gesteld noch gebleken is dat Albank althans haar rechtsopvolgster – hetgeen wel van haar als zorgvuldig handelende kredietverstrekkende instelling had mogen worden verwacht - in de tussenliggende tijd enig bericht aan [A] c.s. heeft gedaan over het handhaven van de vordering uit hoofde van het verstekvonnis, zodat [A] c.s. er rekening mee hadden kunnen blijven houden dat deze vordering nog moest worden voldaan. IeBe Lease stelt weliswaar dat zij vanwege het faillissement van [A] c.s., hun (toenmalige) verhaalpositie en het feit dat er in januari 1997 bleek dat er diverse beslagen ten laste van [A] c.s. waren gelegd, destijds moest concluderen dat er geen verhaalsmogelijkheden waren en dat zij daarom een afwachtende houding ten aanzien van het verhaal van de vordering heeft aangenomen, maar dat argument kan haar niet baten. Ook al was er in de periode na het faillissement van [A] c.s. tijdelijk geen verhaal mogelijk, die omstandigheid ontsloeg IeBe Lease naar het oordeel van de rechtbank niet van haar verplichting om de (mogelijkheden tot) inning c.q. het verhaal van onderhavige vordering periodiek te bezien en [A] c.s. er periodiek van op de hoogte te stellen dat er nog steeds betaling werd verlangd. Aan die verplichting heeft IeBe Lease gelet op het voorgaande in het onderhavige geval niet voldaan.
- Het voorgaande klemt naar het oordeel van de rechtbank te meer, nu het de executie van een bij verstek gewezen vonnis inzake de betaling van een schuld betreft, waartegen door [A] c.s. geen verweer is gevoerd. Er heeft aldus geen inhoudelijke toetsing ten gronde van de vordering van Iebe Lease plaatsgevonden. Indien de executie van zodanig vonnis pas vijftien jaar nadien daadwerkelijk concreet ter hand wordt genomen, kan redelijkerwijs niet van de schuldenaar worden verwacht dat hij nog over bewijsstukken ter zake de betreffende schuld beschikt, te minder waar niet gebleken is dat de kredietverlenende instelling in de tussentijd pogingen heeft ondernomen om tot incasso te komen, in welk geval de schuldenaar er rekening mee had kunnen houden dat hij bepaalde bewijsstukken had dienen te bewaren. [A] stelt in dat verband ook dat hij na vijftien jaar niet meer over bewijsstukken beschikt, waarmee hij kan aantonen dat hij – zoals hij stelt – wel degelijk aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
- Daarbij komt nog dat de renteverplichting van [A] c.s. in een periode van vijftien jaar na het verstekvonnis inmiddels een flinke omvang had bereikt, zo volgt uit de aan [A] c.s. op 4 mei 2010 betekende grosse van het verstekvonnis. De omvang van de rentevordering was toen meer dan het dubbele van de hoofdsom.